Triumph Tiger 1200 (2022) Bedienungsanleitung

Triumph Motorrad Tiger 1200 (2022)

Lesen Sie kostenlos die 📖 deutsche Bedienungsanleitung für Triumph Tiger 1200 (2022) (212 Seiten) in der Kategorie Motorrad. Dieser Bedienungsanleitung war für 29 Personen hilfreich und wurde von 2 Benutzern mit durchschnittlich 4.5 Sternen bewertet

Seite 1/212
GEBRUIKERSHANDLEIDING 01
Tiger 1200 GT, Tiger 1200 GT Pro,
Tiger 1200 Rally Pro, Tiger 1200 GT Explorer,
Tiger 1200 Rally Explorer
Deze handleiding bevat informatie over de Triumph- motorfiets(en) Tiger 1200 GT, Tiger 1200 GT Pro,
Tiger 1200 Rally Pro, Tiger 1200 GT Explorer, Tiger 1200 Rally Explorer. Bewaar deze gebruikershandleiding altijd bij de
motorfiets en raadpleeg de informatie indien nodig.
De informatie in deze uitgave is gebaseerd op de meest recente, op het moment van publicatie beschikbare informatie.
Triumph behoudt zich het recht voor te allen tijde, zonder voorafgaande mededeling of verplichting, wijzigingen aan te
brengen.
Deze publicatie mag niet in zijn geheel, noch gedeeltelijk worden gereproduceerd zonder schriftelijke toestemming van
Triumph Motorcycles Limited.
© Copyright 12.2021 Triumph Motorcycles Limited, Hinckley, Leicestershire, Engeland.
Publicatie onderdeelnummer 3850213- NL versie 1
INHOUDSOPGAVE
02
Deze gebruikershandleiding bevat een aantal verschillende hoofdstukken.
Onderstaande inhoudsopgave helpt u het begin van elk hoofdstuk op te zoeken,
waar u in het geval van grotere hoofdstukken een meer gedetailleerde
inhoudsopgave aantreft, die u helpt het betreffende onderwerp te vinden.
03 VOORWOORD
07 VEILIGHEID VOOROP
16 WAARSCHUWINGSLABELS
18 ONDERDELENOVERZICHT
20 ONDERDELEN IN BLIKVELD BESTUURDER
21 SERIENUMMERS
23 ALGEMENE INFORMATIE
107 RIJDEN OP DE MOTORFIETS
125 ACCESSOIRES, LADING EN PASSAGIERS
129 ONDERHOUD
175 REINIGING EN STALLING
187 GARANTIE
199 SPECIFICATIES
205 INDEX
209 GOEDKEURINGSINFORMATIE
VOORWOORD
03
Waarschuwingen en
opmerkingen
In deze gebruikershandleiding wordt
belangrijke informatie op de volgende
manier gepresenteerd:
Waarschuwing
Dit waarschuwingssymbool geeft
speciale instructies of procedures aan,
die persoonlijk letsel of levensgevaar
tot gevolg kunnen hebben wanneer ze
niet goed worden opgevolgd.
Voorzichtig
Dit symbool maant tot voorzichtig-
heid en gaat vergezeld van speciale
instructies of procedures die bescha-
diging of vernieling van apparatuur
tot gevolg kunnen hebben wanneer ze
niet strikt worden opgevolgd.
Let op
Dit opmerkingssymbool geeft punten
van speciaal belang voor efficiëntere en
gemakkelijkere bediening aan.
Waarschuwingslabels
Bovenstaand symbool wordt op
bepaalde plaatsen op de motorfiets
weergegeven. Het symbool betekent
VOORZICHTIG: RAADPLEEG DE HAND-
LEIDING en dit wordt gevolgd door een
grafische voorstelling van het betref-
fende onderwerp.
Probeer nooit op de motorfiets te rijden
of een aanpassing uit te voeren zonder
de in deze handleiding beschreven rele-
vante instructies te raadplegen.
Raadpleeg het gedeelte Locaties van de
waarschuwingslabels in deze handlei-
ding voor de locatie van alle labels met
dit symbool. Dit symbool wordt zo nodig
ook weergegeven op de pagina's met de
relevante informatie.
Onderhoud
Om een lang, veilig en probleemloos
gebruik van uw motorfiets te garan-
deren, dient het onderhoud te worden
uitgevoerd door een erkende Triumph- -
dealer.
Alleen een erkende Triumph- dealer
beschikt over de noodzakelijke kennis,
apparatuur en vakkundigheid om uw
Triumph- motorfiets goed te onder-
houden.
Bezoek de Triumph- website op
www. triumph. co. uk of neem telefonisch
contact op met de bevoegde distribu-
teur in uw land voor informatie over de
dichtstbijzijnde erkende Triumph- dealer.
De adressen zijn ook vermeld in het bij
deze handleiding geleverde onderhouds-
boekje.
Off- Road- gebruik
Alle modellen zijn bedoeld voor gebruik
op de weg en licht terreinrijden. Onder
licht terreinrijden wordt gebruik op
ongeplaveide zand- of grindwegen
verstaan, maar niet het rijden op een
motorcrossbaan, deelname aan een
offroadwedstrijd (zoals motorcross of
enduro), of terreinrijden met een passa-
gier.
VOORWOORD
04
Licht terreinrijden strekt zich niet uit tot
springen met de motorfiets of het rijden
over obstakels. Probeer niet over bulten
of obstakels te springen. Probeer niet
over obstakels te rijden.
Geluiddempingssysteem
Wijzigen van het geluiddempings-
systeem is verboden.
Eigenaars worden gewaarschuwd dat
het wettelijk verboden kan zijn om:
1. onderdelen of designelementen van
nieuwe voertuigen die bedoeld zijn
voor geluiddemping, voorafgaand
aan de verkoop of aflevering aan de
koper of daarna te verwijderen of
buiten werking te stellen, behalve
als dat nodig is voor onderhoud,
reparatie of vervanging, en,
2. het voertuig te gebruiken nadat
zo'n onderdeel of designcomponent
is verwijderd of buiten werking is
gesteld.
Onder knoeien worden onder meer de
volgende handelingen verstaan:
Verwijderen of doorboren van de
geluiddemper, schotten, uitlaat-
bochten of enig ander onderdeel dat
uitlaatgassen geleidt.
Verwijderen of doorboren van enig
onderdeel van het inlaatsysteem.
Gebrek aan goed onderhoud.
Vervanging van bewegende delen
van het voertuig, of delen van
de uitlaat of het inlaatsysteem,
door onderdelen die niet door de
fabrikant zijn aangegeven.
Gebruikershandleiding
Waarschuwing
Deze gebruikershandleiding en alle
overige instructies die bij uw motor-
fiets worden geleverd, maken integraal
deel uit van uw motorfiets en moeten
bij de motorfiets blijven, ook wanneer
deze wordt doorverkocht.
Iedereen die uw motorfiets gaat
berijden, dient deze gebruikershand-
leiding en alle overige instructies die
bij uw motorfiets worden geleverd,
aandachtig te lezen om volledig
vertrouwd te raken met de werking
van de bedieningselementen, de
kenmerken, de capaciteiten en de
beperkingen van uw motorfiets.
Leen uw motorfiets niet aan anderen
uit, omdat rijden zonder vertrouwd
te zijn met de werking van de bedie-
ningselementen, de kenmerken, de
capaciteiten en de beperkingen van de
motorfiets kan leiden tot een ongeval.
Dank u voor het kiezen van een
Triumph- motorfiets. Deze motorfiets is
het resultaat van Triumph's toepassing
van beproefde technieken, grondige
tests en het voortdurend streven naar
superieure betrouwbaarheid, veiligheid
en prestaties.
Lees voordat u gaat rijden deze gebrui-
kershandleiding aandachtig door om
volledig vertrouwd te raken met de
werking van de bedieningselementen,
de kenmerken, de capaciteiten en de
beperkingen van uw motorfiets.
Deze handleiding bevat tips voor veilig
rijden, maar beschrijft niet alle tech-
nieken en vaardigheden die nodig zijn
om veilig op een motorfiets te rijden.
VOORWOORD
05
Triumph adviseert motorrijders
nadrukkelijk de nodige lessen te nemen
om deze motorfiets veilig te kunnen
bedienen.
Deze handleiding is bij uw plaatselijke
dealer verkrijgbaar in het:
Engels
Amerikaans Engels
Arabisch
Chinese
Nederlands
Frans
Duits
Italiaans
Japans
Portugees
Spaans
Zweeds
Thais
Fins (online beschikbaar op
www. triumphmotorcycles. com).
De beschikbare talen voor deze handlei-
ding zijn afhankelijk van het specifieke
motorfietsmodel en land.
Praat met Triumph
Onze relatie met u stopt niet bij de
aankoop van uw Triumph. Uw feedback
over de ervaringen tijdens aankoop en
bezit zijn zeer belangrijk voor ons om
onze producten en diensten voor u te
ontwikkelen.
U helpt ons daarmee door ervoor te
zorgen dat uw erkende Triumph- dealer
uw e- mailadres heeft en dat bij ons
registreert. U ontvangt dan van ons op
uw e- mailadres een uitnodiging voor
een online- klanttevredenheidsonderzoek
waarmee u ons deze feedback kunt
geven.
Het Triumph- team.
VOORWOORD
06
Deze pagina is met opzet blanco gelaten
VEILIGHEID VOOROP
07
De motorfiets
Waarschuwing
De motorfietsen zijn bedoeld voor
gebruik op de weg en licht terrein-
rijden. Onder licht terreinrijden wordt
gebruik op ongeplaveide zand- of
grindwegen verstaan, maar niet het
rijden op een motorcrossbaan, deel-
name aan een offroadwedstrijd (zoals
motorcross of enduro), of terreinrijden
met een passagier.
Licht terreinrijden strekt zich niet uit
tot springen met de motorfiets of het
rijden over obstakels. Probeer niet
over bulten of obstakels te springen.
Probeer niet over obstakels te rijden.
Extreem terreinrijden kan leiden tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval.
Waarschuwing
Deze motorfiets is ontworpen voor
gebruik als tweewielig voertuig voor
het vervoeren van een rijder alleen of
een rijder met één passagier.
Het totale gewicht van de berijder,
een eventuele passagier, accessoires
en bagage mag het in de specificaties
vermelde maximale laadvermogen niet
overschrijden.
Waarschuwing
Deze motorfiets is uitgerust met een
katalysator onder de motor, die samen
met het uitlaatsysteem zeer hoge
temperaturen kan bereiken wanneer
de motor draait.
Brandbare materialen zoals gras, hooi/
stro, bladeren, kleding en bagage
kunnen ontbranden wanneer ze in
contact komen met een willekeurig
onderdeel van het uitlaatsysteem.
Zorg er altijd voor dat brandbare
materialen niet in aanraking kunnen
komen met het uitlaatsysteem of de
katalysator.
Waarschuwing
Deze motorfiets is niet ontworpen voor
het trekken van een aanhanger of het
gebruik van een zijspan.
Het gebruik van een zijspan en/of
aanhanger kan het verliezen van de
controle over de motorfiets of een
ongeval tot gevolg hebben.
VEILIGHEID VOOROP
08
Waarschuwing
Het off- the- roadrijden met de motor-
fiets kan resulteren in het losraken
van de spaken.
Zorg ervoor dat de spaken worden
gecontroleerd voor en na het motor-
rijden op onverharde wegen. Breng de
motorfiets naar een erkende Triumph-
dealer om losse spaken vast te draaien
en te controleren op velgbeschadiging.
Spaken die los zitten, kunnen het rijge-
drag en de stabiliteit beïnvloeden, met
als gevolg schade aan de motorfiets,
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval.
Waarschuwing
Controleer de velgen en spaken regel-
matig op slijtage en beschadigingen.
Controleer de spaakspanning op alle
intervallen in het onderhoudsschema.
Breng de motorfiets naar een erkende
Triumph- dealer om losse spaken vast
te draaien.
Verkeerd vastgedraaide spaken
kunnen van invloed zijn op het rijge-
drag en de stabiliteit, met als gevolg
schade aan de motorfiets, verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval.
Voorzichtig
Motorrijden in extreme omstandig-
heden, zoals natte en modderige
wegen, op ruw terrein of in stoffige en
vochtige omgevingen, kan leiden tot
bovengemiddelde slijtage en beschadi-
ging van bepaalde componenten.
Daarom kan onderhoud en vervanging
van versleten of beschadigde onder-
delen noodzakelijk zijn voordat de
geplande datum voor het periodieke
onderhoud is bereikt.
Het is belangrijk dat de motorfiets
wordt geïnspecteerd na het rijden
in extreme omstandigheden en dat
versleten of beschadigde onderdelen
worden onderhouden of vervangen.
VEILIGHEID VOOROP
09
Brandstof en uitlaatgassen
Waarschuwing
BENZINE IS UITERST BRANDBAAR:
Schakel de motor altijd uit vóór u gaat
tanken.
Niet tanken of de vuldop van de tank
openen terwijl u rookt of in de buurt
van open vuur (vlammen).
Zorg ervoor dat tijdens het tanken
geen brandstof op de motor, de
uitlaatpijpen of de dempers wordt
gemorst.
Indien brandstof wordt ingeslikt, inge-
ademd of in de ogen komt, dient direct
medische hulp te worden ingeroepen.
Indien benzine op de huid terechtkomt,
dient deze onmiddellijk te worden
gewassen met water en zeep en met
brandstof verontreinigde kleding dient
onmiddellijk te worden uitgetrokken.
Contact met brandstof kan
brandwonden en andere ernstige
huidaandoeningen veroorzaken.
Waarschuwing
Nooit de motor starten of laten
draaien in een afgesloten ruimte.
Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen
binnen korte tijd bewusteloosheid en
de dood tot gevolg hebben.
Gebruik de motorfiets altijd in de open
lucht of op een plaats met voldoende
ventilatie.
Valhelm en kleding
Waarschuwing
Tijdens het rijden op de motorfiets
dienen de berijder en de passagier
(bij modellen waarop een passagier
vervoerd mag worden) altijd geschikte
kleding te dragen, waaronder valhelm,
oogbescherming, handschoenen,
laarzen, broek (nauw aansluitend rond
de knieën en de enkels) en een felge-
kleurd jack.
Tijdens off- the- roadgebruik (op
modellen die geschikt zijn voor off-
the- roadgebruik), moet de rijder altijd
geschikte kleding dragen, inclusief
broek en laarzen.
Felgekleurde kleding verhoogt de
zichtbaarheid van de rijder (of de
passagier) voor andere weggebruikers
aanzienlijk.
Hoewel volledige bescherming niet
mogelijk is, kan het dragen van de
juiste beschermende kleding het risico
op verwondingen tijdens het rijden
verlagen.
VEILIGHEID VOOROP
10
Waarschuwing
Een valhelm is een van de belang-
rijkste uitrustingsstukken, omdat deze
bescherming biedt tegen hoofdletsel.
Uw valhelm en die van uw passagier
dienen met zorg te worden gekozen
en comfortabel en stevig om het
hoofd te passen. Een felgekleurde
helm verhoogt de zichtbaarheid van
de rijder (of passagier) voor andere
weggebruikers aanzienlijk.
Een valhelm met open voorzijde biedt
enige bescherming bij een ongeval,
maar een integraalhelm biedt betere
bescherming.
Draag altijd een vizier of een goedge-
keurde beschermende bril voor beter
zicht en ter bescherming van uw ogen.
Parkeren
Waarschuwing
Altijd de motor uitschakelen en de
contactsleutel verwijderen voordat u
uw motorfiets onbeheerd achterlaat.
Door het verwijderen van de contact-
sleutel wordt het risico van gebruik
door onbevoegde en onervaren
personen verkleind.
Denk aan het volgende als u uw
motorfiets parkeert:
- Zet de motorfiets in de eerste
versnelling om te voorkomen dat hij
van de standaard rolt.
- De motor en het uitlaatsysteem zijn
heet na het rijden. Parkeer NOOIT op
plaatsen waar voetgangers, dieren
en/of kinderen de motorfiets kunnen
aanraken.
- Parkeer nooit op een zachte onder-
grond of op een hellend oppervlak.
Indien de motorfiets onder deze
omstandigheden wordt geparkeerd,
kan deze omvallen.
Zie voor nadere informatie het hoofd-
stuk 'Het berijden van de motorfiets' in
deze gebruikershandleiding.
VEILIGHEID VOOROP
11
Rijden
Waarschuwing
Nooit op de motorfiets rijden indien
u moe bent of onder invloed verkeert
van alcohol of andere verdovende
middelen.
Onder invloed van alcohol of andere
verdovende middelen op een motor-
fiets rijden is verboden.
Het berijden van een motorfiets terwijl
u moe bent of onder invloed van
alcohol of andere verdovende middelen
verkeert, vermindert het vermogen
van de berijder om de motorfiets
onder controle te houden waardoor
een ongeval kan worden veroorzaakt.
Waarschuwing
Alle rijders moeten in het bezit zijn van
een rijbewijs voor motorfietsen.
Het zonder rijbewijs besturen van een
motorfiets is verboden en kan gerech-
telijke vervolging tot gevolg hebben.
Het rijden op een motorfiets zonder
formele training in de juiste rijtech-
nieken die nodig zijn om een rijbewijs
te halen, is gevaarlijk en kan leiden tot
verlies van de controle over de motor-
fiets en een ongeval.
Waarschuwing
Rijd altijd defensief en draag de elders
in dit voorwoord genoemde bescher-
mende uitrusting.
Onthoud dat een motorfiets bij een
ongeval minder bescherming biedt dan
een auto.
Waarschuwing
Deze Triumph- motorfiets mag de
wettelijk geldende snelheidslimieten
niet overschrijden.
Het met hoge snelheid op een
motorfiets rijden kan gevaarlijk zijn,
aangezien de tijd om op bepaalde
verkeerssituaties te reageren bij
hogere snelheden aanzienlijk wordt
verkort.
Neem altijd snelheid terug in eventueel
gevaarlijke rijomstandigheden, zoals
slecht weer of druk verkeer.
VEILIGHEID VOOROP
12
Waarschuwing
Wees altijd bedacht op veranderingen
in het wegdek, het verkeer en de wind
en pas uw rijgedrag hierop aan. Alle
tweewielige voertuigen zijn onderhevig
aan externe factoren die een ongeval
kunnen veroorzaken. Deze factoren
zijn onder andere:
- windstoten van passerende voer-
tuigen
- gaten in de weg, oneffenheden of
beschadigingen in het wegdek
- slecht weer
- fouten van de bestuurder.
Rijd altijd met matige snelheid en
vermijd druk verkeer, totdat u zich
volledig vertrouwd hebt gemaakt met
het rijgedrag en de rijeigenschappen
van de motorfiets. Overschrijd nooit de
wettelijk geldende snelheidslimiet.
Trilling/slingering
Een slingering is een relatief lang-
zame, op en neer gaande beweging
van de achterkant van de motorfiets,
terwijl een trilling een snelle, soms
sterke beving van het stuur is. Dit zijn
verwante, maar aparte stabiliteits-
problemen die gewoonlijk veroorzaakt
worden door te veel gewicht op de
verkeerde plaats of door een mecha-
nisch probleem zoals versleten of
loszittende lagers, te slappe of ongelijk-
matig versleten banden.
De oplossing is in beide gevallen
hetzelfde. Houd het stuur stevig vast
zonder de armen op slot te zetten of
de stuurbeweging tegen te gaan. Draai
het gas gelijkmatig terug om geleidelijk
vaart te minderen. Rem niet en acce-
lereer niet in een poging om het trillen
of slingeren te stoppen. Soms helpt het
om het lichaamsgewicht naar voren te
verplaatsen door over de tank te buigen.
Copyright © 2005 Motorcycle Safety
Foundation. Alle rechten voorbehouden.
Gebruikt met toestemming.
