Yamaha XT1200Z (2015) Bedienungsanleitung

Yamaha Motor XT1200Z (2015)

Lesen Sie kostenlos die 📖 deutsche Bedienungsanleitung für Yamaha XT1200Z (2015) (231 Seiten) in der Kategorie Motor. Dieser Bedienungsanleitung war für 19 Personen hilfreich und wurde von 2 Benutzern mit durchschnittlich 4.5 Sternen bewertet

Seite 1/231
XT1200Z
HANDLEIDING
2BS-F8199-D1
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
DAU50921
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat g be ruiken. Deze handleiding edient bij d
machine te eze worblijven als d dt verkocht.
General manager of quality assurance div.
Date of issue: 1 Aug. 2002
Place of issue: Shizuoka, Japan
DECLARATION of CONFORMITY
Company: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
We
Address: 1450-6, Mori, Mori-Machi, Shuchi-gun, Shizuoka-Ken, 437-0292 Japan
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Hereby declare that the product:
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02)
EN60950-1:2006/A11:2009
Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
1
2
3
4
Version up the norm of EN60950 to EN60950-1
To change company name
version up of the following norm:
• EN300 330-2 v1.1.1 to EN300 330-2 v1.3.1 and EN300 330-2 v1.5.1
• EN60950-1:2001 to EN60950-1:2006/A11:2009
27 Feb. 2006
1 Mar. 2007
8 Jul. 2010
Revision record
No. Contents
To change contact person and integrate type-designation.
Date
9 Jun. 2005
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
CONFORMITEITSVERKLARING
Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
Wij,
Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Verklaren hierbij dat het product:
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EG)
EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02)
EN60950-1:2006/A11:2009
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)
1
2
3
4
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1
Om bedrijfsnaam te wijzigen
overgang naar de volgende norm:
van EN300 330-2 v1.1.1 naar EN300 330-2 v1.3.1 en EN300 330-2 v1.5.1
• van EN60950-1:2001 naar EN60950-1:2006/A11:2009
27 februari 2006
1 maart 2007
8 juli 2010
Overzicht van wijzigingen
Nr. Inhoud
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
Datum
9 juni 2005
INLEIDING
DAU10103
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de XT1200Z profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en
fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XT1200Z. De
Handleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt
beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van
kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
DWA10032
Lees achtideze handleiding aand g helemaal door voordat u deze machine gaat g be ruiken.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10134
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt g be ruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veili it symg d g b dhei saanwijzin en ij bool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING d dui t een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan re-
sulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aand d gui in LET OP staat bij speciale voorzorg den ie moeten worden genomen om scha-
d d de aan e machine of an ere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken
of verhelderen.
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU36391
XT1200Z
HANDLEIDING
©2014 door Yamaha Motor Co., Ltd.
1e uitgave, juli 2014
Alle rechten voorb dehou en.
Elke vorm van herdruk
of onb g bevoegd e ruik
zonder schriftelijke toestemming van
Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verb do en.
Gedrukt in Nederland.
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE .............. 1-1
BESCHRIJVING ................................ 2-1
Aanzicht linkerzijde......................... 2-1
Aanzicht rechterzijde...................... 2-2
Bedieningen en instrumenten......... 2-3
WERKING VAN DE
BEDIENINGSELEMENTEN EN
INSTRUMENTEN .............................. 3-1
Startblokkeersysteem..................... 3-1
Contactslot/stuurslot...................... 3-2
Controle- en
waarschuwingslampjes............... 3-3
Cruise control ................................. 3-6
Multifunctionele meter.................... 3-9
D-mode (rijmodus)........................ 3-20
Stuurschakelaars.......................... 3-21
Koppelingshendel......................... 3-23
Schakelpedaal .............................. 3-23
Remhendel ................................... 3-24
Rempedaal ................................... 3-25
ABS .............................................. 3-25
Tractieregeling.............................. 3-26
Tankdop ....................................... 3-28
Brandstof...................................... 3-28
Tankbeluchtingsslang en
overloopslang............................ 3-30
Uitlaatkatalysator.......................... 3-30
Bestuurderszadel.......................... 3-31
De hoogte van het
bestuurderszadel verstellen.......3-31
Kuipruit..........................................3-33
Voorvork afstellen .........................3-34
Schokdemperunit afstellen ...........3-36
Bagagedragers..............................3-37
Bagageriembevestiging ................3-38
Zijstandaard ..................................3-38
Startspersysteem ..........................3-39
Gelijkstroom aansluitcontact voor
accessoires................................3-41
VOOR UW VEILIGHEID –
CONTROLES VOOR HET RIJDEN ...4-1
GEBRUIK EN BELANGRIJKE
RIJ-INFORMATIE..............................5-1
Starten van de motor ......................5-1
Schakelen .......................................5-2
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ........................5-4
Inrijperiode ......................................5-4
Parkeren..........................................5-5
PERIODIEK ONDERHOUD EN
AFSTELLINGEN ................................6-1
Boordgereedschapsset...................6-2
Periodiek onderhoudsschema voor
het uitstootcontrolesysteem ........6-3
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema.....................6-4
Stroomlijnpanelen verwijderen en
aanbrengen ................................. 6-8
Controleren van de bougies ......... 6-10
Motorolie en oliefilterpatroon........ 6-11
Cardanolie .................................... 6-14
Koelvloeistof ................................. 6-15
Luchtfilterelement ......................... 6-17
Stationair toerental controleren.... 6-17
De vrije slag van de gasgreep
controleren................................ 6-17
Klepspeling................................... 6-18
Banden ......................................... 6-18
Spaakwielen ................................. 6-20
Koppelingshendel......................... 6-21