VEILIGHEID VOOROP
13
Onderdelen en accessoires
Waarschuwing
De eigenaar dient zich ervan bewust
te zijn dat onderdelen, accessoires
en aanpassingen voor een Triumph-
motorfiets alleen goedgekeurd zijn
wanneer ze door Triumph voorzien zijn
van een officiële goedkeuring en door
een erkende Triumph- dealer op de
motorfiets zijn aangebracht.
Het is met name bijzonder gevaarlijk
om onderdelen of accessoires aan te
brengen of te vervangen waarvoor
het noodzakelijk is om het elektrische
of het brandstofsysteem te demon-
teren, of hierop uitbreidingen aan
te brengen. Dergelijke aanpassingen
kunnen de veiligheid in gevaar
brengen.
Het aanbrengen van niet-
goedgekeurde onderdelen, accessoires
of wijzigingen kan een nadelig effect
hebben op het rijgedrag, de stabiliteit
en andere aspecten van de werking
van de motorfiets. Dat kan leiden tot
een ongeval met letsel of de dood tot
gevolg.
Triumph aanvaardt geen aanspra-
kelijkheid voor gebreken die zijn
veroorzaakt door het aanbrengen
van niet- goedgekeurde onderdelen,
accessoires of wijzigingen of door het
aanbrengen van goedgekeurde onder-
delen, accessoires of wijzigingen door
onbevoegd personeel.
Onderhoud en apparatuur
Waarschuwing
Raadpleeg uw erkende Triumph- dealer
indien u twijfelt aan de juiste of veilige
werking van deze Triumph- motorfiets.
Onthoud dat het blijven gebruiken van
een niet goed werkende motorfiets
een fout kan verergeren en de veilig-
heid in gevaar kan brengen.
Waarschuwing
Controleer of alle wettelijk vereiste
apparatuur is gemonteerd en correct
functioneert.
Verwijderen of wijzigen van de
verlichting, dempers, uitstoot- en
geluiddempingssystemen van de
motorfiets kunnen een overtreding
van de wet betekenen.
Onjuiste of niet toegestane aanpas-
singen kunnen een nadelig effect
hebben op het rijgedrag, de stabiliteit
en andere aspecten van de werking
van de motorfiets, waardoor een
ongeval kan worden veroorzaakt met
letsel of de dood als gevolg.
VEILIGHEID VOOROP
14
Waarschuwing
Indien de motorfiets betrokken is bij
een ongeval, aanrijding of valpartij
dient deze voor inspectie en reparatie
naar een erkende Triumph- dealer te
worden gebracht.
Elk ongeval kan schade aan de motor-
fiets veroorzaken, die indien niet
op de juiste wijze gerepareerd een
tweede ongeval kan veroorzaken met
letsel of de dood als gevolg.
Stuur en voetsteunen
Waarschuwing
De bestuurder dient de motorfiets
onder controle te houden door te
allen tijde de handen aan het stuur te
houden.
De besturing en stabiliteit van de
motorfiets worden nadelig beïnvloed
als de bestuurder het stuur loslaat. Dit
leidt tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
Waarschuwing
De bestuurder en de passagier
(indien van toepassing) dienen tijdens
het rijden altijd de voetsteunen te
gebruiken.
Door de voetsteunen te gebruiken
wordt voor zowel de bestuurder als
de passagier het risico op onbedoeld
contact met onderdelen van de
motorfiets verminderd. Ook de kans op
verwondingen doordat kledingstukken
vast komen te zitten neemt op die
manier af.
VEILIGHEID VOOROP
15
Waarschuwing
Zorg er altijd voor dat de passagiers-
voetsteunen volledig zijn uitgetrokken
bij het meerijden van een passagier.
Vervoer nooit een passagier zonder
dat hij of zij de volledig uitgetrokken
passagiersvoetsteunen gebruiken.
Onjuiste plaatsing van de voet ergens
op de motorfiets in plaats van het
gebruik van de voetsteunen kan ertoe
leiden dat:
- de voeten of kleding van de passa-
gier bekneld raken
- de passagier in contact komt met
hete uitlaatpijpen.
Onjuiste plaatsing van de voet ergens
op de motorfiets in plaats van het
gebruik van de voetsteunen kan leiden
tot:
- ernstige verwonding van de passa-
gier
- instabiliteit van de motorfiets wat
een ongeluk kan veroorzaken
- schade aan de motorfiets
- schade aan kleding.
Waarschuwing
De hellingshoekindicators mogen niet
worden gebruikt als richtlijn voor
de mate waarin de motorfiets veilig
schuin gelegd kan worden in bochten.
Dat hangt af van vele factoren,
waaronder, maar niet beperkt tot, het
wegdek, de toestand van de band en
het weer.
Overhellen tot een onveilige hoek kan
instabiliteit, verlies van controle over
de motorfiets of een ongeval veroor-
zaken.
Waarschuwing
Vervang altijd de hellingshoekindica-
tors voordat ze tot de slijtagelimiet zijn
afgesleten.
Wanneer de hellingshoekindicators tot
voorbij de slijtagelimiet zijn afgesleten,
kan de motorfiets tot een onveilige
hoek overhellen.
Overhellen tot een onveilige hoek kan
instabiliteit, verlies van controle over
de motorfiets of een ongeval veroor-
zaken.
2
1
1. Hellingshoekindicator
2. Maximale slijtagelimiet
WAARSCHUWINGSLABELS
16
De op deze en de volgende pagina's beschreven labels duiden op belangrijke veilig-
heidsinformatie in deze gebruikershandleiding. Zie erop toe dat iedereen die op de
motorfiets gaat rijden, vooraf alle informatie waarop deze labels betrekking hebben,
heeft begrepen en nageleefd.
Ter illustratie wordt hier de motorfiets Tiger 1200 GT Explorer weergegeven.
Locaties van de waarschuwingslabels
R.P.M.
1 2 3 4
5 6
Li-ion
1. Koplamp (pagina 172)
2. Windscherm (pagina 99)
3. Inrijden (pagina )103
4. Accu (pagina 163)
5. Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
(indien gemonteerd) (pagina 83)
6. Banden (pagina 156)
WAARSCHUWINGSLABELS
17
Voorzichtig
Alle waarschuwingslabels en stickers, met uitzondering van het label voor inrijden,
worden op de motorfiets aangebracht met een sterke lijm. In sommige gevallen
worden labels aangebracht voorafgaand aan het aanbrengen van de laklaag.
Daarom zal elke poging om de waarschuwingslabels te verwijderen, schade veroor-
zaken aan lakwerk of carrosserie.
DAILY SAFETY CHECKS
TÄGLICHE SICHERHEITSKONTROLLEN
CONTROLES DE SECURITE QUOTIDIENS
CHEQUEOS DE SEGURIDAD DIARIOS
VERIFICAÇÕES DIÁRIAS DE SEGURANÇA
VERIFICHE GIORNALIERE DI SICUREZZA
DAGELIJSKE VEILIGHEIDSINSPECTIES
DAGLIG SÄKERHETSKONTROLL
運行前点検
123
5 6
www.triumphmotorcycles.co.uk/handbooks
4
1. Dagelijkse veiligheidscontrole (pagina 104)
2. Loodvrije brandstof (pagina 86)
3. Helm (pagina 09)
4. Gebruikershandleiding Downloadgegevens
(onder stoel)
5. Koelvloeistof (pagina )141
6. Motorolie (pagina 135)
ONDERDELENOVERZICHT
18
1 2 3 4 5 6 9 10
18 17 16 15 13 1214
7 8 11
19
1. Koplamp
2. Richtingaanwijzer voor
3. Accessoire- aansluiting
4. Koppelingshendel
5. Brandstoftank en tankdop
6. Accu en zekeringkasten (onder het zadel)
7. Zadelslot
8. USB- aansluiting (onder het zadel)
9. Schakelaar verwarmd passagierszadel
(indien gemonteerd)
10. Accessoire- aansluiting (indien
gemonteerd)
11. Richtingaanwijzer achter
12. Eindaandrijving
13. Voetsteun passagier
14. Middenbok (indien gemonteerd)
15. Zijstandaard
16. Schakelpedaal
17. Mistlicht voor (indien gemonteerd)
18. Remklauw voorrem
19. Remschijf voorrem
ONDERDELENOVERZICHT
19
Onderdelenoverzicht (vervolg)
1 3 4 5 97
14 13 12 11 1015
6 8
16
2
1. Achterlicht
2. Dodehoekradar (indien gemonteerd)
3. Geluiddemper
4. Vloeistofreservoir achterrem
5. Olievuldop
6. Remhendel voorrem
7. Spiegel
8. Windscherm
9. Koplampafstelling
10. Voorvork
11. Mistlichten voor (indien gemonteerd)
12. Kijkglas motoroliepeil
13. Rempedaal achterrem
14. Voetsteun passagier
15. Achterremklauw
16. Achterremschijf
ONDERDELEN IN BLIKVELD BESTUURDER
20
3 4 52 7 81 9 10 11 12 14/ /
151617181920
6 13
1. Koppelingshendel
2. Schakelaar dagrijlicht (DRL)
3. Mistlichtschakelaar voor (indien
gemonteerd)
4. Grootlichtknop
5. Schakelaar verwarmd bestuurderszadel
(indien gemonteerd)
6. Stelknop cruisecontrol
7. Koppelingsvloeistofreservoir
8. Voorste accessoire- aansluiting
9. Windschermverstelhendel
10. Instrumentendisplay
11. Vloeistofreservoir voorrem
12. Schakelaar alarmknipperlichten
13. Knop stuurslot
14. Remhendel voorrem
15. HOME- knop
16. Start- stopschakelaar motor
17. Modusknop
18. Joystick
19. Richtingaanwijzerschakelaar
20. Claxonknop
SERIENUMMERS
21
Voertuigidentificatienummer (VIN)
1
1. Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer (VIN) is
aan de rechterkant van het balhoofdge-
deelte in het frame geslagen.
Noteer het voertuigidentificatienummer
in de ruimte hieronder.
Motorserienummer
1
1. Motorserienummer
Het motorserienummer is direct boven
het koppelingsdeksel in het motorcarter
geslagen.
Noteer het motorserienummer in de
ruimte hieronder.
SERIENUMMERS
22
Deze pagina is met opzet blanco gelaten
ALGEMENE INFORMATIE
23
Inhoudsopgave
Sleutels 26
Smartkey 26
De batterij van de smartkey vervangen 27
Sleutelloze ontsteking 28
Hoofdschakelaar (indien gemonteerd) 29
Instrumenten 31
Lay- out instrumentenpaneel 32
Waarschuwingslampjes 33
Waarschuwingen en informatieberichten 39
Kilometerteller en snelheidsmeter 39
Toerenteller 39
Brandstofmeter 40
Koelvloeistoftemperatuurmeter 40
Omgevingsluchttemperatuur 41
Weergave versnellingsstand 42
Navigatie in het display 42
Rijmodi 42
Hoofdmenu 49
Schakelaars rechter handgreep 62
Knop alarmknipperlichten 62
Knop stuurslot 63
Stand voeding AAN/UIT 63
Stand STOP 63
Stand RUN 63
Stand START 63
Homeknop 63
Schakelaars linker handgreep 64
Cruisecontrolschakelaar (indien gemonteerd) 64
Schakelaar dagrijlicht (DRL) (indien gemonteerd) 64
Modusknop 65
Richtingaanwijzerschakelaar 65
Joystickknop 65
Claxonknop 65
Schakelaar handvatverwarming (indien gemonteerd) 65
Mistlichtschakelaar (indien gemonteerd) 66
Grootlichtknop 66
Schakelaar verwarmd bestuurderszadel (indien gemonteerd) 67
ALGEMENE INFORMATIE
24
Hendelverstelling rem- en koppelingshendel 67
Voorremhendel 68
Koppelingshendel 68
Gasklepbediening 69
Remgebruik 69
Cruisecontrol 70
Cruisecontrol inschakelen 71
De ingestelde snelheid in cruisecontrol wijzigen 72
Cruisecontrol uitschakelen 72
Cruisecontrol hervatten met de ingestelde snelheid 72
Tractiecontrole (TC) 73
Tractiecontrole voor optimaal bochtenwerk 74
Instellingen tractiecontrole 75
Dodehoekradar (indien gemonteerd) 76
Sensor dodehoekradar 76
Controlelampje dodehoekradar 77
Voorwaarden en beperkingen 78
Bediening 79
Semi- actieve vering 82
Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) (indien gemonteerd) 83
Bandenspanning 84
Bandspanningssensor, batterijen 85
Serienummer bandspanningssensor 85
Vervangende banden 86
Brandstof 86
Tankdop 88
Noodopening 88
Brandstoftank vullen 90
Zijstandaard 91
Middenbok (indien gemonteerd) 92
Zadels 93
Zadelslot 93
Passagierszadel 94
Bestuurderszadel 95
Hoogteverstelling bestuurderszadel 96
Zadelverwarming (indien gemonteerd) 97
Opbergvak 98
Spiegels 99
Windscherm 99
ALGEMENE INFORMATIE
25
Aansluitingen voor elektrische accessoires 100
USB- aansluiting 102
Inrijden 103
Dagelijkse veiligheidscontrole 104
ALGEMENE INFORMATIE
26
Sleutels
Voorzichtig
Alle sleutels die worden meegeleverd
met de motorfiets zijn specifiek
bedoeld voor die individuele motorfiets.
Ze kunnen niet op een andere motor-
fiets worden gebruikt.
Als alle sleutels zoek of beschadigd
zijn, moet de regeleenheid sleutelloos
starten (KCU) van de motorfiets
worden vervangen.
Om onnodige kosten en tijdsverlies
te voorkomen, moeten alle reserve-
sleutels op een veilige plaats worden
bewaard.
Bij de motorfiets worden drie sleu-
tels geleverd; één smartkey en twee
passieve sleutels.
Smartkey
Voorzichtig
Belangrijke functies, waaronder
vergrendelen en ontgrendelen, kunnen
worden verstoord door elektronische
apparaten, bronnen van elektrische
ruis in de omgeving en metalen voor-
werpen.
Bewaar en gebruik de sleutel niet in de
buurt van:
- Elektrische zendmasten, radiomasten
en infrastructuur voor stroomdistri-
butie
- Garagedeuropeners
- RFID- toegangskaarten (radio-
frequentie- identificatie) of
sleutelhangers
- Metalen, metaalhoudende kaarthou-
ders en aluminium voorwerpen
- Elektronische sleutels van overige
voertuigen
- In zij- of topkoffers
- Draadloze communicatieapparatuur
zoals mobiele telefoons, tablets,
laptops, draagbare spelsystemen,
audiospelers, radio's en opladers.
Als de smartkey nog steeds niet werkt
nadat u deze uit de buurt van alle
elektronische apparaten en metalen
voorwerpen hebt gehaald, controleer
en vervang (indien nodig) de batterij
van de smartkey. Als de smartkey nog
steeds niet werkt, neem dan contact
op met uw plaatselijke Triumph- dealer.
ALGEMENE INFORMATIE
27
De smartkey bedient het sleutel-
loze ontstekingssysteem. Een extra
smartkey kunt u aanschaffen via uw
Triumph- dealer. Er kunnen echter
slechts drie sleutels worden gepro-
grammeerd voor uw motorfiets. Dit kan
een combinatie zijn van smartkeys en
passieve sleutels.
Om veiligheidsredenen moet de
smartkey worden uitgeschakeld elke
keer dat u deze van de motorfiets
verwijdert.
De batterij van de smartkey
vervangen
Waarschuwing
Bij gebruik van een onjuiste batterij
ontstaat explosiegevaar.
Gebruik altijd een batterij van het
juiste formaat en het juiste type.
Waarschuwing
Batterijen bevatten schadelijke stoffen.
Houd batterijen altijd uit de buurt van
baby's en jonge kinderen om inslikken
te voorkomen.
Na inslikken onmiddellijk een arts
raadplegen.
Voorzichtig
Raak de contactvlakken van de batterij
niet aan met uw huid. Raak alleen de
randen van de batterij aan als u deze
vasthoudt.
De natuurlijke stoffen in uw huid
kunnen corrosie veroorzaken en de
levensduur van de batterij verkorten.
Batterij van smartkey vervangen:
Zorg dat de smartkey in de passieve
modus staat (rode led).
Verwijder de schroef uit het batterij-
deksel met een inbussleutel van
1,5 mm.
Verwijder het batterijdeksel.
Verwijder de batterij na de polariteit
genoteerd te hebben.
Plaats een nieuwe lithiumbatterij
van 3 volt, type CR2032.
Plaats het batterijdeksel terug en let
op dat het goed op zijn plaats valt.
Monteer de schroef in het deksel en
draai hem vast met 0,3 Nm.
Batterij afvoeren
De gebruikte batterij moet worden
ingeleverd bij een milieustraat zodat de
gevaarlijke stoffen van de batterij niet in
het milieu terechtkomen.
ALGEMENE INFORMATIE
28
Sleutelloze ontsteking
Met het sleutelloze ontstekingssysteem
kan de motorfiets worden gestart
zonder een mechanische sleutel te
gebruiken.
Gebruik smart key
Om de motorfiets in te schakelen met de
sleutelloze ontsteking:
De smartkey moet zich in de directe
nabijheid (een meter) van een
systeemsensor bevinden. Er bevindt
zich een systeemsensor aan de
rechterkant van de motorfiets en
een andere systeemsensor aan
de voorkant van de motorfiets.
Wanneer de smartkey buiten bereik
van een systeemsensor is, wordt er
niet meer op de sleutel gereageerd
en kan de sleutelloze ontsteking niet
worden gebruikt.
2
1
1. Statuslampje
2. AAN/UIT- knop
Druk op de AAN- /UIT- knop op de
smartkey om de sleutel aan te
zetten. Het statuslampje in de knop
licht kort op om aan te geven dat de
smartkey is ingeschakeld.
Na een korte druk op de AAN/
UIT- knop van de smartkey wordt de
status van de smartkey getoond;
rood staat voor UIT en groen staat
voor AAN.
Door langer op de AAN/UIT-
knop te drukken wijzigt u de status
in UIT of AAN, nadat eerst kort de
statuskleur is getoond.
Wanneer de batterij van de
smartkey leeg is, gebruikt u de
smartkey op dezelfde manier als de
passieve sleutel.
Voor meer informatie over het starten
van de motor met de sleutelloze ontste-
king, zie pagina 108.
Gebruik passieve sleutel
Om de motorfiets te starten met
de passieve sleutel (of de smartkey
wanneer de batterij leeg is):
De systeemsensor bevindt zich
onder de passagiersstoel. Toegang
tot de systeemsensor vanaf de
linkerkant van de motorfiets.
ALGEMENE INFORMATIE
29
Houd de sleutel binnen +/- 10 mm
van de systeemsensor.
1
1. Systeemsensor
Houd de smartkey tegen de
systeemsensor terwijl u de start-
stopschakelaar van de motor in de
stand QUICKSTART (SNELSTART)
of Contact AAN/UIT drukt (zie
pagina 62).
Hoofdschakelaar (indien
gemonteerd)
Hoofdschakelaar
De hoofdschakelaar wordt uitsluitend
gemonteerd op motorfietsen voor
de Verenigde Staten en Canada. De
hoofdschakelaar bevindt zich aan de
rechterzijde van de motorfiets.
Om de motorfiets te bedienen met de
sleutelloze ontsteking, moet de hoofd-
schakelaar in stand AAN staan.
Wanneer de hoofdschakelaar in stand
UIT staat, kan de sleutelloze ontsteking
niet worden gebruikt en kan de motor-
fiets niet worden gestart.
ALGEMENE INFORMATIE
30
Deze pagina is met opzet blanco gelaten
ALGEMENE INFORMATIE
31
Instrumenten
Inhoudsopgave
Lay- out instrumentenpaneel 32
Waarschuwingslampjes 33
Waarschuwingen en informatieberichten 39
Kilometerteller en snelheidsmeter 39
Toerenteller 39
Brandstofmeter 40
Koelvloeistoftemperatuurmeter 40
Omgevingsluchttemperatuur 41
Weergave versnellingsstand 42
Navigatie in het display 42
Rijmodi 42
Hoofdmenu 49
ALGEMENE INFORMATIE
32
Lay- out instrumentenpaneel
De motorfiets is uitgerust met een fullcolour TFT- instrumentendisplay met een
7 inch (18 cm) scherm. Afhankelijk van de geselecteerde menu- opties, kunnen
verschillende van de onderstaande symbolen en lampjes in verschillende delen van
het scherm verschijnen.
SET
100
+9
A
15
c
o
12:34
TC
0
F
E
N
MPH
RPM X 1000
8
9
10
11
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
1
2
3
4
5
6
7
0
1212
24
23
22
11
12
1 3 4
13
5 6 8
141719
21
2 7 9 10
20
18 1516
1. Klok
2. Statuslampje cruisecontrol
3. Controlelampje status alarminstallatie/
startonderbreker (alarminstallatie is
optionele accessoire)
4. Locatie waarschuwingssymbool
5. Instrumentenpaneel lichtsensor
6. Waarschuwingslampje
7. Locatie waarschuwingssymbool
8. Waarschuwingslampje ABS
9. Waarschuwingslampje grootlicht/
dagrijlicht
10. Omgevingstemperatuur
11. Richtingaanwijzer rechts en
alarmknipperlicht
12. Menugedeelte
13. Locatie menusymbool
14. Verwarmd passagierszadel
15. Verwarmd rijderszadel
16. Huidige rijmodus
17. Brandstofmeter
18. Lampje dodehoekradar
19. ® functionaliteit (indien Bluetooth
aangesloten)
20. Handvatverwarming
21. Versnellingsstand
22. Snelheidsmeter
23. Toerenteller
24. Richtingaanwijzer links en
alarmknipperlicht
ALGEMENE INFORMATIE
33
Waarschuwingslampjes
Voorzichtig
Als een rood waarschuwingslampje
wordt weergegeven, moet de motor-
fiets onmiddellijk worden stopgezet.
Lees eventuele waarschuwingsbe-
richten en los het probleem op.
Als een oranje waarschuwingslampje
wordt weergegeven, hoeft de motor-
fiets niet onmiddellijk te worden
stopgezet. Lees eventuele waarschu-
wingsberichten en los het probleem op.
Wanneer het contact wordt ingescha-
keld, lichten de waarschuwingslampjes
op het instrumentenpaneel 1,5 seconde
op en gaan vervolgens weer uit (behalve
de lampjes die blijven branden tot de
motor wordt gestart, zoals beschreven
op de volgende pagina's).
Storingslampje
motormanagementsysteem
Het storingslampje voor
het motormanagement-
systeem licht op wanneer het
contact wordt ingeschakeld
(om aan te geven dat het systeem
werkt), maar mag niet gaan branden
wanneer de motor draait.
Als de motor loopt en er een storing
is in het motormanagement-
systeem, brandt de MIL en begint het
algemene waarschuwingssymbool te
knipperen. In dat geval schakelt het
motormanagementsysteem over naar
de 'thuisbrengmodus', zodat de rit kan
worden voortgezet indien de storing
niet zo ernstig is dat de motor niet kan
draaien.
Waarschuwing
Verlaag de snelheid en rijd niet langer
door dan noodzakelijk wanneer het
storingslampje brandt. De storing kan
de motorprestaties, de uitstoot van
uitlaatgassen en het brandstofver-
bruik negatief beïnvloeden.
Verlaagde motorprestaties kunnen
gevaarlijke rijomstandigheden veroor-
zaken, die kunnen leiden tot verlies
van controle en een ongeval.
Neem zo snel mogelijk contact op
met een erkende Triumph- dealer, om
de storing te laten inspecteren en
verhelpen.
Let op
Als het storingslampje knippert wanneer
het contact wordt ingeschakeld, neem
dan zo snel mogelijk contact op met een
erkende Triumph- dealer om deze situatie
te verhelpen. Onder deze omstandig-
heden zal de motor niet starten.
Waarschuwingslampje lage oliedruk
Als bij draaiende motor de
oliedruk gevaarlijk daalt, gaat
het waarschuwingslampje
lage oliedruk branden. Het
waarschuwingslampje lage oliedruk gaat
ook branden als het contact wordt inge-
schakeld en de motor niet draait.
ALGEMENE INFORMATIE
34
Voorzichtig
Schakel de motor direct uit indien
het waarschuwingslampje lage olie-
druk gaat branden. De motor niet
opnieuw starten voordat de storing is
verholpen.
Indien de motor draait terwijl het
waarschuwingslampje lage oliedruk
brandt, kan ernstige motorschade
ontstaan.
Controlelampje startonderbreker/
alarminstallatie
Deze Triumph- motorfiets is uitge-
rust met een startonderbreker die
geactiveerd wordt wanneer de contact-
schakelaar in de stand OFF (UIT) wordt
gedraaid.
Zonder alarm
Wanneer de contactschakelaar in de
stand OFF (UIT) staat, knippert de lamp
van de startonderbreker gedurende
24 uur om aan te geven dat de start-
onderbreker ingeschakeld is. Wanneer
de contactschakelaar in de stand ON
(AAN) staat, zijn startonderbreker en het
controlelampje uitgeschakeld.
Als het controlelampje blijft branden,
betekent dit dat er een storing in de
startonderbreker is, die nader moet
worden onderzocht. Neem zo snel
mogelijk contact op met een erkende
Triumph- dealer, om de storing te laten
inspecteren en verhelpen.
Met alarm
Het controlelampje van de start-
onderbreker/alarminstallatie gaat alleen
branden wanneer is voldaan aan de
voorwaarden zoals beschreven in de
instructies van de originele Triumph-
alarminstallatie (accessoire).
Controlelampje Hill Hold
Het Hill Hold- controlelampje
wordt gebruikt om aan te
geven dat het Hill Hold-
systeem actief is en de
achterrem zal bedienen om de motor-
fiets in positie te houden.
Zie pagina 119 voor meer informatie over
het Hill Hold- systeem.
Bediening controlelampje Hill Hold
Onder normale rijomstandigheden blijft
het Hill Hold- lampje uit.
Wanneer het Hill Hold- systeem is
geactiveerd, wordt het Hill Hold-
controlelampje groen weergegeven
en blijft het groen totdat het Hill Hold-
systeem niet meer beschikbaar is.
Het Hill Hold- controlelampje wordt
oranje als het Hill Hold- systeem niet
beschikbaar is.
Controlelampje Hill Hold inactief
Het Hill Hold- systeem kan
automatisch of handmatig
worden uitgeschakeld. Als het
Hill Hold- systeem is gedeacti-
veerd, wordt het oranje controlelampje
Hill Hold gedeactiveerd weergegeven.
ALGEMENE INFORMATIE
35
Waarschuwingslampje
antiblokkeerremsysteem (ABS)
Wanneer het contact wordt
ingeschakeld, is het normaal dat
het waarschuwingslampje voor
het ABS- systeem gaat knipperen. Het
lampje blijft knipperen nadat de motor
gestart is, totdat de motorfiets een
snelheid van meer dan 10 km/h heeft
bereikt, waarna het lampje dooft.
Tractiecontrole werkt niet bij een storing
aan het ABS- systeem. In dat geval
branden de waarschuwingslampjes
voor de ABS en tractiecontrole en het
storingslampje.
Als het ABS- waarschuwingslampje
continu brandt, betekent dit dat de
ABS- functie niet beschikbaar is omdat:
De ABS- functie door de berijder is
uitgeschakeld;
zich in het ABS- systeem een storing
voordoet die onderzocht dient te
worden.
Als het lampje tijdens het rijden gaat
branden, betekent dit dat er een storing
in het ABS is opgetreden, die nader
moet worden onderzocht.
Bochten- ABS (OCABS) (indien
gemonteerd)
Het waarschuwingslampje knippert
langzaam als de modus OFF ROAD is
geselecteerd. Dit geeft aan dat de ABS
is aangepast.
Het waarschuwingslampje blijft
constant branden als OFF ROAD PRO
(indien beschikbaar) is geselecteerd. Dit
geeft aan dat ABS is uitgeschakeld. Er
wordt een waarschuwing in het display
weergegeven.
Als het waarschuwingslampje op enig
ander moment onder het rijden gaat
branden, betekent dit dat er een storing
in het ABS- systeem is opgetreden, die
nader moet worden onderzocht.
Waarschuwing
Als het ABS niet werkt, werkt het
remsysteem verder als een remsys-
teem zonder ABS.
Rijd niet langer door dan noodzakelijk
wanneer het waarschuwingslampje
brandt.
Neem zo snel mogelijk contact op
met een erkende Triumph- dealer, om
de storing te laten inspecteren en
verhelpen. In deze situatie kan te hard
remmen een blokkering van de wielen
veroorzaken, wat kan leiden tot verlies
van controle over de motorfiets en een
ongeval.
Controlelampje tractiecontrole (TC)
Het TC- controlelampje wordt
gebruikt om aan te geven dat
het tractiecontrolesysteem
actief is en bezig is om slippen
van het achterwiel te beperken bij snelle
acceleratie of op natte of gladde wegen.
Tractiecontrole werkt niet bij een storing
aan het ABS- systeem. In dat geval
branden de waarschuwingslampjes voor
de ABS en tractiecontrole en het
storingslampje.
ALGEMENE INFORMATIE
36
Waarschuwing
Als de tractiecontrole niet werkt,
moet voorzichtigheid in acht worden
genomen bij het accelereren en het
nemen van bochten op een nat of glad
wegoppervlak, om doorslippen van het
achterwiel te voorkomen.
Rijd niet langer door dan noodzakelijk
wanneer het storingslampje voor het
motormanagementsysteem (MIL) en
het waarschuwingslampje van de
tractiecontrole branden. Neem zo snel
mogelijk contact op met een erkende
Triumph- dealer, om de storing te laten
inspecteren.
Snel accelereren en bochten nemen
kan in deze situatie doorslippen van
het achterwiel veroorzaken, wat kan
leiden tot verlies van de controle over
de motorfiets en een ongeluk.
Als tractiecontrole is ingeschakeld:
Onder normale rijomstandigheden
blijft het tractiecontrolelampje uit.
Het tractiecontrolelampje knippert
snel wanneer het tractiecontrole-
systeem in werking is om slippen
van het achterwiel te beperken bij
snelle acceleratie of op een natte of
gladde weg.
Als tractiecontrole is uitgeschakeld:
Het controlelampje brandt niet.
In plaats daarvan gaat het waar-
schuwingslampje 'TC uitgeschakeld'
branden.
Waarschuwingslampje
Tractiecontrole (TC) uitgeschakeld
Het waarschuwingslampje
voor uitgeschakelde TC mag
alleen gaan branden bij een
storing of als de tractie-
controle uitgeschakeld is.
Als het waarschuwingslampje tijdens
het rijden gaat branden, betekent dit
dat er in het tractiecontrolesysteem een
storing is opgetreden die nader moet
worden onderzocht.
Statuslampje dodehoekradar
Het statuslampje van de
dodehoekradar werkt met het
dodehoekradarsysteem, zie
pagina .76
Het statuslampje van de dodehoekradar
brandt groen wanneer de dodehoek-
radar ingeschakeld en actief is.
Het statuslampje van de dodehoekradar
brandt oranje wanneer de dodehoek-
radar uitgeschakeld en niet actief is.
Het statuslampje van de dodehoek radar
brandt ook oranje als er een storing
is met de dodehoekradar en er wordt
een bericht weergegeven op het
instrumentendisplay. De linker en
rechtercontrolelampjes van de
dodehoek radar gaan ook tegelijkertijd
branden en blijven branden.
Richtingaanwijzers
Wanneer de richtingaanwij-
zerschakelaar naar links of
naar rechts wordt gedraaid,
knippert het waarschuwings-
lampje van de richtingaanwijzer in
hetzelfde tempo als de richtingaanwijzer
zelf.
ALGEMENE INFORMATIE
37
Alarmknipperlichten
Om de alarmknipperlichten aan of uit te
zetten, drukt u kort op de alarmknipper-
lichtschakelaar.
De alarmknipperlichten werken alleen
als het contact op ON (AAN) staat.
De alarmknipperlichten blijven aan als
het contact wordt uitgeschakeld, totdat
de alarmknipperlichtschakelaar weer
wordt ingedrukt.
Grootlichtlampje
Wanneer de grootlichtknop
wordt ingedrukt, wordt het
grootlicht ingeschakeld. Door
nogmaals op de knop te
drukken wordt het dimlicht weer inge-
schakeld.
Als de motorfiets voorzien is van
dagrijlicht, heeft de grootlichtknop extra
functionaliteit.
Als de DRL- schakelaar in de stand
dagrijlicht staat, kan het grootlicht
worden ingeschakeld door de groot-
lichtknop ingedrukt te houden. Dit blijft
branden zolang de knop ingedrukt
wordt gehouden, en gaat uit zodra de
knop wordt losgelaten.
Op dit model is geen aan/uit- schakelaar
voor verlichting aangebracht. Het
achterlicht en de kentekenplaatver-
lichting gaan automatisch branden
wanneer het contact wordt ingescha-
keld.
De koplamp gaat branden als het
contact wordt ingeschakeld. De koplamp
gaat uit wanneer de startknop wordt
ingedrukt, totdat de motor start.
Dagrijlichten (DRL) (indien
gemonteerd)
Wanneer het contact wordt
ingeschakeld en de dagrijlicht-
schakelaar op dagrijlicht is
ingesteld, gaat het waarschu-
wingslampje voor dagrijlicht branden.
Overdag zorgt de dagrijverlichting (DRL)
ervoor dat de motorfiets beter zichtbaar
is voor andere weggebruikers. In andere
situaties moet het dimlicht worden
gebruikt, tenzij de verkeerssituatie het
gebruik van grootlicht mogelijk maakt.
De dagrijlichten en dimlichten worden
met de hand bediend via een schakelaar
op de linker schakelaarbehuizing, zie
pagina .37
Waarschuwing
Rij niet langer dan noodzakelijk met
het dagrijlicht (DRL) als het omge-
vingslicht zwak is.
Als het donker is, in tunnels, of als de
omgevingsverlichting zwak is, kunnen
de dagrijlichten het zicht belemmeren
of andere weggebruikers verblinden.
Verblinding van andere weggebruikers
of beperkt zicht bij slechte verlichting
kan leiden tot verlies van controle over
de motorfiets en een ongeval.
Waarschuwingslampje
brandstofniveau
Het waarschuwingslampje voor
het brandstofniveau gaat
branden wanneer er nog circa
3,5 liter brandstof in de tank
aanwezig is.
ALGEMENE INFORMATIE
38
Bandenspanningswaarschuwings-
lampje (mits bandenspannings-
controlesysteem is ingebouwd)
Waarschuwing
Zet de motorfiets stil wanneer het
waarschuwingslampje voor de banden-
spanning gaat branden.
Rij niet op de motorfiets tot de
banden gecontroleerd zijn en de juiste
bandenspanning hebben in koude
toestand.
Let op
Het bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) is op sommige modellen gemon-
teerd en is verkrijgbaar als accessoire
voor modellen zonder TPMS.
Het waarschuwingslampje
voor de bandenspanning
werkt samen met
het bandenspannings-
controle systeem (TMPS), zie pagina 83.
Het waarschuwingslampje gaat alleen
branden wanneer de bandenspanning
voor of achter onder de aanbevolen
spanningswaarde ligt. Het gaat niet
branden wanneer de bandenspanning
te hoog is.
Wanneer het waarschuwingslampje
brandt, wordt op het display auto-
matisch het TPMS- symbool getoond.
Daaraan is tevens te zien welke band te
slap is en wat de druk in die band is.
BANDENSPANNING
1
2 3
-psi- -psi-
1. Waarschuwingslampje bandenspanning
2. Indicatie achterband
3. Indicatie voorband
De bandenspanning waarbij het waar-
schuwingslampje gaat branden wordt
gecompenseerd tot 20 °C, maar de
bijbehorende digitale drukweergave
niet, (zie pagina 158). Zelfs wanneer
het digitale display precies of ongeveer
de standaard bandenspanning lijkt
aan te geven wanneer het waarschu-
wingslampje brandt, wordt een lage
bandenspanning aangegeven. Een lekke
band is dan de meest waarschijnlijke
oorzaak.
Het waarschuwingslampje bandenspan-
ning brandt ook om aan te geven dat
de batterij van de sensor bijna leeg is of
dat er een signaalverlies is.
ALGEMENE INFORMATIE
39
Waarschuwingen en
informatieberichten
Als zich een storing voordoet kunnen
er verschillende waarschuwingen en
informatieberichten verschijnen. In dat
geval hebben waarschuwingsberichten
voorrang boven informatieberichten en
wordt het waarschuwingssymbool op
het display weergegeven. Het aantal
momenteel actieve waarschuwings-
berichten wordt ook op het display
weergegeven. Voor meer informatie
over waarschuwingen en berichten, zie
pagina 56.
Kilometerteller en snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid
van de motorfiets aan.
53
5
MPH
12:34
PM
15
°C
0
FE
RPM X1000
8
9
10
11
1
2
3
4
567
12
1
1. Snelheidsmeter
Om het snelheidsmeterdisplay te
openen, drukt u lang op de Home- knop.
De kilometerteller geeft de totale door
de motorfiets afgelegde afstand weer.
De kilometerteller wordt alleen weerge-
geven in het service- informatievenster.
ONDERHOUD
10k MI
0 MI
Onderhoud over:
541 mijl
Of:
12/2021
Kilometerteller:
1852 mijl
1
1. Kilometerteller
Toerenteller
De toerenteller geeft het motortoe-
rental weer in omwentelingen per
minuut - omw/min. Aan het einde van
het toerentellerbereik bevindt zich de
rode zone. Toerentallen in het rode
gebied liggen boven het aanbevolen
maximumtoerental en ook boven het
toerentalbereik waarbij de motor de
beste prestaties levert.
12:34
PM
15
°C
0
N
MPH
0
FE
RPM X1000
8
9
10
11
1
2
3
4
567
12
1 2
1. Motortoerental (t/min) getoond op het
display
2. Rode zone
ALGEMENE INFORMATIE
40
Brandstofmeter
De brandstofmeter geeft de hoeveelheid
brandstof in de tank aan van E (lege
tank) tot F (volle tank).
15
°C
12:34
PM
0
N
MPH
0
F
E
RPM X1000
8
9
10
11
1
2
3
4
567
12
1
1. Brandstofmeter
Als het contact is ingeschakeld, wordt
de resterende brandstof in de brand-
stoftank aangegeven door het aantal
meetsegmenten dat vol wordt weerge-
geven.
Wanneer de brandstoftank vol is,
worden alle meetsegmenten vol weer-
gegeven. Wanneer de brandstoftank
leeg is, worden alle meetsegmenten leeg
weergegeven. Andere aanduidingen
geven brandstofniveaus tussen vol en
leeg weer.
Na het tanken worden de gegevens van
de brandstofmeter en de resterende
actieradius pas bijgewerkt wanneer de
motorfiets weer rijdt. Afhankelijk van de
rijstijl kan het bijwerken tot vijf minuten
duren. Zie voor meer informatie over de
brandstofstatusinformatie pagina 61.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
De koelvloeistoftemperatuurmeter geeft
de temperatuur van de motorkoelvloei-
stof aan.
Hoog
Laag
KOELVLOEISTOF
1
1. Koelvloeistoftemperatuurmeter
Wanneer de motor koud wordt gestart,
toont de koelvloeistoftemperatuur-
meter lege metersegmenten. Naarmate
de temperatuur stijgt, worden meer
meetsegmenten vol weergegeven. Als
de motor warm wordt gestart, toont de
meter het bijbehorende aantal verlichte
blokjes, afhankelijk van de motortempe-
ratuur.
Het normale temperatuurbereik ligt
tussen Laag en Hoog op het display.
Als de motor draait en de motorkoel-
vloeistoftemperatuur gevaarlijk hoog
wordt, gaat het waarschuwingslampje
voor hoge koelvloeistoftemperatuur
branden op de locatie van het waar-
schuwingslampje en wordt er een
waarschuwingsbericht weergegeven.