Vrije slag van remhendel
controleren................................ 6-21
Remlichtschakelaars..................... 6-22
Controleren van voor- en
achterremblokken ..................... 6-22
Controleren van
remvloeistofniveau .................... 6-23
Rem- en koppelingsvloeistof
verversen................................... 6-24
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel............... 6-24
Rem- en schakelpedalen
controleren en smeren .............. 6-25
Rem- en koppelingshendels
controleren en smeren .............. 6-25
Zijstandaard controleren en
smeren ...................................... 6-26
INHOUDSOPGAVE
Achterbrugscharnierpunten
smeren .......................................6-26
Voorvork controleren.....................6-27
Stuursysteem controleren .............6-27
Controleren van wiellagers............6-28
Accu ..............................................6-28
Zekeringen vervangen ...................6-29
Koplampgloeilamp vervangen.......6-31
Parkeerlichtgloeilamp
vervangen ..................................6-32
Richtingaanwijzer en
achterlicht/remlicht ....................6-34
Gloeilamp kentekenverlichting
vervangen ..................................6-35
Ondersteunen van de motorfiets...6-36
Problemen oplossen .....................6-36
Storingzoekschema’s....................6-37
VERZORGING EN STALLING VAN
DE MOTORFIETS ..............................7-1
Matkleur, let op ...............................7-1
Verzorging .......................................7-1
Stalling.............................................7-4
SPECIFICATIES .................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE..............9-1
Identificatienummers.......................9-1
INDEX...............................................10-1
1-1
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU1031C
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verant-
woordelijk voor de veilige en juiste bedie-
ning ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke be-
stuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze motorfiets te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities
dit vereisen.
Ga nooit rijden met een motorfiets
zonder passende rijopleiding of in-
structies. Neem rijlessen. Beginners
moeten les krijgen van een gediplo-
meerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde motorfietsdealer
voor informatie over rijlessen bij u in
de buurt.
Veilig rijden
Voer ór elke rit de controles voor het rij-
den uit om u ervan te verzekeren dat de
machine in veilige staat verkeert. Onvol-
doende inspectie of onderhoud van de ma-
chine vergroot het risico op ongeval of
schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met
controles voor het rijden.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebrui-
kers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak
worden ongevallen veroorzaakt door-
dat een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te ver-
minderen.
Dus:
Draag een jack in felle kleuren.
Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motor-
fietsen zich namelijk het meest
voor.
Ga daar rijden waar andere wegge-
bruikers u kunnen zien. Ga niet rij-
den in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
Pleeg nooit onderhoud aan een
motorfiets zonder voldoende ken-
nis. Neem contact op met een be-
voegde motorfietsdealer voor
informatie over het basisonderhoud
van een motorfiets. Bepaalde on-
derhoudswerkzaamheden kunnen
alleen worden uitgevoerd door ge-
diplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn be-
stuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
Zorg dat u bekwaam bent om te rij-
den en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-2
1
We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen ver-
keer is, totdat u grondig bekend
bent met de motor en zijn bedie-
ning.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuur-
der. Veel bestuurders houden bij het
ingaan van een bocht een te hoge rij-
snelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid,
waardoor ze wijd uit de bocht komen.
Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toe-
staan.
Geef altijd richting aan voordat u af-
slaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kun-
nen zien.
De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
goede besturing.
De bestuurder moet tijdens het rij-
den beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de be-
stuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
De passagier hoort steeds de be-
stuurder, de zadelband of de hand-
greep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteu-
nen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is
om beide voeten stevig op de pas-
sagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Beschermende uitrusting
Motorongelukken met dodelijke afloop be-
treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslech-
teren, waardoor u gevaren mogelijk te
laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaaf-
wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedienings-
handgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten be-
dekt. De motor en het uitlaatsysteem
kunnen tijdens en na het rijden zeer
heet zijn en brandwonden veroorza-
ken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa-
giers.
Voorkom koolmonoxid g gever ifti ing
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofd-
pijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroor-
zaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplo-
pen, waardoor u het bewustzijn kunt verlie-
zen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo-
noxide dagenlang blijven hangen. Als u
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE
HULP IN.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-3
1 Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoe-
veelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten
ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver-
voer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het wegge-
drag als hierdoor de gewichtsverdeling van
de motor verandert. Wees uiterst voorzich-
tig bij het monteren van accessoires of het
beladen van uw motor, om zo mogelijke
ongevallen te vermijden. Pas extra op wan-
neer u op een motor rijdt die beladen is of
waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hieronder volgen naast de informatie over
accessoires enkele richtlijnen voor het be-
laden van uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, pas-
sagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrij-
den. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Let op het volgende wanneer u tot deze ge-
wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk lig-
gen en zo dicht mogelijk bij de motor.