ALGEMENE INFORMATIE
41
Voorzichtig
Schakel de motor direct uit indien het
waarschuwingslampje hoge koelvloei-
stoftemperatuur gaat branden. De
motor niet opnieuw starten voordat de
storing is verholpen.
Indien de motor draait terwijl het
waarschuwingslampje hoge koelvloei-
stoftemperatuur brandt, kan ernstige
motorschade ontstaan.
Omgevingsluchttemperatuur
De luchttemperatuur wordt weerge-
geven in oC of oF.
Wanneer de motorfiets stilstaat, kan de
hitte van de motor de nauwkeurigheid
van de temperatuurweergave beïn-
vloeden.
Zodra de motorfiets weer rijdt, wordt de
weergave na korte tijd weer normaal.
15
°C
12:34
PM
0
N
MPH
0
F
E
RPM X1000
8
9
10
11
1
2
3
4
5
67
12
1
1. Omgevingsluchttemperatuur
Zie pagina 52 om de temperatuur te
veranderen in °C of °F.
Vorstsymbool
Waarschuwing
IJzel kan zich al bij temperaturen van
enkele graden boven het vriespunt
(0°C) vormen, vooral op bruggen en
beschaduwde plaatsen.
Wees altijd extra voorzichtig bij lage
temperaturen en ga langzamer rijden
in potentieel gevaarlijke omstandig-
heden zoals slecht weer.
Hard rijden, snel accelereren, hard
remmen of scherpe bochten nemen op
gladde wegen kunnen leiden tot verlies
van controle over de motorfiets en een
ongeval.
Het vorstsymbool licht op
wanneer de omgevings-
luchttemperatuur 4ºC of
lager is.
Het vorstsymbool blijft branden tot de
temperatuur stijgt tot 6°C.
Er verschijnt ook een bericht in het
display.
ALGEMENE INFORMATIE
42
Weergave versnellingsstand
De versnellingsaanduiding geeft aan
welke versnelling (één t/m zes) er inge-
schakeld is. Als de transmissie in vrijloop
staat (er is geen versnelling gekozen)
toont het display 'N'.
15
°C
12:34
PM
0
N
MPH
0
F
E
RPM X1000
8
9
10
11
1
2
3
4
5
6
7
12
1
1. Versnellingsstandweergave (vrijloopstand
(neutraal) is afgebeeld)
53
5
MPH
12:34
PM
15
°C
0
FE
RPM X1000
8
9
10
11
1
2
3
4
567
12
1
1. Versnellingsweergave (vijfde versnelling is
afgebeeld)
Navigatie in het display
De onderstaande tabel geeft een
beschrijving van de pictogrammen
en knoppen die gebruikt kunnen
worden om door de in deze handleiding
beschreven instrumentenmenu's te
navigeren.
Symbool Beschrijving en werking
HOME- knop (rechter schake-
laarbehuizing).
m
Modusknop (linker schake-
laarbehuizing).
Selectiepijltje (rechterkant
afgebeeld).
Links / rechts scrollen met
de joystick.
Optie beschikbaar in het
informatievenster - omhoog/
omlaag scrollen met joystick.
Joystick kort indrukken
(indrukken en loslaten) in de
middelste stand.
Joystick lang indrukken
(ingedrukt houden) in de
middelste stand.
Huidige functie resetten
(alleen beschikbaar bij lang
indrukken van de joystick).
Rijmodi
Rijmodi zijn afhankelijk van het model.
Met de rijmodi kunnen instellingen van
de gaskleprespons (MAP), het antiblok-
keerremsysteem (ABS), tractiecontrole
(TTC) en de vering worden aangepast
aan verschillende wegomstandigheden
en voorkeuren van de bestuurder.
ALGEMENE INFORMATIE
43
Elke rijmodus is aanpasbaar en de
beschikbaarheid van de ABS- , MAP- ,
TC- en veringinstellingen kan per model
verschillen. Zie pagina 46 voor meer
informatie.
Rijmodi kunnen gemakkelijk worden
geselecteerd met behulp van de
modusknop en de joystick op de schake-
laarbehuizing aan de linker handgreep,
bij stilstaande of rijdende motorfiets
(afhankelijk van de rijmodus), zie
pagina 43.
Wanneer een rijmodus wordt bewerkt
(behalve de modus RIDER), verandert
het pictogram zoals aangegeven in de
onderstaande tabel.
Beschrijving Standaard-
pictogram
Pictogram
bestuurders-
aanpassing
ROAD
RAIN
SPORT
OFF- ROAD
OFF- ROAD
PRO
RIDER -
Rijmodus selecteren
Waarschuwing
Om op een rijdende motor een
rijmodus (behalve OFF ROAD en OFF
ROAD PRO) te selecteren moet de
bestuurder de motorfiets kortstondig
laten freewheelen (motorfiets rijdt,
motor draait, gas dicht en remmen los).
Selectie van een rijmodus onder het
rijden mag alleen worden geprobeerd:
- Bij lage snelheid
- Op plaatsen waar geen ander
verkeer is
- Op rechte en vlakke wegen of opper-
vlakken
- Bij goede weg- en weersomstandig-
heden
- Daar waar het veilig is om de
motorfiets kortstondig te laten free-
wheelen.
Selectie van een rijmodus onder het
rijden MAG NIET worden geprobeerd:
- Bij hoge snelheid
- Te midden van rijdend verkeer
- Tijdens het nemen van een bocht of
op bochtige wegen of oppervlakken
- Op sterk hellende wegen of opper-
vlakken
- Bij slechte weg- /weersomstandig-
heden
- Daar waar het onveilig is om de
motorfiets kortstondig te laten free-
wheelen.
Wanneer u geen acht slaat op deze
belangrijke waarschuwing, leidt dat tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval.
ALGEMENE INFORMATIE
44
Waarschuwing
Rijd na het selecteren van een
rijmodus eerst een stukje op een
plaats waar geen verkeer is, om
vertrouwd te raken met de nieuwe
instellingen.
Leen uw motorfiets niet uit aan
anderen, omdat ze de instellingen
van uw vertrouwde rijmodus kunnen
wijzigen, waardoor u de controle over
de motorfiets kunt verliezen en een
ongeval kunt krijgen.
Waarschuwing
Als tractiecontrole zoals beschreven
in pagina 55 in het hoofdmenu is
uitgeschakeld, worden de opgeslagen
instellingen van alle rijmodi over-
schreven.
Tractiecontrole blijft uitgeschakeld,
ongeacht welke rijmodus er is
geselecteerd, tot deze weer wordt
ingeschakeld of het contact uit- en
weer ingeschakeld is.
Als de tractiecontrole is uitgeschakeld,
gedraagt de motorfiets zich net als
anders, maar zonder tractiecontrole.
In dat geval kan te snel accelereren op
een nat of glad wegoppervlak leiden
tot verlies van controle over de motor-
fiets en een ongeval.
Als de modus RIDER actief was toen
het contact de laatste keer werd uitge-
schakeld, met tractiecontrole ingesteld
op OFF, wordt na inschakeling van het
contact standaard de modus ROAD
geselecteerd.
Als de motorfiets zich in de OFF ROAD-
of OFF ROAD PRO- rijmodus bevond toen
het contact werd uitgeschakeld, zal de
rijmodus standaard in de ROAD- modus
staan wanneer het contact de volgende
keer wordt ingeschakeld.
Er wordt een waarschuwing weerge-
geven dat de rijmodus is gewijzigd.
Hiermee kunt u ook kort de rijmodus
terugzetten naar de oorspronkelijke
rijmodus.
Anders wordt de laatst geselec-
teerde rijmodus onthouden en
geactiveerd wanneer het contact
wordt ingeschakeld. Controleer of de
motorstopschakelaar in de stand AAN
staat als de moduspictogrammen niet
weergegeven worden bij ingeschakeld
contact.
De rijmodi OFF ROAD en OFF ROAD
PRO kunnen niet worden geselecteerd
terwijl de motorfiets in beweging is. De
motorfiets moet stationair zijn voordat u
de rijmodi OFF ROAD en OFF ROAD PRO
selecteert.
m
Rain
ABS
RAIN
MAP
RAIN
TC
RAIN
SUSPENSION
COMFORT
RIDING MOD ES
15
°C
12:34
PM
0
F
E
N
MPH
RPM 1000
8
9
10
11
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
1
2
3
4
5
6
7
0
1212
43
1
52
1. Modusknop
2. Huidige rijmodus
3. Rijmodusselectievenster
4. Huidige rijmodus geselecteerd
5. Instellingen van momenteel geselecteerd
rijmodus
ALGEMENE INFORMATIE
45
Om een rijmodus te selecteren:
Druk kort op de modusknop op de
linker schakelaarbehuizing om het
paneel voor selectie van de rijmodus
te activeren.
Het pictogram van de actieve
rijmodus wordt duidelijk aange-
geven.
Om van geselecteerde rijmodus te
wisselen:
Druk de joystick omlaag of omhoog,
of druk herhaaldelijk op de modus-
knop totdat de gewenste rijmodus in
het midden van het rijmodusselec-
tievenster wordt geaccentueerd.
Door kort op de joystick te drukken
wordt de vereiste rijmodus geselec-
teerd en verandert het pictogram
aan de rechter kant van het display.
De geselecteerde modus wordt
geactiveerd zodra aan de volgende
voorwaarden voor moduswijziging is
voldaan:
Motorfiets staat stil - motor uit
Het contact is ingeschakeld.
De motorstopschakelaar staat in de
stand AAN.
Motorfiets staat stil - motor draait
De vrijloopstand is geselecteerd.
Motorfiets rijdt
De rijmodi OFF ROAD en OFF ROAD PRO
kunnen niet worden geselecteerd terwijl
de motorfiets in beweging is.
Binnen 30 seconden na het selecteren
van een rijmodus moet de bestuurder
tegelijkertijd de volgende handelingen
uitvoeren:
De gashendel dichtdraaien.
Maak geen gebruik van de remmen
(laat de motor 'freewheelen').
Als een verandering van rijmodus
niet is voltooid, geeft het pictogram
afwisselend de vorige en de onlangs
geselecteerde rijmodus weer tot de
verandering voltooid is of geannuleerd
wordt.
Zodra de selectie van de rijmodus
voltooid is, kan er weer normaal gereden
worden.
ALGEMENE INFORMATIE
46
Rijmodi configureren
Configuratieopties voor de rijmodus
RIDER
RAIN ROAD SPORT OFF- ROAD OFF- ROAD
PRO ON- ROAD OFF- ROAD
Antiblokkeerremsysteem (ABS)
Road
Off- Road
Uit 1
MAP (gaskleprespons)
Rain
Road
Sport
Off- Road
Tractiecontrole (TC)
Rain
Road
Sport
Off- Road
Uit
Vering - ON- ROAD
Comfort
Normaal
Sport
ALGEMENE INFORMATIE
47
Vering - OFF- ROAD
Comfort
Normaal
Sport
Sleutel
= Standaard (fabrieksinstelling) = Optie niet beschikbaar
= Selecteerbare optie = Optie via menu
1 = Alleen op modellen met OFF- ROAD PRO- modus
beschikbaar.
ABS- instellingen
Waarschuwing
Wanneer ABS uitgeschakeld is, werkt het remsysteem als een remsysteem zonder
ABS. In dat geval kan te hard remmen een blokkering van de wielen veroorzaken,
wat kan leiden tot verlies van controle over de motorfiets en een ongeval.
Beschrijvingen van ABS- instellingen
ROAD
Optimale ABS- instelling voor gebruik op de weg.
De functie Bochten- ABS is actief in deze modus.
De functie Gekoppelde remmen is actief in deze modus.
De functie 'Antistoppie' is ingeschakeld voor alle remacties.
OFF- ROAD
Optimale ABS- instelling voor offroadgebruik.
De functie Bochten- ABS is uitgeschakeld in deze modus.
De gekoppelde remfunctie is actief in deze modus, maar geoptimaliseerd
voor offroad- gebruik.
Door de voorrem in te schakelen, wordt ook de achterrem geactiveerd. ABS
is actief op beide wielen, maar geoptimaliseerd voor off- road gebruik.
De functie 'Antistoppie' is ingeschakeld voor alle remacties.
De functie 'Antistoppie' is uitgeschakeld voor geleidelijk remmen.
VOORWIEL - het ABS- systeem laat meer voorwielslip toe dan in de ROAD-
modus.
ACHTERWIEL - Gebruik van alleen de achterrem zal alleen de achterrem
bedienen en heeft geen ABS- functie achter.
UIT ABS en gekoppelde remfunctie zijn uitgeschakeld.
ALGEMENE INFORMATIE
48
MAP- instellingen
Beschrijvingen MAP- instellingen
ROAD Standaard gaskleprespons.
RAIN Verminderde gaskleprespons in vergelijking met de ROAD- modus.
Voor gebruik in natte of gladde omstandigheden.
SPORT Verhoogde gaskleprespons in vergelijking met de ROAD- modus.
OFF- ROAD Optimale gaskleprespons voor offroadgebruik.
Instellingen tractiecontrole
Waarschuwing
Als de tractiecontrole is uitgeschakeld, gedraagt de motorfiets zich net als anders,
maar zonder tractiecontrole.
In dat geval kan te snel accelereren op een nat of glad wegoppervlak leiden tot
het slippen van het achterwiel wat verlies van controle over de motorfiets en een
ongeval tot gevolg kan hebben.
Beschrijvingen instellingen tractiecontrole
ROAD Optimale tractiecontrole- instelling voor gebruik op de weg.
RAIN Optimale tractiecontrole- instelling voor gebruik op een gladde weg.
Laat minimale achterwielslip toe.
SPORT Laat meer achterwielslip toe dan de Road- instelling.
OFF- ROAD Tractiecontrole is ingesteld voor offroadgebruik. Laat meer achterwielslip
toe dan de ROAD- instelling.
UIT Tractiecontrole is uitgeschakeld.
ALGEMENE INFORMATIE
49
Hoofdmenu
Om het hoofdmenu te openen:
Druk op de HOME- knop, op de
schakelaarbehuizing op de rechter
handgreep.
Scrol door het hoofdmenu door de
joystick omlaag/omhoog te duwen
tot het vereiste symbool is geselec-
teerd en de bijbehorende lijst met
opties wordt getoond.
15
°C
12:34
PM
0
F
E
N
MPH
RPM X 1000
8
9
10
11
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
1
2
3
4
5
6
7
0
1212
Het hoofdmenu geeft toegang tot de
volgende opties:
Symbool Beschrijving
Display
In dit menu kunnen de weergave-
opties geconfigureerd worden. Zie
pagina 50 voor meer informatie.
Motorfiets
Met dit menu kunnen de verschil-
lende functies van de motorfiets
worden geconfigureerd. Zie
pagina 54 voor meer informatie.
Reis
In dit menu kunnen Trip 1 en
Trip 2 ingesteld worden. Zie
pagina 60 voor meer informatie.
Bluetooth® (indien gemonteerd)
In dit menu kan de Bluetooth®-
verbinding worden geconfigureerd.
Zie het My Triumph Connectivity-
handboek voor meer informatie.
Het My Triumph Connectivity-
handboek is ook beschikbaar op
het internet op: https://
www. triumphinstructions. com/
Voer het onderdeelnummer
'A9820200' in het zoekveld in
om toegang te krijgen tot het
handboek.
ALGEMENE INFORMATIE
50
Weergavemenu
In het weergavemenu kunnen de
weergaveopties van het display worden
ingesteld.
Helderheid
Thema
Display
Taal
Units
Datum/Tijd
Schakelindicator
Naam van de rijder
Om het weergavemenu op te roepen:
Beweeg vanuit het Hoofdmenu de
joystick omlaag en selecteer Display.
Druk in de middenstand op de
joy stick om te bevestigen.
Selecteer de gewenste optie in de
lijst om toegang te krijgen tot de
relevante informatie.
Weergave - Helderheid
In het menu Helderheid kunt u de
helderheid van het scherm aanpassen.
HELDERHEID
Om de helderheid van het scherm af te
stellen:
Beweeg de joystick omlaag/omhoog
om het helderheidsniveau te
verhogen/verlagen.
Als de helderheid op het gewenste
niveau is ingesteld, duwt u de
joystick naar links om terug te
keren naar het weergavemenu.
Let op
Bij fel zonlicht wordt de helderheids-
instelling die te weinig contrast biedt
genegeerd, om ervoor te zorgen dat de
instrumenten altijd zichtbaar zijn.
Dek de lichtsensor op het display niet af.
Hierdoor zal het instellen van de juiste
helderheid niet meer correct werken.
ALGEMENE INFORMATIE
51
Weergave - Thema's
In het menu Thema's kunt u verschil-
lende stijlen toepassen op het display.
Cobalt
Furnace
THEMA
Om het thema te veranderen:
Duw de joystick omlaag/omhoog om
het vereiste thema te selecteren.
Druk in de middenstand op de
joystick om te bevestigen.
Duw de joystick naar links om naar
het weergavemenu terug te keren.
Weergave - Taal
In het taalmenu kan de voorkeurstaal
worden ingesteld als weergavetaal voor
het instrumentendisplay.
English (UK)
Francais
Deutsch
Italiano
Nederlands
TAAL
Portugues
Om de gewenste taal voor het instru-
mentendisplay te selecteren:
Scrol door de lijst door de joystick
omhoog/omlaag te duwen tot de
gewenste taaloptie wordt weerge-
geven.
Druk in de middenstand op de
joystick om de juiste taal te selec-
teren.
Duw de joystick naar links om naar
het weergavemenu terug te keren.
ALGEMENE INFORMATIE
52
Weergave - Eenheden
Met het menu Eenheden kunt u een
voorkeurseenheid selecteren.
Afstand
Verbruik
Temperatuur
Druk
Mijlen
MPG (UK)
°C
PSI
UNITS
Om de maateenheden te veranderen:
Druk de joystick omlaag/omhoog
om de gewenste optie te selecteren
(Afstand/Verbruik, Temperatuur of
Druk).
Druk in de middenstand op de
joystick om te selecteren.
Duw de joystick omlaag/omhoog om
de gewenste maateenheid te selec-
teren in het vervolgkeuzemenu:
Druk in de middenstand op de
joystick om te bevestigen.
Duw de joystick naar links om naar
het weergavemenu terug te keren.
Opties maateenheden
Afstand Mijlen
KM
Verbruik
MPG (UK)
MPG (US)
L/100KM
KM/L
Temperatuur °C
°F
Druk
PSI
bar
KPa.
ALGEMENE INFORMATIE
53
Weergave - Datum en tijd
Met de optie Datum en tijd kunnen de
datum en tijd worden aangepast.
Datumindeling
Tijd formaat
DATUM & TIJD
Om de datum en de tijdnotatie in te
stellen:
Navigeer met de joystick door de
datum- en tijdopties.
Druk op het midden van de joystick
om de optie te bevestigen die moet
worden gewijzigd.
Duw de joystick omlaag/omhoog om
het vereiste cijfer te selecteren.
Druk in de middenstand op de
joystick om te bevestigen.
Volg dezelfde procedure om andere
datum- en tijdopties te wijzigen.
Weergave - Schakelindicator
In het menu schakelindicator kan de
schakelindicator worden aangepast.
Uitgeschakeld
Normaal
Aangepast
6950 omw/min
SCHAKELINDICATOR
De drempelwaarde van het motortoe-
rental kan worden gedefinieerd en de
versnellingsindicator kan worden uitge-
schakeld. Nadat de motor is ingereden
(na 1600 km), wordt de optie Inrijden
vervangen door de optie Standaard.
Om de schakelindicator uit te schakelen:
Duw de joystick omlaag/omhoog om
de optie Uitgeschakeld te selecteren.
Druk in de middenstand op de
joystick om te bevestigen.
Duw de joystick naar links om naar
het weergavemenu terug te keren.
Om de drempelwaarde van het motor-
toerental (RPM) voor de schakelindicator
aan te passen:
Duw de joystick omlaag/omhoog
om Door gebruiker gedefinieerd te
selecteren en druk de joystick in de
middenstand in om de selectie te
bevestigen.
Druk in de middenstand op de
joystick om te bevestigen.
Duw de joystick omlaag/omhoog
om een keuze te maken uit de
weergegeven vooraf ingestelde
RPM- waarden.
ALGEMENE INFORMATIE
54
Druk de joystick in de middenstand
in om de gewenste selectie te
bevestigen.
Duw de joystick naar links om naar
het weergavemenu terug te keren.
Weergave - Naam rijder
Met deze optie kan de naam van de
rijder worden ingevoerd in het systeem
van het instrumentenpaneel en worden
weergegeven in het welkomst- /opstart-
scherm.
ANNULEREN BEVESTIG
NAAM RIJDER
Om de naam van een rijder in te voeren:
Navigeer met behulp van de joystick
over het toetsenbord en selecteer
de eerste letter van de naam van de
rijder.
Druk ter bevestiging op de joystick-
knop. De letter verschijnt bovenaan
het toetsenbord.
Herhaal de procedure totdat de
volledige naam van de rijder is
geselecteerd. Het aantal tekens is
beperkt tot 13.
Als u ?123 selecteert, wordt een
nieuw toetsenbord weergegeven
met symbolen en cijfers waaruit u
kunt kiezen.
Selecteer BEVESTIGEN en klik op de
joystickknop om de naam van de
rijder te bevestigen.
De naam van de rijder verschijnt nu
op het welkomstscherm.
Selecteer ANNULEREN om terug
te keren naar het menu Weergave
zonder wijzigingen aan te brengen.
Motorfietsmenu
Het menu Motorfiets maakt de configu-
ratie van de verschillende functies van
de motorfiets mogelijk.
Rijhulpmiddelen
TPMS
Koelvloeistof
Waarschuwing
Onderhoud
Instellingen
Demping
Motorfiets
Voor het oproepen van het menu Motor-
fiets:
Vanuit het hoofdmenu, duw de
joystick omlaag en selecteer de
optie Motorfiets.
Druk in de middenstand op de
joystick om te bevestigen.
Selecteer de gewenste optie in de
lijst om toegang te krijgen tot de
relevante informatie.
De volgende opties zijn beschikbaar:
Rijhulpmiddelen
TPMS
Vering
Koelvloeistof
Waarschuwing
Onderhoud
Instellingen.
ALGEMENE INFORMATIE
55
Motorfiets - Rijhulpmiddelen
Met het menu Rijhulpmiddelen kan de
huidige rijmodus worden geconfigureerd
terwijl de motorfiets rijdt.
Zie voor informatie over de beschikbare
opties voor elke rijmodus pagina 46.
Rain
Road
Sport
Off-road
Uit
2 3 41 5
1. Huidige rijmodus
2. ABS- optie
3. MAP- optie
4. TC- optie (geselecteerde optie)
5. Veringsoptie
Om de instellingen van een rijmodus te
wijzigen:
Beweeg vanuit het menu Motorfiets
de joystick omlaag/omhoog om de
optie Rijhulpmiddelen te selecteren.
Duw de joystick naar links / rechts
om door de opties ABS, MAP en TC
te scrollen.
Druk in het juiste menu de joystick
omlaag/omhoog om de vereiste
instelling te selecteren en te
markeren.
Druk in de middenstand op de
joystick om de selectie te beves-
tigen.
Duw de joystick naar rechts om
naar het vorige menu terug te
keren.
Motorfiets - TPMS (indien
gemonteerd)
Waarschuwing
Zet de motorfiets stil wanneer het
waarschuwingslampje voor de banden-
spanning gaat branden.
Rij niet op de motorfiets tot de
banden gecontroleerd zijn en de juiste
bandenspanning hebben in koude
toestand.
Het menu van het bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS) toont de
bandenspanning in de voor- en achter-
band.
BANDENSPANNING
-psi- -psi-
De voor- of achterband wordt geac-
centueerd op de afbeelding van de
motorfiets om aan te geven dat de
bandenspanning lager is dan de aanbe-
volen druk.
Zie pagina voor meer informatie over 158
TPMS en bandenspanningen.
ALGEMENE INFORMATIE
56
Motorfiets - Demping
Met het menu Demping kunnen de
dempingsparameters op de weg en
offroad worden aangepast aan de
voorkeuren en rijomstandigheden van
de rijder. Zie pagina 82 voor meer
informatie.
Op de weg
DEMPING
Comfort
Normaal
Sport
Om de instelling van de veerdemping
aan te passen:
Druk de joystick omlaag/omhoog om
de dempingsinstelling in Comfort,
Normal of Sport te verlagen/
verhogen.
Druk in de middenstand op de
joystick om de selectie te beves-
tigen.
Duw de joystick naar links om naar
het vorige menu terug te gaan.
Motorfiets - Waarschuwingen
Alle waarschuwingen en informatie-
berichten worden in het hoofdvenster
weergegeven. Hieronder ziet u een
voorbeeld.
Sensor voorband
Zie handleiding
Om de waarschuwingen te bekijken:
Duw de joystick omlaag/omhoog om
elke waarschuwing (wanneer meer-
dere waarschuwingen actief zijn) in
te zien.
De teller geeft aan hoeveel waar-
schuwingen er actief zijn.
Duw de joystick naar links om naar
het menu Motorfiets terug te keren.
Waarschuwing lage accuspanning
Als onderdelen zoals handvatver-
warming bij stationair toerental
ingeschakeld zijn, kan de accuspanning
na verloop van tijd onder een bepaalde
waarde zakken en wordt er in het
informatievenster een waarschuwing
weergegeven.
ALGEMENE INFORMATIE
57
Motorfiets - Onderhoud
Het onderhoudsmenu toont het onder-
houdsinterval en de kilometerteller.
Onderhoud over:
Of:
Kilometerteller:
ONDERHOUD
300 mi
300 mi
12/2022
Volgende onderhoud bij
Laatste onderhoud bij
0 mi
600 mi
Het onderhoudsinterval geeft de
afstand en de datum weer waarop het
onderhoud uiterlijk moet zijn uitgevoerd.
Motorfiets - Instellingen
In het menu Instellingen kunt u
verschillende motorfietsinstellingen
configureren.
Tractiecontrole
Triumph schakelhulp
Knipper lichten
Riding Modes
Handmatig
Helling rem
Dodehoekradar
De opties van Instellingen omvatten:
Rijmodi
Tractiecontrole
Triumph schakelhulp
Hellingassistentie
Dodehoekradar
Knipper lichten
Fabrieksinstellingen terugzetten.
Instellingen - Rijmodi
Met het scherm Rijmodi kan de huidige
rijmodus worden aangepast aan
verschillende wegomstandigheden en
voorkeuren van de rijder.
Met deze menuoptie kan alleen de
rijmodus worden aangepast die momen-
teel actief en in gebruik is.
Zie pagina 42 voor meer informatie over
de configuratie van rijmodi.
ABS
MAP
Tractiecontrole
Op de weg
R
R
R
R
R
I
I
I
I
I
D
D
D
D
D
E
E
E
E
E
R
R
R
R
R
Off-road
Road
Rain
Rain
Vering Op de weg
Om de rijmodi in te stellen:
Kies alleen in de Rider- modus
tussen On- Road en Track door de
vereiste optie in te schakelen. Alle
andere rijmodi tonen automatisch
een lijst met gespecificeerde rijmo-
dusinstellingen waaruit u kunt
kiezen.
Scroll met de joystick omlaag/
omhoog door de specifieke rijmo-
dusinstellingen om de gewenste
instelling te markeren.
Druk in de middenstand op de
joystick om te bevestigen. Het
betreffende instellingenmenu wordt
nu getoond.
Zodra de instelling dienovereen-
komstig is aangepast, drukt u op
het midden van de joystick om te
bevestigen en terug te keren naar
de hoofdrijmodi.
ALGEMENE INFORMATIE
58
Herhaal de procedure om andere
instellingen voor de rijmodus aan te
passen.
Duw de joystick naar links om naar
het vorige menu terug te gaan.
Instellingen - Tractiecontrole
Het tractiecontrolesysteem (TC) kan
tijdelijk worden uitgeschakeld. De
tractiecontrole (TC) kan niet perma-
nent worden uitgeschakeld; de functie
wordt automatisch weer ingeschakeld
wanneer het contact uit- en weer inge-
schakeld wordt.
Om de tractiecontrole in of uit te scha-
kelen:
Beweeg vanuit het menu Instel-
lingen de joystick omlaag/omhoog
om de optie Tractiecontrole te selec-
teren.
Duw de joystick naar rechts om
de schuifknop naar rechts te
verplaatsen en tractiecontrole in te
schakelen.
Duw de joystick naar links om de
schuifknop naar links te verplaatsen
en tractiecontrole uit te schakelen.
Zie pagina 73 voor meer informatie over
tractiecontrole.
Instellingen - Schakelhulp (Triumph
Shift Assist)
De schakelhulp (TSA) zorgt voor een
kortstondige wijziging van het motor-
koppel, zodat er kan worden geschakeld
zonder de gasklep te sluiten of de
koppeling te bedienen. Deze functie
werkt bij zowel opschakelen als terug-
schakelen.
De koppeling moet worden gebruikt voor
het stoppen en wegrijden.
De Triumph schakelhulp werkt niet
wanneer de koppeling wordt gebruikt
of wanneer in de 6e versnelling per
ongeluk wordt geprobeerd op te scha-
kelen.
Er moet een positieve pedaaldruk
worden uitgeoefend om soepel scha-
kelen mogelijk te maken.
Voor het inschakelen/uitschakelen van
de Triumph schakelhulp:
Duw in het menu Instellingen de
joystick omhoog/omlaag om de optie
Triumph Shift Assist te selecteren.
Duw de joystick naar rechts om
de schuifknop naar rechts te
verplaatsen en Triumph Shift Assist
in te schakelen.
Duw de joystick naar links om de
schuifknop naar links te verplaatsen
en Triumph Shift Assist uit te scha-
kelen.
Zie pagina 111 voor meer informatie over
de schakelhulp van Triumph.
Instellingen - Hill Hold
Het Hill Hold- controlesysteem helpt
bij het heuvelopwaarts wegrijden. Het
systeem (wanneer dit is ingeschakeld)
activeert de achterrem om de motorfiets
op zijn plaats te houden. Het systeem
lost daarna de achterrem wanneer het
detecteert dat geprobeerd wordt weg te
rijden met de motorfiets.
Om het Hill Hold- controlesysteem in/uit
te schakelen:
Beweeg in het menu Instellingen de
joystick omlaag/omhoog om de optie
Hill Hold te selecteren.
Druk de joystick naar rechts om
de schuifknop naar rechts te
verplaatsen en Hill Hold in te scha-
kelen.
ALGEMENE INFORMATIE
59
Druk de joystick naar links om de
schuifknop naar links te verplaatsen
en Hill Hold uit te schakelen.
Zie pagina 119 voor meer informatie over
het Hill Hold- controlesysteem.
Instellingen - Dodehoekradar
De dodehoekradar helpt de rijder door
de dodehoekgebieden achter de motor-
fiets te bewaken.
Het dodehoekradarsysteem kan alleen
handmatig door de rijder worden in- en
uitgeschakeld.
Om de dodehoekradar in of uit te
schakelen:
Druk in het menu Instellingen de
joystick omhoog/omlaag om de optie
Blind Spot Radar te selecteren.
Druk de joystick naar rechts om
de schuifknop naar rechts te
verplaatsen en de dodehoekradar in
te schakelen.
Druk de joystick naar links om de
schuifknop naar links te verplaatsen
en de dodehoekradar uit te
schakelen.
Voor meer informatie over dodehoek-
radar, zie pagina .76
Instellingen - Richtingaanwijzers
De instelling van de richtingaanwijzers
kan worden gewijzigd.
Om de instelling van de richtingaanwij-
zers te wijzigen:
Beweeg in het menu Instellingen de
joystick omlaag/omhoog om de optie
Richtingaanwijzers te selecteren.
Druk in de middenstand op de
joystick om te bevestigen.
Duw de joystick omlaag/omhoog
om de gewenste richtingaanwij-
zeroptie te selecteren. Druk in de
middenstand op de joystick om te
bevestigen.
opties richtingsaanwijzerinstellingen
Handmatig
De automatische uitschakel-
functie staat uit.
De richtingaanwijzers moeten
handmatig worden uitgeschakeld
met de richtingaanwijzerscha-
kelaar.
Automa-
tische
uitschakeling
De automatische uitschakel-
functie staat aan.
Door kort op de richtingaan-
wijzerschakelaar te drukken,
worden de richtingaanwijzers
geactiveerd om drie keer te
knipperen.
Door langer op de richtingaan-
wijzerschakelaar te drukken,
worden de richtingaanwijzers
gedurende acht seconden plus
nog eens 65 meter ingeschakeld.
Zie pagina 65 voor meer informatie over
de richtingaanwijzers.
Instellingen - Fabrieksinstellingen
terugzetten
Met de optie Fabrieksinstellingen
terugzetten kunnen de opties worden
teruggezet naar de standaardinstelling.
ALGEMENE INFORMATIE
60
Reismenu
Met het menu Reis kunt u de reisinfor-
matie van de motorfiets configureren.
Dagteller
Rondetimer
Brandstofstatus
Reis
Om het Reismenu te openen:
Vanuit het hoofdmenu, duw de
joystick omlaag en selecteer de
optie Reis.
Druk in de middenstand op de
joystick om te bevestigen.
Selecteer de gewenste optie in de
lijst om toegang te krijgen tot de
relevante informatie.
Reis - Dagteller
In het informatievenster kunnen twee
dagtellers worden opgeroepen en
gereset.
AFSTAND
GEMIDDELDE SNELHEID
LOOPTIJD
TRIP
Om een specifieke dagteller te zien:
Duw de joystick naar links of rechts
om tabblad 1 of 2 te selecteren.
De relevante dagtellerinformatie
wordt dan weergegeven.
Om een dagteller te resetten:
Selecteer de te resetten dagteller.
Duw de joystick in de midden-
stand in en houd hem langer dan
1 seconde ingedrukt.
De dagteller wordt gereset.
ALGEMENE INFORMATIE
61
Reis - Tripinstellingen
In het menu Tripinstellingen kunnen de
dagtellers handmatig of automatisch
worden gereset.
Trip 1 Reset
Trip 2 Reset Handmatig
Handmatig
TRIP
Om de dagtellers te resetten:
Duw de joystick naar links/rechts
om het tabblad Tripinstellingen te
selecteren.
Duw de joystick omlaag/omhoog om
de gewenste dagteller te selecteren.
Druk in de middenstand op de
joystick om te bevestigen.
Duw de joystick omlaag/omhoog
om de gewenste resetoptie te
selecteren en druk de joystick in de
middenstand in om de selectie te
bevestigen.
Opties voor tripinstellingen
Auto
Met deze optie wordt elke
dagteller gereset nadat het
contact gedurende de gese-
lecteerde tijd uitgeschakeld is
geweest; 1, 2, 4, 8, 12 of 16 uur.
Handmatig
Deze optie reset de geselec-
teerde dagteller alleen wanneer
de rijder de geselecteerde
dagteller handmatig reset.
Reis - Brandstofstatus
Het menu Brandstofstatus toont infor-
matie over het brandstofverbruik.
Na het tanken worden de gegevens van
de brandstofmeter en de resterende
actieradius pas bijgewerkt wanneer de
motorfiets weer rijdt. Afhankelijk van de
rijstijl kan het bijwerken tot vijf minuten
duren.
MPG
MPG
ACTIERADIUS
BRANDSTOFSTATUS
1
2
3
1. Gemiddeld brandstofverbruik
2. Actueel brandstofverbruik
3. Resterende actieradius
Gemiddeld brandstofverbruik
Dit is een indicatie van het gemiddelde
brandstofverbruik.
Door lang op het midden van de joystick
te drukken, worden de gegevens over
het gemiddelde brandstofverbruik
gereset. Na de reset geeft het display
- - .- weer, totdat er 0,1 kilometer is
afgelegd.
Actueel brandstofverbruik
Dit is een indicatie van het brandstof-
verbruik op een bepaald moment. Als de
motorfiets stilstaat, wordt getoond.- - .-
Resterende actieradius
Dit is een aanduiding van de afstand die
naar verwachting zal kunnen worden
afgelegd op de brandstof die nog in de
tank aanwezig is.
ALGEMENE INFORMATIE
62
Bluetooth®- menu
Voor meer informatie over
Bluetooth®- functies, zie de Mijn
Triumph- connectiviteitshandboek.
Het My Triumph Connectivity- handboek
is ook beschikbaar op het internet op:
https://www. triumphinstructions. com/
Voer het onderdeelnummer 'A9820200'
in het zoekveld in om toegang te krijgen
tot het handboek.
Schakelaars rechter
handgreep
8
7
6
5
1
4
3
2
1. Schakelaar alarmknipperlichten
2. Knop stuurslot
3. Start- stopschakelaar motor
4. Stand voeding AAN/UIT
5. Stand STOP
6. Stand AAN
7. Stand START
8. HOME- knop
In de volgende paragrafen worden de
functies van de knoppen en schakelaars
op het stuur beschreven.
Knop alarmknipperlichten
Om de alarmknipperlichten aan of uit
te zetten, drukt u kort op de knop voor
alarmknipperlichten.
Om de alarmknipperlichten aan te
zetten moet het contact ingeschakeld
zijn, maar de lichten blijven aan als het
contact wordt uitgeschakeld, totdat de
knop voor de alarmknipperlichten weer
wordt ingedrukt.
ALGEMENE INFORMATIE
63
Knop stuurslot
Waarschuwing
Zet uit veiligheidsoverwegingen de
motorfiets altijd op het stuurslot,
wanneer u de motorfiets zonder
toezicht achterlaat.
Onbevoegd gebruik van de motorfiets
kan leiden tot verwonding van de
bestuurder, medeweggebruikers en
voetgangers en beschadiging van de
motorfiets.
Om de motorfiets op slot te zetten,
draait u het stuur geheel naar links en
drukt u de knop van het stuurslot in.
Stand voeding AAN/UIT
Met de standen Voeding AAN/UIT
worden de elektrische circuits en het
instrumentenpaneel in- of uitgescha-
keld. Zo is kan het instrumentenpaneel
worden gebruikt zonder de motor te
starten.
Voorzichtig
Laat de contactschakelaar niet gedu-
rende een langere periode in de stand
ON (AAN) staan, omdat dit kan leiden
tot schade aan elektrische onderdelen
en ontlading van de accu.
Stand STOP
In de stand STOP, stopt de motor.
Let op
Hoewel de motorstopschakelaar de
motor uitschakelt, worden hierdoor niet
alle elektrische circuits uitgeschakeld.
Dit kan leiden tot problemen met het
opnieuw starten van de motor door een
ontladen accu.
Stand RUN
De start- stopschakelaar van de motor
moet in stand RUN staan, om de motor-
fiets te laten draaien.
Stand START
In de stand START wordt de elektrische
starter geactiveerd, waardoor de motor
sneller kan worden gestart.
Zorg ervoor dat aan alle voorwaarden
voor het starten van de motorfiets is
voldaan. Vanuit stand ontsteking uit,
houdt u de start- stopschakelaar inge-
drukt in stand START, om de motorfiets
te starten.
Zie hoofdstuk De motor starten voor
meer informatie.
Homeknop
De homeknop wordt gebruikt om naar
het hoofdmenu van het instrumenten-
display te gaan.
Druk kort op de homeknop om te
wisselen tussen het hoofdmenu en het
instrumentendisplay.
Alle berichten die op het instrumen-
tendisplay verschijnen, moeten worden
bevestigd door in het midden op de
joystick te drukken. Pas daarna kan de
homeknop worden bediend.