Bevestig zware goederen zo dicht
mogelijk bij het midden van de machi-
ne en verdeel het gewicht zo gelijkma-
tig mogelijk over beide zijden om
onbalans of instabiliteit te minimalise-
ren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of ac-
cessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
Bevestig nooit omvangrijke of zwa-
re goederen aan het stuur, de voor-
vork of het voorwielspatbord.
Dergelijke voorwerpen, inclusief
bagage als slaapzakken, plunjezak-
ken of tenten, kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machi-
ne vormt een belangrijke beslissing. Origi-
nele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goed-
gekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en acces-
soires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produ-
ceren. Om die reden kan Yamaha acces-
soires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbeve-
len, zelfs niet als deze zijn verkocht en
geenstalleerd door een Yamaha dealer.
Maximale belasting:
213 kg (470 lb)
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-4
1
In de hand d del verkrijgbare on er elen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori-
ginele Yamaha accessoires, dient u te be-
seffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassings-
sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen.
Het monteren van in de handel verkrijgbare
producten of het verrichten van aanpassin-
gen die de ontwerp- of bedieningskenmer-
ken van uw machine wijzigen kan het risico
op ernstig letsel of overlijden van uzelf of
anderen vergroten. U bent verantwoordelijk
voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen
aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de on-
derstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de grond-
speling of de hellinghoek op geen en-
kele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet
beperkt en geen lampen of reflectors
afdekt.
Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve ge-
wichtsverdeling of door aerodyna-
mische effecten. Accessoires aan
het stuur of nabij de voorvork moe-
ten zo licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind insta-
biel worden. Zulke accessoires
kunnen ook instabiliteit veroorza-
ken terwijl u grote voertuigen in-
haalt of door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de be-
wegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke ac-
cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motor-
fiets te boven gaan, kan zich een ge-
vaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de
mogelijkheden van de motorfiets te onder-
steunen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. An-
dere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-18
voor bandenspecificaties en meer informa-
tie over het vervangen van uw banden.
De motorfiets vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
motorfiets in een ander voertuig wilt ver-
voeren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.
Controleer of de brandstofkraan (in-
dien aanwezig) in de “OFF”-stand
staat en er geen brandstoflekkage is.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
1-5
1 Zorg dat het voorwiel recht naar voren
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om be-
weging te voorkomen.
Schakel een versnelling in (bij model-
len met een handgeschakelde ver-
snellingsbak).
Zet de motorfiets vast met spanban-
den of andere geschikte banden aan
stevige delen van de motorfiets, zoals
het frame of de bovenste voorvork-
klem (en niet aan, bijvoorbeeld, het
stuur, de richtingaanwijzers of onder-
delen die kunnen afbreken). Kies de
plaats voor de spanbanden zorgvuldig
om te voorkomen dat deze tijdens het
transport schuurplekken op de lak
veroorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de motorfiets tijdens het trans-
port niet overmatig kan stuiteren.
BESCHRIJVING
2-1
2
DAU10411
Aanzicht linkerzijde
1 3
456789
2
10
1. Tankdop (pagina 3-28)
2. Zadelslot (pagina 3-31)
3. Bagagedrager (pagina 3-37)
4. Vulplug cardanolie (pagina 6-14)
5. Aftapplug cardanolie (pagina 6-14)
6. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-15)
7. Schakelpedaal (pagina 3-23)
8. Olieaftapplug (oliereservoir) (pagina 6-11)
9. Olieaftapplug (carter) (pagina 6-11)
10.Oliefilterpatroon (pagina 6-11)
BESCHRIJVING
2-2
2
DAU10421
Aanzicht rechterzijde
1
8 791213 1011
2 3,4 5 6
1. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-23)
2. Stelknop voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-36)
3. Stelschroef voor uitveerdemping voorvork (pagina 3-34)
4. Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-34)
5. Zekeringen (pagina 6-29)
6. Zekeringenkastje (pagina 6-29)
7. Stelschroef voor inveerdemping voorvork (pagina 3-34)
8. Boordgereedschapsset (pagina 6-2)
9. Accu (pagina 6-28)
10.Olievuldop (pagina 6-11)
11.Kijkglas olieniveau (pagina 6-11)
12.Rempedaal (pagina 3-25)
13.Stelknop voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-36)
BESCHRIJVING
2-3
2
DAU10431
Bedieningen en instrumenten
1
910
2 3 4 5 6 7 8
1. Koppelingshendel (pagina 3-23)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-21)
3. Reservoir koppelingsvloeistof (pagina 6-23)
4. Multifunctionele meter (pagina 3-9)
5. Gelijkstroom aansluitcontact voor accessoires (pagina 3-41)
6. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-23)
7. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-21)
8. Remhendel (pagina 3-24)
9. Gasgreep (pagina 6-17)
10.Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-1
3
DAU10978
Startblokkeersysteem
Dit voertuig is voorzien van een startblok-
keersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de stan-
daardsleutels te wijzigen. Het systeem be-
staat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
twee standaardsleutels (met een
zwart bovendeel) die opnieuw kunnen
worden gecodeerd
een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
een ECU
een controlelampje van de startblok-
kering (Zie pagina 3-5.)
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voer-
tuig daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rij-
den. Deze sleutel dient uitsluitend te wor-
den gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rij-
den.
LET OP
DCA11822
ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT
CONTACT OP MET UW DEALER
ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als
d de co eersleutel verloren is, kun-
nen de standaardsleutels niet op-
nieuw gecodeerd worden. U kunt
het voertuig d g dan no stee s starten
met de standaardsleutels, maar als
ze opnieuw g deco eerd moeten
worden (d.w.z. als er een nieuwe
stand d gaar sleutel is emaakt of als
alle sleutels verloren zijn), dient het
g behele start lokkeersysteem ver-
vangen te worden. Daarom wordt u
sterk aangeraden een van de stan-
d d g b daar sleutels te e ruiken en e
codeersleutel op een veilige plek te
bewaren.
Dompel de sleutels nooit in water.
Stel de sleutels nooit bloot aan ex-
treem hoge temperaturen.
Leg d b ge sleutels nooit vlak ij ma ne-
tische voorwerpen (zoals bijvoor-
b deel speakers enz.).
Plaats nooit voorwerpen die elektri-
sche signalen uitzenden vlakb dij e
sleutels.
Plaats nooit zware voorwerpen op
de sleutels.
U mag d de sleutels nooit slijpen of e
vorm ervan wijzigen.
U mag g d het plastic e eelte van de
sleutels nooit demonteren.
Hang nooit twee sleutels van een
startblokkeersysteem aan dezelfde
sleutelring.
Bewaar de standaardsleutels en
ook de sleutels van andere start-
b dlokkeersystemen altij op een an-
d dere plek an de co eersleutel vand
het voertuig.
Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd
uit
de buurt van
het contactslot, want anders kun-
nen ze sig gnaalstorin veroorzaken.
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-2
3
DAU10473
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssy-
stemen bediend en wordt het stuur ver-
grendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
OPMERKING
Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
een veilige plaats en gebruik deze uitslui-
tend voor hercodering om het risico op ver-
lies te minimaliseren.
DAU26812
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, de
achterlichten, de kentekenverlichting en de
parkeerlichten gaan branden en de motor
kan worden gestart. De sleutel kan niet
worden uitgenomen.
OPMERKING
De koplampen gaan automatisch branden
als de motor wordt gestart en blijven aan
totdat de sleutel naar “OFF” wordt ge-
draaid.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar OFF” of
LOCK terwijl de machine rijdt. Hier-
d d door wor en e elektrische systemen
uitgeschakel end, wat mogelijk kan leid
tot verlies van de controle of een onge-
val.
DAU10693
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links of
rechts.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in
en draai deze dan naarLOCK”. Houd
de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
P
ON
OFF
LOCK
1. Drukken.
2. Draaien.
1 2
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-3
3
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in het contactslot en draai
deze dan naar “OFF”. Houd de sleutel hier-
bij ingedrukt.
DAU59680
(Parkeren)
De alarmverlichting en richtingaanwijzers
kunnen worden ingeschakeld, maar alle an-
dere elektrische systemen zijn uit. De sleu-
tel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de
sleutel naar te kunnen draaien.
DCA20760
Als u de alarmverlichting of de richting-
aanwijzers langdurig g b de ruikt, kan it de
accu ontladen.
DAU49397
Controle- en waarschu-
wingslampjes
DAU11031
Controlelampjes
richtingaanwijzers “ en
Het bijbehorende controlelampje knippert
terwijl de schakelaar voor richtingaanwij-
zers naar de linker- of rechterstand is ge-
drukt.
DAU11061
Vrijstandcontrolelampje
Dit controlelampje brandt terwijl de versnel-
lingsbak in de vrijstand staat.
DAU11081
Controlelampje grootlicht “
Dit controlelampje brandt terwijl de kop-
lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11255
Waarschuwingslampje olieniveau
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet met-
een op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
1. Drukken.
2. Draaien.
1 2
1. Controlelampje linker
richtingaanwijzers
2. Controlelampje rechter
richtingaanwijzers
3. Waarschuwingslampje olieniveau
4. Waarschuwingslampje motorstoring “
5. ABS-waarschuwingslampje “
6. Controlelampje tractieregelingTCS”
7. Controlelampjes cruise control
8. Controlelampje grootlicht
9. Vrijstandcontrolelampje
10.Controlelampje startblokkering “
GEAR
N
25
A.TEMP ˚C
Lo
C.T EMP ˚C
0:00
T IME T RIP
34568 7910
1 2
ABS
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-4
3
OPMERKING
Bij een voldoende hoog olieniveau kan
het waarschuwingslampje soms toch
knipperen bij rijden op een helling of
bij plotseling afremmen of optrekken,
er is dan echter geen sprake van een
storing.