ALGEMENE INFORMATIE
64
Schakelaars linker handgreep
ckdf
56
1
2
3
7
8
9
10
4
1. Cruisecontrolschakelaar (indien
gemonteerd)
2. Schakelaar dagrijlicht (DRL) (indien
gemonteerd)
3. Modusknop
4. Richtingaanwijzerschakelaar
5. Joystickknop
6. Claxonknop
7. Schakelaar handvatverwarming (indien
gemonteerd)
8. Mistlichtschakelaar voor (indien
gemonteerd)
9. Grootlichtknop
10. Schakelaar verwarmd bestuurderszadel
(indien gemonteerd)
Cruisecontrolschakelaar (indien
gemonteerd)
De stelknop voor de cruisecontrol is een
tweestandenschakelaar waarvan de
bovenkant gemarkeerd is met RES/+ en
de onderkant met SET/- .
Voor meer informatie over de cruise-
control, zie pagina .70
Schakelaar dagrijlicht (DRL) (indien
gemonteerd)
Wanneer het contact wordt
ingeschakeld en de dagrijlicht-
schakelaar op modus
dagrijlicht (DRL) is ingesteld,
gaat het waarschuwingslampje voor
dagrijlicht branden.
De dagrijlichten en dimlichten worden
met de hand bediend via de DRL-
schakelaar. Druk de bovenkant van
de schakelaar in voor DRL- modus en
de onderkant van de schakelaar voor
dimlichtmodus.
Waarschuwing
Rij niet langer dan noodzakelijk met
het dagrijlicht (DRL) als het omge-
vingslicht zwak is.
Als het donker is, in tunnels, of als de
omgevingsverlichting zwak is, kunnen
de dagrijlichten het zicht belemmeren
of andere weggebruikers verblinden.
Verblinding van andere weggebruikers
of beperkt zicht bij slechte verlichting
kan leiden tot verlies van controle over
de motorfiets en een ongeval.
Let op
Overdag zorgt de dagrijverlichting
ervoor dat de motorfiets beter zichtbaar
is voor andere weggebruikers.
In andere situaties moet het dimlicht
worden gebruikt, tenzij de verkeerssitu-
atie het gebruik van grootlicht mogelijk
maakt.
ALGEMENE INFORMATIE
65
Modusknop
Wanneer de knop MODE kort wordt
ingedrukt, wordt het selectiemenu voor
de rijmodus op het display geactiveerd.
Door nogmaals op de modusknop te
drukken scrolt u door de beschikbare
rijmodi (zie 'Rijmodusselectie' op
pagina 43).
Houd de MODE- knop ingedrukt om de
ROAD- modus te activeren.
Zie pagina 55 voor meer informatie over
het selecteren en configureren van
rijmodi.
Richtingaanwijzerschakelaar
Wanneer de richtingaanwijzerschakelaar
naar links of naar rechts wordt geduwd,
knippert ook het controlelampje van de
betreffende richtingaanwijzer. U scha-
kelt de richtingaanwijzers uit door op de
richtingaanwijzerschakelaar te duwen
en deze in de middenstand los te laten.
Modellen die zijn uitgerust met
automatisch uitschakelende
richtingaanwijzers
Wanneer de richtingaanwijzerschakelaar
kort naar links of rechts wordt gedrukt,
knippert de betreffende richtingaan-
wijzer drie keer en gaat vervolgens uit.
Wanneer de richtingaanwijzerschakelaar
iets langer naar links of rechts wordt
gedrukt, gaat de desbetreffende rich-
tingaanwijzer knipperen.
Na acht seconden en nadat de motor-
fiets nog eens 65 meter heeft afgelegd,
gaat de richtingaanwijzer automatisch
uit.
Wanneer u de automatische uitscha-
keling van de richtingaanwijzers wilt
deactiveren, raadpleegt u de paragraaf
'Motorfietsinstellingen' op pagina 59.
De richtingaanwijzers kunnen hand-
matig worden uitgeschakeld. Om de
richtingaanwijzers handmatig uit te
schakelen, duwt u op de richtingaan-
wijzerschakelaar en laat u deze in de
middenstand los.
Joystickknop
De joystick wordt gebruikt om de
volgende functies van de instrumenten
te bedienen:
Omhoog - van onder naar boven
door het menu scrollen
Omlaag - van boven naar onder
door het menu scrollen
Links - naar links door het menu
scrollen
Rechts - naar rechts door het menu
scrollen
Midden - indrukken om selectie te
bevestigen.
Claxonknop
Wanneer de claxonknop wordt inge-
drukt en het contact ingeschakeld is,
klinkt de claxon.
Schakelaar handvatverwarming
(indien gemonteerd)
De handvatverwarming werkt alleen bij
draaiende motor.
Wanneer de handvatverwarming wordt
ingeschakeld, verschijnt het handgreep-
verwarmingssymbool op het display en
wordt het geselecteerde warmteniveau
weergegeven.
ALGEMENE INFORMATIE
66
Er zijn drie warmteniveaus beschikbaar:
laag, medium en hoog. Deze niveaus
worden in het display aangegeven door
symbolen met verschillende kleuren.
1
2 3
1. Symbool verwarmingsstand laag (geel)
2. Symbool verwarmingsstand medium
(oranje)
3. Symbool verwarmingsstand hoog (rood)
Druk voor een maximaal resultaat in
koude omstandigheden, vanuit de stand
UIT, eerst eenmaal op de schakelaar
voor heet en verlaag het warmteniveau
daarna naar warm door nogmaals op
de schakelaar te drukken wanneer de
handgrepen zijn opgewarmd.
Om de handvatverwarming uit te scha-
kelen drukt u op de schakelaar tot het
symbool van de handvatverwarming
niet langer zichtbaar is op het display.
Uitschakeling bij lage spanning
Als een lage spanning wordt gedetec-
teerd, wordt de handvatverwarming
buiten werking gesteld. De handvatver-
warming kan pas weer worden gebruikt
wanneer de spanning weer tot een veilig
niveau is toegenomen.
De handvatverwarming wordt niet auto-
matisch weer ingeschakeld, ook niet als
de spanning weer tot een veilig niveau
is toegenomen. De schakelaar handvat-
verwarming moet opnieuw handmatig
worden ingedrukt om de verwarmde
handvatten te activeren.
Mistlichtschakelaar (indien
gemonteerd)
De schakelaar voor de voorste mist-
lichten werkt alleen wanneer de
koplampen branden. De mistlichtschake-
laar gaat automatisch weer uit wanneer
de contactschakelaar uit en weer aan
gezet wordt.
Om de mistlichten in of uit te schakelen,
moet u ervoor zorgen dat de koplampen
aan staan en vervolgens de mistlicht-
schakelaar kort indrukken. Wanneer de
mistlichten zijn ingeschakeld, brandt het
mistlichtcontrolelampje in het display.
Grootlichtknop
De grootlichtknop heeft verschillende
functies; deze zijn ervan afhankelijk of
de dagrijverlichting (DRL) is gemon-
teerd of niet. Wanneer het grootlicht is
ingeschakeld, brandt het controlelampje
grootlicht in het display.
Modellen met dagrijverlichting (DRL)
Als de DRL- schakelaar in de stand
dagrijlicht (DRL) staat, kan het groot-
licht worden ingeschakeld door de
grootlichtknop ingedrukt te houden. Dit
blijft branden zolang de knop ingedrukt
wordt gehouden, en gaat uit zodra de
knop wordt losgelaten.
Als de DRL- schakelaar in de stand
dimlicht staat, kan het grootlicht
worden ingeschakeld door op de groot-
lichtknop te drukken. Door nogmaals op
de knop te drukken wordt het dimlicht
weer ingeschakeld.
ALGEMENE INFORMATIE
67
Op dit model is geen aan/uit- schakelaar
voor verlichting aangebracht. Het
achterlicht en de kentekenplaatver-
lichting gaan automatisch branden
wanneer het contact wordt ingescha-
keld. De koplamp brandt als het contact
in de stand AAN staat en de motor
draait.
Modellen zonder dagrijverlichting (DRL)
Druk op de grootlichtknop om het groot-
licht in te schakelen. Door nogmaals op
de knop te drukken wordt het dimlicht
weer ingeschakeld.
Op dit model is geen aan/uit- schakelaar
voor verlichting aangebracht. Het posi-
tielicht en de kentekenplaatverlichting
gaan automatisch branden wanneer het
contact wordt ingeschakeld. De koplamp
brandt als het contact in de stand AAN
staat en de motor draait.
Schakelaar verwarmd
bestuurderszadel (indien
gemonteerd)
De verwarming van het bestuur-
derszadel werkt alleen bij draaiende
motor. Wanneer de verwarming van
het bestuurderszadel is ingescha-
keld, verschijnt het symbool van het
verwarmd bestuurderszadel in het
display. Tevens wordt het verwarming-
sniveau weergegeven aan de hand van
de kleur van het symbool. Zie pagina 97
voor meer informatie.
Hendelverstelling rem- en
koppelingshendel
Waarschuwing
Probeer nooit onder het rijden de
hendels af te stellen, dit kan leiden tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval.
Gebruik na het afstellen van de
hendels de motorfiets eerst ergens
waar geen verkeer is, om vertrouwd te
raken met de nieuwe afstelling.
Leen uw motorfiets niet uit aan
anderen, omdat iemand de hendels
kan afstellen op een manier die u niet
gewend bent en dit kan leiden tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval.
De hendels van de voorrem en de
koppeling zijn voorzien van een stelme-
chanisme voor de hendelafstand. Met
deze stelmechanismen kan de afstand
tussen de handgreep en de hendels
worden aangepast aan de spanwijdte
van de hand van de berijder.
ALGEMENE INFORMATIE
68
Stelwiel hendelafstand
1
1. Stelwiel hendelafstand (remhendel
afgebeeld)
Om de voorremhendel en koppelings-
hendel af te stellen:
Duw de hendel naar voren en draai
de stelschroef naar binnen om de
afstand te vergroten of naar buiten
om de afstand tot het stuur te
verkleinen.
Voorremhendel
1
1. Remhendel
Koppelingshendel
1
1. Koppelingshendel
ALGEMENE INFORMATIE
69
Gasklepbediening
2
1
3
1. Stand gasklep open
2. Stand gasklep dicht
3. Uitschakelstand cruisecontrol
Dit model van Triumph heeft een
elektronische gashendel waarmee de
gasklep via de motormanagement-
module worden geopend en gesloten.
Het systeem bevat geen direct
werkende kabels.
De gashendel geeft een voelbare weer-
stand wanneer hij naar achteren wordt
gedraaid om de gasklep open te zetten.
Wanneer de handgreep wordt losge-
laten, keert hij onder invloed van een
inwendige veer terug naar de gesloten
stand en wordt de gasklep gesloten.
Vanuit de gesloten stand kan de
gashendel 3 - 4 mm naar voren worden
gedraaid om de cruisecontrol uit te
schakelen (zie pagina 72).
De gebruiker kan aan de gasklepregeling
niets instellen.
Als er een storing optreedt aan de
gasklepregeling, gaat het storingslampje
(MIL) branden en kan zich een van de
volgende situaties voordoen:
Storingslampje brandt, beperkt
motortoerental en beperkte
gasklepbeweging
Storingslampje brandt, alleen thuis-
brengmodus waarin de motor met
versneld stationair toerental draait
Storingslampje brandt, motor start
niet.
Neem in alle hierboven genoemde situa-
ties zo snel mogelijk contact op met een
erkende Triumph- dealer om de storing
te laten inspecteren en verhelpen.
Remgebruik
Bij een geringe gasklepopening
(ongeveer 20°), kunnen de remmen en
gashendel tegelijk worden gebruikt.
Bij een grotere gasklepopening (meer
dan 20º) gaan de gaskleppen dicht en
neemt het motortoerental af wanneer
de remmen langer dan twee seconden
worden gebruikt. Om de normale
gasklepwerking te herstellen, laat u de
gashendel en de remmen los en draait u
vervolgens de gashendel weer open.
ALGEMENE INFORMATIE
70
Cruisecontrol
Waarschuwing
Cruisecontrol mag alleen worden
gebruikt op plaatsen waar u veilig met
constante snelheid kunt rijden.
Cruisecontrol mag niet worden
gebruikt bij druk verkeer, op wegen
met scherpe/blinde bochten of op
gladde wegen.
Wanneer cruisecontrol wordt gebruikt
bij druk verkeer, op wegen met
scherpe of onoverzichtelijke bochten
of op gladde wegen, kan dat leiden tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval.
Waarschuwing
Deze Triumph- motorfiets mag de
wettelijk geldende snelheidslimieten
niet overschrijden.
Het met hoge snelheid op een
motorfiets rijden kan gevaarlijk zijn,
aangezien de tijd om op bepaalde
verkeerssituaties te reageren bij
hogere snelheden aanzienlijk wordt
verkort.
Neem altijd snelheid terug in eventueel
gevaarlijke rijomstandigheden, zoals
slecht weer of druk verkeer.
Waarschuwing
Gebruik deze Triumph- motorfiets
alleen met hoge snelheden tijdens
wedstrijden op voor ander verkeer
afgesloten weggedeelten of gesloten
circuits.
Het rijden met hoge snelheid is voor-
behouden aan rijders die les hebben
gehad in de technieken die noodza-
kelijk zijn voor het rijden met hoge
snelheden en die vertrouwd zijn met
de rijkarakteristieken van de motor-
fiets onder alle omstandigheden.
Het rijden met hoge snelheden is
onder alle andere omstandigheden
gevaarlijk en kan leiden tot verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval.
Cruisecontrol werkt mogelijk niet als er
een storing is aan het ABS en het ABS-
waarschuwingslampje brandt.
Cruisecontrol blijft werken als de ABS
is uitgeschakeld of als een rijmodus is
geselecteerd met ABS ingesteld op Off
of Off- Road Pro (indien beschikbaar).
ALGEMENE INFORMATIE
71
De cruisecontrolknoppen bevinden zich
op het linker schakelaarblok en kunnen
met een minimum aan beweging door de
bestuurder worden bediend.
1
2
1. Knop RES/+ cruisecontrol
2. Knop SET/- cruisecontrol
Cruisecontrol kan pas worden ingescha-
keld als alle op pagina 71 beschreven
voorwaarden zijn vervuld. Daarna kan
de cruisecontrol op elk moment worden
in- of uitgeschakeld.
Cruisecontrol inschakelen
Druk op de knop SET/- om cruisecontrol
in te schakelen. Het cruisecontrolsym-
bool wordt op het display weergegeven.
De ingestelde cruisecontrolsnelheid
wordt weergegeven als - - om aan te
geven dat er nog geen snelheid is inge-
voerd.
Om cruisecontrol in te schakelen, moet
aan de volgende voorwaarden worden
voldaan:
De motorfiets moet rijden met een
snelheid tussen 46 en 160 km/h.
De motorfiets moet in de in de
3e versnelling of hoger staan.
Wanneer aan deze voorwaarden is
voldaan, drukt u op de knop SET/-
om de cruisecontrol in te schakelen.
Het symbool cruisecontrol wordt in
het TFT- display weergegeven in een
groen licht, om aan te geven dat de
cruisecontrol nu actief is.
Het woord SET (instellen) wordt getoond
naast het symbool van de cruisecontrol.
De ingestelde cruise controlsnelheid
wordt weergegeven en het cruise-
controllampje in de toerenteller gaat
branden om aan te geven dat cruise-
control ingeschakeld is.
1 2 3
1. Cruisecontrolsymbool
2. Controlelampje Cruisecontrol ingeschakeld
3. Ingestelde cruisecontrolsnelheid
Het cruisecontrol blijft de ingestelde
snelheid aanhouden totdat:
De ingestelde snelheid wordt gewij-
zigd zoals beschreven op pagina 72;
Cruisecontrol wordt uitgeschakeld
zoals beschreven in pagina 72.
ALGEMENE INFORMATIE
72
De ingestelde snelheid in
cruisecontrol wijzigen
Om de ingestelde snelheid in cruise-
control te wijzigen, drukt u een van de
volgende knoppen in en laat u deze los:
RES/+ om de snelheid te verhogen
SET/- om de snelheid te verlagen.
Bij iedere druk op de knop wordt de
snelheid gewijzigd met 1 km/h. Als de
knoppen ingedrukt worden gehouden,
wordt de snelheid continu verhoogd of
verlaagd in stappen van één cijfer.
Laat de wijzigingsknop los wanneer de
gewenste snelheid op het display wordt
weergegeven.
De weergave van de ingestelde cruise-
controlsnelheid knippert totdat de
nieuwe ingestelde snelheid wordt
bereikt.
Als de cruisecontrol de ingestelde snel-
heid niet kan vasthouden terwijl tegen
een steile helling wordt opgereden,
blijft de weergave van de ingestelde
cruisecontrolsnelheid knipperen totdat
de motorfiets de ingestelde snelheid
bereikt.
Een andere manier om de snelheid in
cruisecontrol te verhogen, is om met
behulp van de gashendel te accelereren
tot de gewenste snelheid en vervolgens
de stelknop SET/- in te drukken.
Cruisecontrol uitschakelen
De cruisecontrol kan op een van de
volgende manieren worden uitgescha-
keld:
Helemaal naar voren draaien van de
gashendel.
Intrekken van de koppelingshendel.
Bedienen van de voor- of achterrem.
Verhogen van de snelheid door de
gashendel meer dan 60 seconden te
gebruiken.
Na uitschakeling gaat het cruisecontrol-
lampje in de toerenteller uit, maar de
SET- indicator en de ingestelde snelheid
worden getoond op het display om
aan te geven dat de ingestelde cruise-
controlsnelheid is opgeslagen.
De cruisecontrol kan worden hervat met
de ingestelde snelheid zoals beschreven
in pagina 72, mits cruisecontrol niet is
uitgeschakeld door de contactsleutel in
de stand UIT te draaien.
Cruisecontrol hervatten met de
ingestelde snelheid
Waarschuwing
Zorg er altijd voor dat de ingestelde
snelheid past bij de verkeersomstan-
digheden voordat u cruisecontrol
hervat.
Wanneer cruisecontrol wordt gebruikt
bij druk verkeer, op wegen met
scherpe of onoverzichtelijke bochten
of op gladde wegen, kan dat leiden tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval.
ALGEMENE INFORMATIE
73
Na een van de volgende handelingen
wordt de cruisecontrol uitgeschakeld:
Helemaal naar voren draaien van de
gashendel.
Intrekken van de koppelingshendel.
Bedienen van de voor- of achterrem.
Verhogen van de snelheid door de
gashendel meer dan 60 seconden te
gebruiken.
Cruisecontrol kan worden hervat met
de ingestelde snelheid door de knop
RES/+ kort in te drukken, mits er een
ingestelde snelheid is opgeslagen.
De motorfiets moet een snelheid hebben
tussen 46 en 160 km/h en in de derde
versnelling of hoger geschakeld zijn.
Een opgeslagen snelheidsinstelling
wordt aangegeven met het woord SET
naast het cruisecontrolsymbool op het
display.
De opgeslagen ingestelde snelheid blijft
in het geheugen van de cruisecontrol
totdat het contact in de stand UIT
wordt gedraaid.
De weergave van de ingestelde cruise-
controlsnelheid knippert totdat de
hervatte ingestelde snelheid wordt
bereikt.
Tractiecontrole (TC)
Waarschuwing
Tractiecontrole en tractiecontrole voor
optimaal bochtenwerk dienen niet als
vervanging van een gepaste rijstijl die
is afgestemd op de toestand van de
weg en de weersomstandigheden. Ze
kunnen niet voorkomen dat tractie-
verlies optreedt als gevolg van:
- te hoge snelheid bij het inrijden van
bochten
- accelereren bij een scherpe hellings-
hoek
- remmen.
Tractiecontrole of tractiecontrole voor
optimaal bochtenwerk kan niet voor-
komen dat het voorwiel slipt.
Wanneer een van bovenstaande
punten niet wordt nageleefd, kan dat
leiden tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
Waarschuwing
Na het off- the- road rijden met uitge-
schakelde tractiecontrole, moet u altijd
controleren of de tractiecontrole is
ingeschakeld wanneer u terugkeert om
op de openbare wegen te rijden.