Dit model is ook uitgerust met een
zelfdiagnosesysteem voor het circuit
van het waarschuwingslampje olieni-
veau. Als het waarschuwingscircuit
voor het olieniveau een probleem aan-
geeft, wordt de volgende cyclus her-
haald totdat de storing is opgeheven:
Het waarschuwingslampje olieniveau
knippert tien keer en dooft dan gedu-
rende 2.5 seconden. Als dit zich voor-
doet, vraag dan een Yamaha dealer
de machine te controleren.
DAU58400
Controlelampjes cruise control
Deze controlelampjes gaan branden wan-
neer de cruise control wordt geactiveerd.
Zie pagina 3-6 voor uitgebreide informatie
over de werking van deze controlelampjes.
Het elektrisch circuit voor deze controle-
lampjes kan worden gecontroleerd door de
sleutel naar ON” te draaien. Deze contro-
lelampjes moeten enkele seconden gaan
branden en dan uitgaan.
Als een controlelampje niet meteen gaat
branden wanneer u de sleutel naar ON”
draait of als een controlelampje blijft bran-
den, laat het elektrisch circuit dan door een
Yamaha dealer controleren.
DAU59110
Waarschuwingslampje
motorstoring“ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of
knipperen wanneer er een probleem wordt
aangegeven in het elektrisch circuit dat de
motor controleert. Vraag in dat geval een
Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te
controleren. (Zie pagina 3-19 voor uitleg
over de werking van het zelfdiagnosesy-
steem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet met-
een op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
OPMERKING
Het waarschuwingslampje motorstoring
gaat branden als de startknop wordt inge-
drukt. Dit wijst echter niet op een storing.
DAU59120
ABS-waarschuwingslampje “
Onder normale omstandigheden gaat het
ABS-waarschuwingslampje branden als de
sleutel naar “ON” wordt gedraaid en uit als
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of
hoger wordt gereden.
Als het ABS-waarschuwingslampje:
niet gaat branden wanneer de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden
niet uitgaat wanneer met een snelheid
van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt
gereden
Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed.
Vraag als een van de bovenstaande geval-
len zich voordoet zo snel mogelijk een
Yamaha dealer het systeem te controleren.
(Zie pagina 3-25 voor uitleg over de wer-
king van het ABS-systeem.)
ABS
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-5
3
DWA16041
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
uitgaat zodra met een snelheid van 10
km/h (6 mi/h) of hoger word gt ereden, of
als het waarschuwingslampje tijdens
het rijd g b den aat ran en of knipperen,
keert het remsysteem terug naar con-
ventioneel remmen. Als een van de bo-
venstaande gevallen zich voordoet, of
als het waarschuwingslampje helemaal
niet gaat b d dran en, rij an extra voorzich-
tig om te voorkomen dat de remmen in
noodsituaties blokkeren. Laat het rem-
systeem en de elektrische circuits zo
snel mog delijk oor een Yamaha dealer
controleren.
Het ABS-waarschuwingslampje gaat ook
branden als de startknop wordt ingedrukt.
Dit wijst echter niet op een storing.
DAU58902
Controlelampje/waarschuwingslampje
tractieregeling “TCS
Dit controlelampje gaat knipperen wanneer
de tractieregeling wordt ingeschakeld.
Het elektrisch circuit voor het lampje kan
worden gecontroleerd door de sleutel naar
“ON” te draaien. Het lampje moet enkele
seconden oplichten en dan uitgaan.
Als het lampje niet oplicht wanneer de sleu-
tel naar “ON” wordt gedraaid of blijft bran-
den, vraag dan uw Yamaha dealer om het
elektrisch circuit na te zien.
Als de tractieregeling tijdens het rijden
wordt uitgeschakeld, wordt “TCS OFF”
weergegeven en gaan het controlelamp-
je/waarschuwingslampje en het waarschu-
wingslampje motorstoring branden. (Zie
pagina 3-26 voor uitleg over de werking van
de tractieregeling.)
Stel in dat geval de tractieregeling en de
lampjes terug door de procedures in “Te-
rugstellen” op pagina 3-27 te volgen.
DAU54682
Controlelampje startb glokkerin “
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het start-
blokkeersysteem is ingeschakeld. Het con-
trolelampje stopt na 24 uur met knipperen,
maar het startblokkeersysteem blijft inge-
schakeld.
Het elektrisch circuit voor het controle-
lampje kan worden gecontroleerd door de
sleutel naar “ON” te draaien. Het controle-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het controlelampje niet meteen op
wanneer u de sleutel naar ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer contro-
leren.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblok-
keersysteem. (Zie pagina 3-19 voor uitleg
over de werking van het zelfdiagnosesy-
steem.)
1. Toets “TCS”
2. Modusweergave tractieregeling
3. Controlelampje tractieregeling “TCS”
4. Waarschuwingslampje motorstoring “
1 32 4
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-6
3
DAU59130
Cruise control
Dit model is uitgerust met cruise control,
dat een ingestelde kruissnelheid handhaaft.