Rijden op de openbare weg met de
tractiecontrole uitgeschakeld, kan
bij te hard accelereren op nat/glad
wegdek leiden tot het wegglijden
van het achterwiel, wat verlies van
controle over de motorfiets en onge-
vallen kan veroorzaken.
ALGEMENE INFORMATIE
74
Tractiecontrole is een systeem dat helpt
de grip op de weg te behouden tijdens
het accelereren op natte of gladde
wegen. Als de sensoren detecteren
dat het achterwiel zijn grip op de weg
verliest (slipt), treedt het tractiecon-
trolesysteem in werking en wijzigt het
motorvermogen tot de grip van het
achterwiel is hersteld.
Het indicatielampje van de tractiecon-
trole knippert wanneer het systeem
actief is en de bestuurder hoort mogelijk
een verandering in het motorgeluid.
Voor informatie over de werking van het
indicatielampje van de tractiecontrole,
zie pagina 35.
Tractiecontrole voor optimaal
bochtenwerk
Tractiecontrole voor optimaal bochten-
werk is een systeem dat is ontworpen
om de rijder meer controle te geven als
tractiecontrole wordt geactiveerd terwijl
de motorfiets schuin in een bocht hangt.
Het systeem controleert voortdurend
de hellingshoek van de motorfiets en
past het tractieniveau zo aan dat het
achterwiel tractie blijft houden tijdens
het nemen van een bocht.
Waarschuwing
Als het tractiecontrolesysteem niet
werkt, moet voorzichtigheid in acht
worden genomen bij het accelereren
en het nemen van bochten op een nat
of glad wegoppervlak om doorslippen
van het achterwiel te voorkomen.
Indien er een storing optreedt,
brandt het waarschuwingslampje
Tractiecontrole uitgeschakeld mogelijk
tegelijkertijd met het storingslampje
voor het motormanagementsysteem
en/of het ABS- waarschuwingslampje.
Rijd niet langer door dan noodza-
kelijk wanneer een of meer van de
bovenstaande waarschuwingslampjes
branden. Neem zo snel mogelijk
contact op met een erkende Triumph-
dealer, om de storing te laten
inspecteren en verhelpen.
Snel accelereren en bochten nemen
kan in deze situatie doorslippen van
het achterwiel veroorzaken, wat kan
leiden tot verlies van de controle over
de motorfiets en een ongeluk.
ALGEMENE INFORMATIE
75
Waarschuwing
Als een storing optreedt in de TC
voor optimaal bochtenwerk, brandt
het waarschuwingslampje TC
uitgeschakeld en wordt een bericht
weergegeven op het display.
In dit geval blijft het TC- systeem
werken, maar zonder de functie voor
optimaal bochtenwerk, mits:
- Er geen andere storingen in het
TC- systeem aanwezig zijn;
- TC niet is uitgeschakeld door de
bestuurder (zie 'Motorfietsinstel-
lingen' op pagina 58 of 'Configuratie
rijmodus' op pagina 46).
Neem voorzichtigheid in acht bij
het accelereren en het nemen van
bochten op een nat of glad wegopper-
vlak om doorslippen van het achterwiel
te voorkomen.
Indien er een storing optreedt,
brandt het waarschuwingslampje TC
uitgeschakeld mogelijk tegelijkertijd
met het storingslampje voor het
motormanagementsysteem en/of het
ABS- waarschuwingslampje.
Rijd niet langer door dan noodza-
kelijk wanneer een of meer van de
bovenstaande waarschuwingslampjes
branden. Neem zo snel mogelijk
contact op met een erkende Triumph-
dealer, om de storing te laten
inspecteren en verhelpen.
Snel accelereren en bochten nemen
kan in deze situatie doorslippen van
het achterwiel veroorzaken, wat kan
leiden tot verlies van de controle over
de motorfiets en een ongeluk.
Let op
Tractiecontrole en geoptimaliseerde
tractiecontrole (indien gemonteerd)
werken mogelijk niet als er een storing
is in het ABS- systeem. In dit geval
branden de waarschuwingslampjes voor
het ABS, de TC en het storingslampje
voor het motormanagementsysteem
(MIL).
Voor een volledige beschrijving van het
waarschuwingslampje TC uitgeschakeld
en de bijbehorende waarschuwingen op
het instrumentenpaneel, zie pagina 36.
Instellingen tractiecontrole
Waarschuwing
Als de tractiecontrole is uitgeschakeld,
gedraagt de motorfiets zich net als
anders, maar zonder tractiecontrole.
In dat geval kan te snel accelereren op
een nat of glad wegoppervlak leiden
tot verlies van controle over de motor-
fiets en een ongeval.
Het TC- systeem kan worden
uitgeschakeld zoals beschreven in
'Motorfietsinstellingen' op pagina 58 of
worden ingesteld op de omstandigheden
beschreven in 'Configuratie rijmodus' op
pagina 46.
ALGEMENE INFORMATIE
76
Dodehoekradar (indien
gemonteerd)
Waarschuwing
De dodehoekradar is een hulpmiddel.
Het vervangt niet de noodzaak om
op de hoogte te zijn van alle situaties
tijdens het rijden.
De rijder moet tijdens het rijden altijd
een hoog niveau van bewustzijn en
concentratie behouden, altijd de
spiegels gebruiken en de dodehoeken
controleren. De rijder mag niet
vertrouwen op alleen de dodehoek-
radar. De rijder moet ook over zijn
schouder kijken voordat hij inhaalt of
van rijstrook verandert.
De rijder is verantwoordelijk voor het
detecteren van alle andere voertuigen,
het inschatten van de afstand tussen
hen en de motorfiets en het vervol-
gens op een veilige en verantwoorde
manier manoeuvreren met de motor-
fiets om een aanrijding te voorkomen.
De rijder moet zich ook houden aan
alle snelheidslimieten, alle verkeers-
borden en wegmarkeringen in acht
nemen en dienovereenkomstig
reageren op omgevingsinvloeden zoals
dichte mist, zware regen, enz.
Het veilig en correct bedienen van en
rijden met de motorfiets is altijd de
eigen verantwoordelijkheid van de
rijder.
Tijdens het rijden is er een gebied
achter de motorfiets en de rijder dat
niet altijd zichtbaar is voor de rijder,
zelfs niet bij gebruik van de spiegels. Dit
wordt een dodehoek genoemd.
De dodehoekradar helpt de rijder door
de dodehoekgebieden achter de motor-
fiets te bewaken.
Het dodehoekradarsysteem kan alleen
handmatig door de rijder worden in- en
uitgeschakeld.
Sensor dodehoekradar
Waarschuwing
De dodehoekradarsensor kan bedekt
raken met wegvuil, modder, regen, ijs,
sneeuw, enz.
Zorg er altijd voor dat u de dodehoek-
radarsensor controleert en reinigt
voordat u op de motorfiets gaat rijden.
Het vermogen van de dodehoekradar
om een voertuig in de dode hoek
van de motorfiets te detecteren, kan
worden beïnvloed en onjuiste indi-
caties geven. Dit kan leiden tot een
motorongeluk.
Waarschuwing
Plak geen stickers of voorwerpen op
de achterste dodehoekradarsensor.
Het vermogen van de dodehoekradar
om een voertuig in de dode hoek
van de motorfiets te detecteren, kan
worden beïnvloed en onjuiste indi-
caties geven. Dit kan leiden tot een
motorongeluk.
ALGEMENE INFORMATIE
77
Waarschuwing
Zorg er altijd voor dat accessoires,
bagage of passagiersitems de dode-
hoekradarsensor of het sensorbereik
niet afdekken of verduisteren.
Als u met een passagier rijdt, zorg er
dan voor dat zijn/haar kleding niet
over het zadel hangt en de afdekking
van de dodehoekradarsensor afdekt.
Het vermogen van de dodehoekradar
om een voertuig in de dode hoek van
de motorfiets te detecteren, kan dan
worden beïnvloed en onjuiste indi-
caties geven. Dit kan leiden tot een
motorongeluk.
De dodehoekradarsensor bevindt zich
aan de achterkant van de motorfiets
onder de passagiersstoel.
1
1. Sensor dodehoekradar
De dodehoekradar detecteert
objecten in het bereik van de radar-
sensor, verwerkt de informatie en
activeert dienovereenkomstig de dode-
hoeklampjes.
Het signaalbereik van de dodehoek-
radarsensor kan worden beïnvloed door
omgevingsfactoren zoals mist, hevige
regen en sneeuw.
Bereik voor sensor dodehoekradar
Controlelampje dodehoekradar
De controlelampjes van de dodehoek-
radar bevinden zich aan de onderkant
van de linker- en rechterzijspiegels.
1
1. Controlelampje dodehoekradar
De controlelampjes van de dodehoek-
radar gaan oranje branden. Het zijn
onderhoudsvrije, verzegelde LED- units
die aan de spiegels zijn bevestigd. Zie
pagina 99 voor meer informatie.
ALGEMENE INFORMATIE
78
Het controlelampje van de dodehoek-
radar op de linkerzijspiegel gaat
branden om aan te geven dat er een
voertuig wordt gedetecteerd in het
linker dodehoekgebied. Het controle-
lampje van de dodehoekradar op de
rechterzijspiegel gaat branden om aan
te geven dat er een voertuig wordt
gedetecteerd in het rechter dodehoek-
gebied.
Zowel de linker als de rechter controle-
lampjes van de dodehoekradar gaan
tegelijkertijd branden als er een storing
is. Er verschijnt een waarschuwings-
bericht op het instrumentendisplay en
het statuslampje van de dodehoekradar
gaat oranje branden.
Er zijn twee activeringsfasen voor de
controlelampjes van de dodehoekradar:
Stap 1
Het controlelampje van de dodehoek-
radar brandt continu als een voertuig
wordt gedetecteerd in of het nadert de
dode hoek en de relevante richtingaan-
wijzer niet wordt gebruikt.
Stap 2
Het controlelampje van de dodehoek-
radar knippert als het voertuig wordt
gedetecteerd in de door de dodehoe-
kradarsensor bewaakte dode hoek en
de relevante richtingaanwijzer wordt
gebruikt.
Dit is een secundaire waarschuwing om
aan te geven dat er zich nog een voer-
tuig of object in de dode hoek bevindt.
Uitschakelen
De controlelampjes van de dodehoek-
radar stoppen met branden wanneer de
sensor geen voertuig meer in de dode
hoek detecteert.
Voorwaarden en beperkingen
Waarschuwing
De dodehoekradar is alleen ontworpen
voor gebruik op de weg.
Bij het rijden in de rijmodi OFF ROAD
of OFF ROAD PRO moet de dodehoek-
radar worden uitgeschakeld.
ABS en tractiecontrole moeten altijd
zijn ingeschakeld bij gebruik van de
dodehoekradar.
Als de rijder op een nega-
tieve manier reageert op een
dodehoekradarindicatie zonder dat
ABS en tractiecontrole actief zijn, kan
dit leiden tot een probleem met het
weggedrag en de stabiliteit, en kan dit
leiden tot verlies van controle over de
motorfiets en een ongeval.
Waarschuwing
Als de motorfiets bij een ongeval
betrokken is geweest, kan de werking
van de dodehoekradar zijn aangetast.
Het wordt aangeraden de motorfiets
naar een erkende Triumph- dealer te
brengen om de dodehoekradar te laten
controleren.
Het vermogen van de dodehoekradar
om een voertuig in de dode hoek
van de motorfiets te detecteren, kan
worden beïnvloed en onjuiste indi-
caties geven. Dit kan leiden tot een
motorongeluk.
ALGEMENE INFORMATIE
79
Waarschuwing
Gebruik alleen door Triumph goed-
gekeurde accessoires. Door Triumph
goedgekeurde accessoires zijn
ontworpen om op de motorfiets te
passen zonder het bereik van de dode-
hoekradarsensoren te beïnvloeden,
mits correct gemonteerd.
De rijder dient zich ervan bewust
te zijn dat onderdelen, accessoires
en aanpassingen voor een Triumph-
motorfiets alleen goedgekeurd zijn
wanneer ze door Triumph voorzien zijn
van een officiële goedkeuring en door
een erkende Triumph- dealer op de
motorfiets zijn aangebracht.
Het aanbrengen van niet-
goedgekeurde onderdelen, accessoires
of wijzigingen kan een nadelig effect
hebben op het rijgedrag, de stabiliteit
en andere aspecten van de werking
van de motorfiets. Dat kan leiden tot
een ongeval met letsel of de dood tot
gevolg.
De dodehoekradar werkt mogelijk niet in
de volgende situaties:
in aanwezigheid van specifieke
typen motorfietsen
in aanwezigheid van voertuigen met
grote bodemvrijheid
als de motorfiets rijdt met een snel-
heid van minder dan 20 km/u.
als de motorfiets rijdt met een hoge
hellingshoek
als de ABS van de motorfiets is
gedeactiveerd
als een voertuig met een hoge
zijkant de motorfiets passeert/
inhaalt
als een ander voertuig de motorfiets
inhaalt met een zeer hoge, relatieve
snelheid
als de motorfiets zich door rijstroken
van stilstaand verkeer slingert.
De dodehoekradar detecteert mogelijk
het volgende niet:
Fietsen en scooters
Voetgangers en dieren
Tegenliggers en objecten
Stilstaande objecten zoals gepar-
keerde auto's, wegwerkzaamheden,
slagbomen, etc.
Het wordt aanbevolen om altijd uiterst
voorzichtig te rijden en op de hoogte te
zijn van alle voertuigen en situaties.
Bediening
Voordat u de dodehoekradar inschakelt,
moet u ervoor zorgen dat aan alle
juiste voorwaarden is voldaan zoals
beschreven op pagina .78
Om de dodehoekradar in en uit te scha-
kelen, gaat u naar het menu Motorfiets
- Instellingen en volgt u de procedure
beschreven op pagina 59.
Wanneer de dodehoekradar ingescha-
keld en actief is, brandt het symbool van
de dodehoekradar op het instrumen-
tendisplay groen. Als de dodehoekradar
uitgeschakeld en inactief, brandt het
symbool oranje. Het statussymbool van
de dodehoekradar zal naar verschillende
delen van het instrumentendisplay
worden verplaatst, afhankelijk van de
menu- opties en modi die in werking zijn.
ALGEMENE INFORMATIE
80
Als er een storing is met de
dodehoekradar, wordt er een waar-
schuwingsbericht weergegeven op
het instrumentendisplay. Volg altijd de
waarschuwingsinformatie en controleer
of de dodehoekradarsensor aan de
achterkant van de motorfiets vrij is van
vuil en obstakels.
BSR-fout
Zie handleiding
2/3
1 2
1. Statussymbool dodehoekradar
2. Waarschuwingsbericht
Als u op de motor rijdt met de
dodehoek radar ingeschakeld, is het
belangrijk om op een veilige manier door
te rijden en rekening te houden met
de verkeers- en wegomstandigheden.
Gebruik altijd de spiegels en zorg voor
een veilige rijpositie op de weg.
Er zijn verschillende scenario's, zoals
het wisselen van rijstrook op snelwegen,
waarbij de dodehoekradar de rijder kan
helpen.
Scenario 1 - Naderend/inhalend voertuig
Voertuig nadert/betreedt de dode hoek
De dodehoekradarsensor detecteert
voertuigen die de motorfiets naderen
of passeren. De naderingssnelheid
van het voertuig bepaalt hoe snel de
dodehoekradar de aanwezigheid van het
voertuig detecteert en signaleert. Hoe
hoger de naderingssnelheid, hoe groter
de kans dat de dodehoekradar niet
wordt geactiveerd zoals verwacht. Hoe
lager de naderingssnelheid, hoe groter
de kans dat de dodehoekradar wordt
geactiveerd.
ALGEMENE INFORMATIE
81
Scenario 2 - Een voertuig passeren/
inhalen
Motorfiets inhalend voertuig met het
dodehoekradargebied
Bij het inhalen van een voertuig bepaalt
het verschil in snelheid tussen de
motorfiets en het voertuig dat wordt
ingehaald of de dodehoekradar wordt
geactiveerd of niet.
Als de snelheid waarmee de motorfiets
rijdt slechts iets hoger is dan het
voertuig dat hij inhaalt, worden de
dodehoekradarindicatoren geactiveerd.
Als de snelheid waarmee de motor-
fiets rijdt aanzienlijk hoger is dan het
voertuig dat hij inhaalt, worden de
dodehoekradarindicatoren niet geacti-
veerd.
Scenario 3 - Voertuig dat van rijstrook
wisselt
Voertuig dat van rijstrook wisselt
Als een voertuig in dezelfde richting
rijdt als de motorfiets en de dode
hoek binnenkomt vanaf de linker- of
rechterkant, kan de dodehoekradar
het voertuig detecteren. Het relevante
linker- of rechtercontrolelampje van de
dodehoekradar gaat dan branden.
ALGEMENE INFORMATIE
82
Semi- actieve vering
Waarschuwing
Rijd na het afstellen van de vering
eerst een stukje op de motorfiets
waar geen verkeer is, om vertrouwd te
raken met de nieuwe instellingen.
Leen uw motorfiets niet uit aan
anderen, omdat iemand de instellingen
van de vering kan wijzigen op een
manier die u niet gewend bent en dit
kan leiden tot verlies van controle over
de motorfiets en een ongeval.
Het semi- actieve veersysteem regelt de
demping van de voorvork en achter-
schokdemper en de automatische
voorspanning.
Met behulp van semi- actieve vering
kan de afstelling van de vering en de
demping eenvoudig via het instrumen-
tenpaneel worden ingesteld wanneer de
motorfiets stilstaat of rijdt.
Er worden direct semi- actieve verin-
gaanpassingen gemaakt zodra een
nieuwe rijmodus of dempingsinstelling is
geselecteerd.
Met behulp van sensoren aan boord,
waaronder de rijhoogte en de Inertial
Measurement Unit (IMU), detecteert
het systeem bewegingen in het chassis
en de ophanging en reageert het door
de demperkleppen onmiddellijk aan te
passen. Het onderstel en de ophanging
worden aangepast aan de kenmerken
van het terrein. Comfort en lichaams-
beheersing worden dienovereenkomstig
geoptimaliseerd.
Voor meer informatie over het
aanpassen van de dempingsinstelling,
zie pagina 56.
Semi- actieve veringmodi
De volgende semi- actieve veringmodi
zijn beschikbaar, afhankelijk van de
geselecteerde rijmodus:
On- Road - Optimale semi- actieve
ophangingsinstellingen voor gebruik
op de weg. De voorspanning van
de achtervering wordt automatisch
aangepast.
Off- Road - Optimale semi- actieve
ophangingsinstellingen voor off-
road gebruik. De voorspanning
van de achtervering wordt afge-
steld op een vooraf bepaalde
positie, afhankelijk van de gekozen
dempingsinstelling.
Instellingen voor semi- actieve
ophangingsdemping
Er zijn negen On- Road en negen Off-
Road dempingsinstellingen beschikbaar,
variërend van COMFORT (zacht) tot
SPORT (stevig). De drie belangrijkste
instellingen zijn:
COMFORT
NORMAAL
SPORT.
ALGEMENE INFORMATIE
83
Semi- actieve vering - Automatische
voorspanning
Het semi- actieve veersysteem kan de
motorfiets automatisch aanpassen aan
het laadvermogen (bijv. compensatie
voor het gewicht van een passagier).
Tijdens het wegrijden en tijdens
het rijden bewaakt het systeem de
veringposities en past het de veer-
voorspanning van de achterwielen aan
om de optimale rijhoogte te behouden.
De demping wordt ook automatisch
aangepast aan de belasting. De voor-
belastingsmotor van de achtervering
kalibreert zichzelf met regelmatige
tussenpozen om ervoor te zorgen dat
het systeem correct werkt.