De cruise control werkt alleen wanneer u
rijdt in de 3e versnelling bij snelheden tus-
sen ongeveer 50 km/h (31 mi/h) en 100
km/h (62 mi/h), in de 4e versnelling bij snel-
heden tussen ongeveer 50 km/h (31 mi/h)
en 150 km/h (93 mi/h), of in de 5e of 6e ver-
snelling bij snelheden tussen ongeveer 50
km/h (31 mi/h) en 180 km/h (112 mi/h).
WAARSCHUWING
DWA16341
Onjuist g be ruik van de cruise con-
trol kan leiden tot verlies van de
controle over de machine met mo-
g gelijk een on eval tot g gevol . Ge-
b g druik een cruise control in ruk
verkeer, slechte weersomstand gi -
heden of op bochtige, gladde, heu-
velachtige of slechte wegen of
g d grin we en.
Wanneer u heuvelopwaarts of heu-
velafwaarts rijd
t, kan d
e cruise con-
trol de ingestelde kruissnelheid
mogelijk niet aanhouden.
Wanneer u de cruise control niet
g be ruikt, moet u deze uitschakelen
om te voorkomen dat u deze per
ongeluk inschakelt. Controleer of
het controlelampje voor cruise
control uit is.
Cruise control activeren en instellen
1. Druk op de aan-uitschakelaar voor de
cruise control links op het stuur.
Het controlelampje voor cruise
control “ ” gaat aan.
2. Druk op de “SET–”-zijde van de instel-
schakelaar voor cruise control om de
cruise control te activeren. De huidige
rijsnelheid wordt ingesteld als de
kruissnelheid. Het controlelampje
voor de cruise-controlinstelling “SET”
gaat aan.
De ingestelde kruissnelheid aanpassen
Terwijl de cruise control in werking is, drukt
u op de “RES+”-zijde van de instelschake-
laar voor cruise control om de ingestelde
kruissnelheid te verhogen of op de “SET–”-
zijde om de ingestelde kruissnelheid te ver-
lagen.
OPMERKING
Wanneer u de instelschakelaar eenmaal in-
drukt, wordt de snelheid in stappen van on-
geveer 2.0 km/h (1.2 mi/h) verhoogd.
Wanneer u de “RES+”- of “SET–”-zijde van
de instelschakelaar voor cruise control in-
gedrukt houdt, wordt de snelheid continu
verhoogd of verlaagd totdat u de schake-
laar weer loslaat.
1. Controlelampje cruise control
2. Controlelampje cruise-controlinstelling
“SET”
1. Instelschakelaar cruise control
“RES+/SET–”
2. Aan-uitschakelaar cruise control
1 2
RES
SET
P SAS
2
1
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-7
3
U kunt de rijsnelheid ook handmatig verho-
gen met de gasgreep. Nadat u gas hebt ge-
geven, kunt u een nieuwe kruissnelheid
instellen door te drukken op de “SET–”-zij-
de van de instelschakelaar. Als u geen
nieuwe kruissnelheid instelt en gas terug-
neemt, remt de machine af tot de eerder in-
gestelde kruissnelheid.
Cruise control uitschakelen
Voer een van de volgende handelingen uit
om de ingestelde kruissnelheid te annule-
ren. Het controlelampjeSET” gaat uit.
Draai de gasgreep voorbij de gesloten
stand in de deceleratierichting.
Bekrachtig de voor- of achterrem.
Knijp de koppelingshendel in.
Druk op de aan-uitschakelaar om de cruise
control uit te zetten. Het
controlelampje en controlelampje
“SETgaan uit.
OPMERKING
De rijsnelheid gaat dalen zodra cruise con-
trol wordt uitgeschakeld, als tenminste niet
aan de gasgreep wordt gedraaid.
De hervatting g bsfunctie e ruiken
Druk op de “RES+”-zijde van de instelscha-
kelaar voor cruise control om de cruise
control opnieuw te activeren. De rijsnelheid
keert dan terug naar de eerder ingestelde
kruissnelheid. Het controlelampje SET”
gaat aan.
WAARSCHUWING
DWA16351
Het is g devaarlijk e hervattingsfunctie te
g be ruiken wanneer de eerder ingestelde
kruissnelheid te hoog is voor de huid gi e
omstand gi heden.
OPMERKING
De hervattingsfunctie werkt alleen
wanneer u rijdt in de 3e versnelling bij
snelheden tussen ongeveer 50 km/h
(31 mi/h) en 100 km/h (62 mi/h), in de
4e versnelling bij snelheden tussen
ongeveer 50 km/h (31 mi/h) en 150
km/h (93 mi/h), of in de 5e of 6e ver-
snelling bij snelheden tussen onge-
veer 50 km/h (31 mi/h) en 180 km/h
(112 mi/h).
Wanneer u op de aan-uitschakelaar
drukt terwijl de cruise control in wer-
king is, wordt de cruise control volle-
dig uitgeschakeld en wordt de eerder
ingestelde kruissnelheid gewist. U
kunt de hervattingsfunctie pas weer
gebruiken nadat u een nieuwe kruis-
snelheid hebt ingesteld.
Automatische uitschakeling van cruise
control
De cruise control voor dit model wordt
elektronisch geregeld en is gekoppeld aan
de andere regelsystemen. De cruise control
wordt onder de volgende omstandigheden
automatisch uitgeschakeld:
De cruise control kan de ingestelde
kruissnelheid niet aanhouden.
Er is een wielslip of wielspin gedetec-
teerd. (Als de tractieregeling niet is uit-
geschakeld, werkt de tractieregeling
nog.)
De startschakelaar/noodstopschake-
laar wordt in de stand gezet.
De motor slaat af.
De zijstandaard wordt omlaag gezet.
1. Gesloten stand
2. Uitschakelrichting cruise control
21
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-8
3
Als u rijdt met een ingestelde kruissnelheid
en de cruise control wordt uitgeschakeld
onder de bovenstaande omstandigheden,
gaat het controlelampje uit en knip-
pert het controlelampje “SET” gedurende 4
seconden, waarna dit uitgaat.
Als u niet rijdt met een ingestelde kruissnel-
heid en de startschakelaar/noodstopscha-
kelaar wordt in de stand gezet, de
motor slaat af of de zijstandaard wordt om-
laag gezet, gaat het controlelampje uit
(het controlelampjeSET” knippert niet).
Als de cruise control automatisch wordt uit-
geschakeld, moet u stoppen en controleren
of de machine in goede staat verkeert.
Voordat u de cruise control opnieuw ge-
bruikt, moet u deze inschakelen met de
aan-uitschakelaar.
OPMERKING
In bepaalde gevallen kan de cruise control
de ingestelde kruissnelheid mogelijk niet
aanhouden wanneer u heuvelopwaarts of
heuvelafwaarts rijdt met de machine.
Wanneer u heuvelopwaarts rijdt met
de machine, kan de werkelijke rijsnel-
heid lager worden dan de ingestelde
kruissnelheid. Als dit gebeurt, accele-
reert u met de gasgreep tot de ge-
wenste rijsnelheid.
Wanneer u heuvelafwaarts rijdt met de
machine, kan de werkelijke rijsnelheid
hoger worden dan de ingestelde
kruissnelheid. Als dit gebeurt, kunt u
de instelschakelaar niet gebruiken om
de ingestelde kruissnelheid aan te
passen. Als u de rijsnelheid wilt verla-
gen, gebruikt u de remmen. Wanneer
u de remmen gebruikt, wordt de
cruise control uitgeschakeld.
Zelfdiagnosesysteem
De cruise control wordt ook uitgeschakeld
wanneer een afwijking in een van de syste-
men van de machine wordt gedetecteerd.
Het controlelampje “SET” gaat uit en het
controlelampje gaat knipperen. U
kunt de cruise control niet gebruiken terwijl
het waarschuwingslampje motorstoring
brandt of tijdens een storing in de cruise
control.
WAARSCHUWING
DWA16361
Als cruise control niet g doe functioneert,
knippert het controlelampje “ ”. Scha-
kel in d gat eval cruise control uit en laat
hem nakijken door een Yamaha dealer.
LET OP
DCA11591
Wanneer het display een foutcode aan-
g d d geeft, moet e machine zo spoe i mo-
g d gelijk wor en econtroleerd om
motorschade te voorkomen.
1. Controlelampje cruise control
2. Controlelampje cruise-controlinstelling
“SET”
3. Waarschuwingslampje motorstoring
4. Weergave foutcode
GEAR
N
25
A.TEMP ˚C
Lo
C.TEMP ˚C
0:00
TIME TRIP
1 2 3 4
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-9
3
DAU58935
Multifunctionele meter
DWA12423
Zorg d at de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbren-
g b g g gen. Het aan ren en van wijzi in en tij-
d d dens het rij en kan u aflei en en
vergroot het risico op een ongeval.
OPMERKING
De selectieschakelaar / en de me-
nuschakelaar “MENU” bevinden zich links
op het stuur. Met deze schakelaars kunt u
de instellingen van de multifunctionele me-
ter regelen of wijzigen.
De multifunctionele meter biedt de volgen-
de voorzieningen:
een snelheidsmeter
een toerenteller
een klok
een brandstofniveaumeter
een eco-controlelampje
een aanduiding voor de ingeschakel-
de versnelling
een rijmodusweergave (die de gese-
lecteerde rijmodus aangeeft)
een modusweergave voor de tractie-
regeling (die de geselecteerde modus
van de tractieregeling aangeeft)
een informatieweergave (dat verschil-
lende informatie toont, zoals de kilo-
meterstand)
een instelmodusweergave (waarin u
de items die in de informatieweergave
worden getoond kunt instellen, selec-
teren of terugzetten)
een voorziening voor zelfdiagnose
OPMERKING
Vergeet niet de sleutel naar “ON te
draaien voordat u drukt op de
selectieschakelaar / ”, menus-
chakelaar “MENU, toetsRESET” en
toetsTCS”.