Bandenspanningscontrole-
systeem (TPMS) (indien
gemonteerd)
Waarschuwing
Het TPMS- systeem ontslaat u niet van
de verplichting dagelijks de banden-
spanning te controleren.
Controleer de bandenspanning als de
banden koud zijn met behulp van een
nauwkeurige bandenspanningsmeter,
zie het hoofdstuk Banden voor meer
informatie.
Gebruik van het TPMS- systeem voor
het instellen van de bandenspanning
kan leiden tot een verkeerde banden-
spanning en bijgevolg tot verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval.
Let op
Het bandspanningscontrolesysteem
(TPMS) kan worden geleverd als optie.
Het systeem mag uitsluitend worden
gemonteerd door een erkende Triumph-
dealer.
Het TPMS- display in de instrumen-
tengroep wordt alleen ingeschakeld
wanneer het systeem ingebouwd is.
Bandenspanningssensoren zijn bij het
voor- en het achterwiel gemonteerd.
Deze sensoren meten de luchtdruk in
de band en verzenden de drukgegevens
naar de instrumenten. Deze sensoren
verzenden de gegevens pas wanneer
de motorfiets harder rijdt dan 20 km/h.
Op het display worden twee streepjes
ALGEMENE INFORMATIE
84
getoond tot het bandspanningssignaal
is ontvangen. De sensoren in beide
wielen werken onafhankelijk van elkaar.
Daarom kunnen de sensoren automa-
tisch inschakelen en op verschillende
tijdstippen informatie bijwerken.
Op de velg wordt een sticker
aangebracht om de positie van de band-
spanningssensor aan te geven, vlakbij
het ventiel.
De TPMS- weergave op het instru-
mentenpaneel is alleen ingeschakeld
wanneer het systeem is ingebouwd.
BANDENSPANNING
1
2 3
-psi- -psi-
1. TPMS- waarschuwingslampje
2. Indicatie bandenspanning achter
3. Indicatie bandenspanning voor
Bandenspanning
Waarschuwing
Het bandspanningscontrolesysteem
mag niet als bandenspannings-
meter worden gebruikt tijdens het
aanpassen van de bandenspanningen.
Om de juiste bandenspanning te
verkrijgen, moet u de bandenspanning
altijd controleren met een nauwkeu-
rige bandspanningsmeter wanneer de
banden koud zijn.
Gebruik van het TPMS- systeem voor
het instellen van de bandenspanning
kan leiden tot een verkeerde banden-
spanning en bijgevolg tot verlies van
controle over de motorfiets en een
ongeval.
Voorzichtig
Gebruik geen antilekvloeistof of een
ander middel dat vermoedelijk de
luchtstroom naar de openingen van
de TPMS- sensor blokkeert. Verstop-
ping van de luchtdrukopening van de
TPMS- sensor leidt tot blokkering van
de sensor en bijgevolg tot onherstel-
bare schade aan de TPMS- sensor.
Schade door gebruik van antilekvloei-
stof of onjuist onderhoud wordt niet
beschouwd als fabricagefout en wordt
niet gedekt door de garantie.
Laat uw banden altijd door uw
erkende Triumph- dealer monteren
en vertel de monteur dat er banden-
spanningssensoren op de wielen zijn
gemonteerd.
ALGEMENE INFORMATIE
85
Voorzichtig
Op de velg wordt een sticker
aangebracht om de positie van de
bandenspanningssensor aan te geven.
Bij het vervangen van de banden moet
voorzichtig te werk worden gegaan
om schade aan de bandenspannings-
sensoren te vermijden.
Laat uw banden altijd door uw
erkende Triumph- dealer monteren
en vertel de monteur dat er banden-
spanningssensoren op de wielen zijn
gemonteerd.
De bandenspanningen die in uw
instrumentenpaneel worden getoond,
geven de actuele bandenspanning weer
op het moment waarop de weergave
is geselecteerd. Dit kan afwijken van
de bandenspanning die ingesteld is
wanneer de banden koud zijn, omdat
de banden warmer worden tijdens het
rijden, waardoor de lucht in de band
uitzet en de bandenspanning toeneemt.
Bij de koude bandenspanningswaarden
die door Triumph worden opgegeven, is
hiermee rekening gehouden.
Om de juiste bandspanning te
verkrijgen, moet u de bandspanning
altijd met een nauwkeurige bandspan-
ningsmeter en wanneer de banden koud
zijn controleren. De weergave van de
bandenspanning op de instrumenten
mag niet worden gebruikt om de
bandenspanning aan te passen. Zie het
hoofdstuk Specificaties voor de aanbe-
volen bandenspanning.
Bandspanningssensor, batterijen
Wanneer de batterijspanning in
een druksensor laag is, wordt een
bericht weergegeven en geeft het
TPMS- symbool of bericht aan welke
wielsensor een lage batterijspanning
heeft. Wanneer de batterijen helemaal
leeg zijn, worden alleen strepen op het
display weergegeven. Het rode TPMS-
waarschuwingslampje brandt en het
TPMS- symbool knippert continu. Neem
contact op met uw erkende Triumph-
dealer om de sensor te laten vervangen
en het nieuwe serienummer te laten
noteren in de daarvoor bestemde ruimte
in het hoofdstuk Sensor Serial Number.
Wanneer, met ingeschakeld contact, het
symbool van het bandspanningscon-
trolesysteem continu knippert of
wanneer het waarschuwingslampje van
het bandspanningscontrolesysteem
blijft branden, is er een storing in het
bandspanningscontrolesysteem. Neem
contact op met uw erkende Triumph-
dealer om de storing te laten verhelpen.
Serienummer bandspanningssensor
Het serienummer van de bandenspan-
ningssensor is afgedrukt op een label
dat op de sensor is aangebracht. De
erkende Triumph- dealer kan dit nummer
nodig hebben voor onderhoud of diag-
nose.
Wanneer het bandspannings-
controlesysteem op de motorfiets
gemonteerd wordt, zie er dan op toe
dat de erkende Triumph- dealer de serie-
nummers van de spanningssensoren
van voor- en achterband in de ruimtes
hieronder noteert.
ALGEMENE INFORMATIE
86
Bandspanningssensor voor
Bandspanningssensor achter
Vervangende banden
Laat banden altijd vervangen door een
erkende Triumph- dealer en vertel hem
dat er bandenspanningssensoren op de
wielen gemonteerd zijn.
Brandstof
RON/ROZ min. 95
E5 E10
3900695
Unleaded fuel only
Carburant sans plomb
Gasolina sin plomo
Bleifreies Benzin
Endast blyfri bensin
Benzina senza piombo
Ongelode Brandstof
Combustival sem schumbo
P
b
Brandstoftype
Triumph- motorfietsen zijn ontworpen
voor loodvrije benzine en leveren opti-
male prestaties indien het juiste type
benzine wordt gebruikt. Gebruik altijd
loodvrije benzine met een octaangehalte
(RON) van ten minste 95.
Ethanol
In Europa zijn Triumph- motorfietsen
compatibel met loodvrije benzine van
typen ethanol E5 en E10 (5% en 10%
ethanol).
In alle andere markten kunnen benzine-
typen tot E25 (25% Ethanol) worden
gebruikt.
Motorkalibratie
In sommige gevallen moet de motor
gekalibreerd worden. Wend u altijd tot
een erkende Triumph- dealer.
ALGEMENE INFORMATIE
87
Voorzichtig
Bij gebruik met een onjuiste brandstof
of onjuiste kalibratie van de motor, kan
de motorfiets permanent beschadigd
raken.
Zorg altijd voor brandstof van het
juiste type en de juiste kwaliteit.
Schade door gebruik van de verkeerde
brandstof of een onjuiste motorka-
libratie wordt niet beschouwd als
fabricagefout en valt niet onder de
garantie.
Voorzichtig
Het uitlaatsysteem van dit model is
voorzien van een katalysator, die zorgt
voor een lagere uitstoot van schade-
lijke stoffen.
Het gebruik van gelode benzine
beschadigt de katalysator. Bovendien
kan de katalysator onherstelbaar
beschadigd raken indien de brandstof-
tank helemaal of bijna helemaal leeg
wordt gereden.
Zorg ervoor dat u altijd voldoende
brandstof heeft voor uw rit.
Let op
Het gebruik van gelode benzine is
in sommige landen, staten of regio's
verboden.
Tanken
Waarschuwing
Om de gevaren in verband met tanken
te minimaliseren, dienen de volgende
veiligheidsinstructies altijd in acht te
worden genomen:
- Benzine (brandstof) is uiterst
brandbaar en kan onder bepaalde
omstandigheden exploderen. Zet
voordat u gaat tanken de contact-
schakelaar in de stand UIT.
- Niet roken.
- Maak geen gebruik van een mobiele
telefoon.
- Zorg ervoor dat de voor het tanken
gebruikte ruimte goed geventileerd is
en geen vlam- of vonkbronnen bevat.
Hieronder valt ook apparatuur met
een waakvlam.
- Vul de tank nooit zo ver, dat het
brandstofpeil stijgt tot in de hals
van de vulpijp. Warmteopname uit
zonlicht of andere bronnen kan
leiden tot uitzetten en uitlopen van
de brandstof, waardoor brandgevaar
ontstaat.
- Controleer na het tanken altijd of de
tankdop goed gesloten is.
- Omdat benzine (brandstof) uiterst
brandbaar is, kan een benzinelek
of het morsen van benzine, of het
niet in acht nemen van de hiervoor
genoemde veiligheidsinstructies,
brand veroorzaken, met schade aan
eigendommen, persoonlijk letsel of de
dood als gevolg.
ALGEMENE INFORMATIE
88
Tankdop
Deze motorfiets is voorzien van een
sleutelloze tankdop. Hierdoor kan de
tankdop worden geopend zonder een
fysieke sleutel in te steken.
Om de tankdop te openen:
zorg ervoor dat het contact is
ingeschakeld en dat de motor niet
draait.
Til de kleine klep op.
De brandstoftankdop is scharnie-
rend aan de motorfiets bevestigd.
Open de tankdop.
Om de tankdop te sluiten en te vergren-
delen:
De tankdop kan met of zonder inge-
schakeld contact worden gesloten.
Duw de tankdop omlaag op zijn
plaats tot het slot vastklikt.
Als het contact van de motorfiets is
uitgeschakeld, is er een periode van
één minuut dat de tankdop kan worden
geopend. Na deze minuut wordt de
tankdop vergrendeld en moet het
contact van de motorfiets worden inge-
schakeld om weer toegang te krijgen.
Als de tankdop niet opengaat, brengt u
uw motorfiets naar de dichtstbijzijnde
Triumph- dealer. Als dit niet mogelijk is,
volg dan de noodopeningsprocedure.
Noodopening
Waarschuwing
Zorg dat de motorfiets stabiel staat en
voldoende wordt ondersteund.
Door de motorfiets correct te onder-
steunen voorkomt u dat deze valt.
Een instabiele motorfiets kan vallen,
wat letsel bij de bestuurder of schade
aan de motorfiets kan veroorzaken.
De inbussleutel voor noodtoegang
bevindt zich in het opbergvak onder het
passagierszadel of is aan de zadelbasis
bevestigd.
Om in geval van nood tankdop te
openen om bij te tanken:
Gebruik de inbussleutel voor nood-
opening om de bevestigingen van de
brandstoftankdop te verwijderen.
11
1. Bevestigingen tankdop
ALGEMENE INFORMATIE
89
Aan de tankdop is een kabel
bevestigd. Verwijder voorzichtig de
brandstoftankdop en - afdichting,
waarbij u het hele onderdeel naar de
voorkant van de motorfiets kantelt.
3
2
1
1. Pakking
2. Rubberen pakking
3. Kabel
Houd de brandstoftankdop en
- afdichting dicht bij de motorfiets.
Rek de kabel niet uit. Pas op dat u
de lak van de brandstoftank niet
beschadigt.
Bij het verwijderen van de brand-
stoftankdop en - afdichting kan de
rubberen pakking los gaan zitten.
Let op de oriëntatie en positie voor
het opnieuw monteren.
Vul de brandstoftank langzaam bij,
zie pagina 90.
Waarschuwing
Teveel brandstof vullen kan leiden tot
morsen.
Indien brandstof wordt gemorst, dient
deze direct en volledig te worden
opgenomen en dienen de hiervoor
gebruikte materialen op een veilige
manier te worden afgevoerd.
Zorg ervoor dat tijdens het tanken
geen brandstof wordt gemorst bij de
kabel of de kabelopening, op de motor,
de uitlaatpijpen, de banden of andere
onderdelen van de motorfiets.
Omdat benzine (brandstof) uiterst
brandbaar is, kan een benzinelek of
het morsen van benzine, of het niet in
acht nemen van de hiervoor genoemde
veiligheidsinstructies, brand veroor-
zaken, met schade aan eigendommen,
persoonlijk letsel of de dood als gevolg.
Zorg ervoor dat de afdichting en
rubberen pakking in de juiste positie
op de brandstoftankdop worden
bevestigd.
Breng de brandstoftankdop, afdich-
ting en pakking voorzichtig aan en
zorg ervoor dat de kabel niet uitrekt
of bekneld raakt.
ALGEMENE INFORMATIE
91
Vul de brandstoftank langzaam om
morsen te voorkomen. Vul de tank niet
verder dan tot de onderkant van de
vulpijp. Hierdoor blijft er ruimte voor een
luchtlaag, zodat de brandstof in de tank
kan uitzetten door warmteopname uit
de motor of zonlicht.
21
1. Hals van de vulpijp
2. Maximaal brandstofpeil
Controleer na het tanken altijd of de
tankdop goed gesloten is.
Zijstandaard
Waarschuwing
De motorfiets is voorzien van een
beveiliging die voorkomt dat met de
motorfiets kan worden gereden terwijl
de zijstandaard is uitgeklapt.
Probeer nooit te rijden met de zijstan-
daard uitgeklapt en wijzig nooit iets
aan het interlocksysteem, omdat dit
kan leiden tot gevaarlijke rijomstan-
digheden, met verlies van controle
over de motorfiets en een ongeval als
gevolg.
Waarschuwing
Leun, zit of klim niet op de motorfiets
wanneer deze op de zijstandaard
staat.
Hierdoor kan de motorfiets omvallen,
wat kan leiden tot schade aan de
motorfiets en een ongeluk.
De motorfiets is uitgerust met een
zijstandaard waarop de motorfiets kan
worden geparkeerd.
1
1. Zijstandaard
ALGEMENE INFORMATIE
92
Draai wanneer u de zijstandaard
gebruikt de stuurstang volledig naar
links en laat de motorfiets in de eerste
versnelling staan.
Controleer na gebruik van de zijstan-
daard of deze volledig is ingeklapt
voordat u gaat rijden. Ga daartoe eerst
op de motorfiets zitten.
Zie voor nadere informatie over veilig
parkeren het hoofdstuk 'Rijden op de
motorfiets'.
Middenbok (indien
gemonteerd)
Waarschuwing
Leun, zit of klim niet op de motorfiets
wanneer deze op de middenbok staat.
Hierdoor kan de motorfiets omvallen,
wat kan leiden tot schade aan de
motorfiets en een ongeluk.
Voorzichtig
Gebruik nooit de framepanelen of
het zadel als houvast bij het op de
middenbok zetten van de motorfiets,
omdat hierdoor schade wordt veroor-
zaakt.
1
1. Middenbok
Om de motorfiets op de middenbok
te zetten, zet u de voet stevig op de
voetgeleider van de standaard en tilt u
de motorfiets vervolgens naar boven en
naar achteren, waarbij u het achterrek
als houvast gebruikt.
Zie voor nadere informatie over veilig
parkeren het hoofdstuk 'Rijden op de
motorfiets'.
ALGEMENE INFORMATIE
96
Hoogteverstelling bestuurderszadel
Waarschuwing
Verstel altijd beide zadelhoogte-
verstellingen. Door slechts één
hoogteverstelling te verstellen, kan
het zadel wellicht niet correct worden
bevestigd.
Het gebruik van de motorfiets met
een onjuist gemonteerd zadel kan tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval leiden.
Waarschuwing
Gebruik de motorfiets na afstelling
van het zadel eerst ergens waar geen
verkeer is, om vertrouwd te raken met
de nieuwe zadelstand.
Wanneer u op de motorfiets gaat
rijden terwijl u niet vertrouwd bent
met de zadelstand, kan dat leiden tot
verlies van controle over de motorfiets
en een ongeval.
Het bestuurderszadel is ongeveer
20 mm in hoogte verstelbaar. Het
bestuurderszadel wordt hieronder weer-
gegeven in de hoge zitpositie.
6
5
1
4
3
4
3
2
7
8
7
89
1. Bestuurderszadel
2. Zadelhoogteverstelrail (voor)
3. Stand hoge zithoogte (voor)
4. Stand lage zithoogte (voor)
5. Elastiekje (voor)
6. Zadelhoogteverstelrail (achter)
7. Stand hoge zithoogte (achter)
8. Stand lage zithoogte (achter)
9. Elastiekje (achter)
Bestuurderszadel afstellen:
Verwijder het bestuurderszadel (zie
pagina 95).
Zorg ervoor dat de voorste en
achterste elastiekjes op hun plaats
zijn vastgezet.
Trek de rail voor de hoogteverstel-
ling weg van het zadel om deze uit
zijn huidige positie te halen.
Zet de rail voor de hoogteverstel-
ling in de hoge of lage stand. Zorg
ervoor dat de verstelrail van het
zadel goed vastzit in zijn nieuwe
positie.
Trek de rail voor de hoogteverstel-
ling van het achterzadel weg om
deze uit zijn huidige positie te halen.
ALGEMENE INFORMATIE
97
Zet de rail voor de hoogteverstelling
van het achterzadel in de hoge
of lage stand. Zorg ervoor dat de
verstelrail van het achterzadel goed
vastzit in de nieuwe positie.
Plaats het bestuurderszadel terug
(zie pagina 95).
Zadelverwarming (indien
gemonteerd)
De schakelaars van de zadelverwarming
bevinden zich aan de linkerkant van de
motorfiets.
1
2
1. Locatie schakelaar verwarmd
bestuurderszadel
2. Locatie schakelaar verwarmd
passagierszadel
De zadelverwarming werkt alleen bij
draaiende motor. Wanneer de zadelver-
warming is ingeschakeld, verschijnt het
symbool van de zadelverwarming in het
display. Tevens wordt voor elk zadel het
verwarmingsniveau weergegeven aan
de hand van de kleur van het symbool.
Er zijn twee warmteniveaus beschikbaar:
laag en hoog.
1 2
1. Symbool verwarmingsstand laag (oranje)
2. Symbool verwarmingsstand hoog (rood)
Verwarmd bestuurderszadel
Druk voor een maximaal resultaat
in koude omstandigheden, vanuit de
stand UIT, de verwarmingsschake-
laar van het bestuurderszadel eerst
eenmaal in de hoge verwarmings-
stand en verlaag het warmteniveau
daarna door nogmaals op de scha-
kelaar te drukken wanneer het zadel
is opgewarmd.
Om de verwarming van het
bestuurderszadel uit te schakelen,
drukt u kort op de schakelaar van
het verwarmde bestuurderszadel,
tot het symbool van de zadelver-
warming niet langer zichtbaar is op
het display.
Verwarmd passagierszadel
Druk voor een maximaal resultaat
in koude omstandigheden, de
verwarmingsschakelaar van het
passagierszadel eerst eenmaal
in de hoge verwarmingsstand en
verlaag het warmteniveau daarna
door nogmaals op de schakelaar te
drukken wanneer het passagiers-
zadel is opgewarmd.


Produktspezifikationen

Marke: Triumph
Kategorie: Motorrad
Modell: Tiger 1200 (2022)

Brauchst du Hilfe?

Wenn Sie Hilfe mit Triumph Tiger 1200 (2022) benötigen, stellen Sie unten eine Frage und andere Benutzer werden Ihnen antworten




Bedienungsanleitung Motorrad Triumph

Bedienungsanleitung Motorrad

Neueste Bedienungsanleitung für -Kategorien-