Alleen Verenigd Koninkrijk: Zie pagina
3-14 als u de meterweergaven wilt
schakelen tussen kilometers en mij-
len.
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van
het voertuig aan.
1. “RESET”-toets
2. Toets “TCS”
3. Klok
4. Toerenteller
5. Snelheidsmeter
6. Aanduiding ingeschakelde versnelling
7. Selectie informatieweergave
8. Informatieweergave
9. Brandstofniveaumeter
10.Eco-controlelampje “ECO”
11.Rijmodusweergave
12.Modusweergave tractieregeling
GEAR
N
25
A.TEMP ˚C
Lo
C.T EMP ˚C
0:00
T IME T RIP
89101112
1 2 3 4 5 6 7
1. Menuschakelaar “MENU”
2. Selectieschakelaar /
1
2
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-10
3
Toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de be-
stuurder het motortoerental controleren en
dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid,
slaat de toerenteller uit tot het hoogste toe-
rental en keert daarna weer terug naar nul
tpm om het elektrische circuit te testen.
LET OP
DCAM1150
Laat de motor niet draaien in de hoge-
toerenzone van de toerenteller.
Hogetoerenzone: 7750 tpm en hoger
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe-
veel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveau-
meter verdwijnen richting E” (leeg) naar-
mate het brandstofniveau verder daalt. Als
het laatste segment begint te knipperen,
dient u zo snel mogelijk te tanken.
Wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, lichten alle displaysegmenten één
keer op om het elektrische circuit te testen.
OPMERKING
Deze brandstofniveaumeter is voorzien van
een zelfdiagnosesysteem. Als in het elek-
trisch circuit een storing wordt gedetec-
teerd, gaan alle displaysegmenten
knipperen. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het elektrisch circuit te testen.
Eco-controlelampje
Dit controlelampje gaat aan wanneer de
machine wordt gebruikt op een milieuvrien-
delijke, energiezuinige manier. Het contro-
lelampje gaat uit als u de machine stopt.
OPMERKING
Hierna volgen enkele tips om het brand-
stofverbruik te verlagen:
Voer het motortoerental tijdens acce-
lereren niet te hoog op.
Rijd met een constante snelheid.
Selecteer de versnelling die geschikt
is voor de snelheid van de machine.
1. Toerenteller
2. Hogetoerenzone
1 2
1. Brandstofniveaumeter
1
1. Eco-controlelampje “ECO”
1
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-11
3
Aanduiding ingeschakelde versnelling
Deze aanduiding geeft aan welke versnel-
ling is ingeschakeld. Dit model heeft zes
versnellingen. De vrijstand wordt aangege-
ven door het vrijstandcontrolelampje
en door de aanduiding voor de ingescha-
kelde versnelling ”. Als de koppelings-
hendel wordt ingetrokken of de machine
stopt, wordt “ weergegeven.
Rijmo avedusweerg
Deze weergave geeft aan welke rijmodus is
geselecteerd: Toermodus “Tof sportmo-
dus “S”. Zie pagina 3-20 en 3-22 voor meer
informatie over de modi en hoe u deze kunt
selecteren.
Modusweergave tractieregeling
Deze weergave geeft aan welke modus van
de tractieregeling is geselecteerd: “1, “2”
of “OFF”. Zie voor meer informatie over de
modi en hoe u deze kunt selecteren pagina
3-26.
Informatieweergave
Er zijn 3 informatieweergaven. U kunt de
geselecteerde informatieweergave wijzigen
door te drukken op de selectieschakelaar.
De volgende items worden getoond in de
informatieweergaven:
een kilometertellerweergave
rittellerweergaven
een ritteller-brandstofreserveweerga-
ve
1. Vrijstandcontrolelampje
2. Aanduiding ingeschakelde versnelling
GEAR
N
25
A.TEMP ˚C
Lo
C.TEMP ˚C
0:00
TIME TRIP
1 2
1. Rijmodusweergave
1. Modusweergave tractieregeling
1
1
1. Informatieweergave
2. Weergave–1
3. Weergave–2
4. Weergave–3
GEAR
N
5.0
TRIP-1 km
7.0
TRIP-2 km
km
20
ODO
GEAR
N
11
RANGE km
12.3
FUEL AVG km/L
km/L
12.3
CRNT FUEL
GEAR
N
25
A.TEMP ˚C
Lo
C.T EMP ˚C
0:06
TIME TRIP
3
421
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-12
3
een weergave geschatte actieradius
een weergave verstreken tijd
een weergave luchtaanzuigtempera-
tuur
een weergave koelvloeistoftempera-
tuur
een weergave gemiddeld brandstof-
verbruik
een weergave huidig brandstofver-
bruik
U kunt de items die in de informatieweerga-
ven worden getoond selecteren.
Zie pagina 3-14 als u de weergegeven
items wilt instellen of selecteren.
Kilometertellerweergave:
Rittellerweergaven:
“TRIP-1” en “TRIP-2” tonen de afstand af-
gelegd sinds de tellers het laatst werden te-
ruggesteld op nul.
Wanneer ongeveer 3.9 L (1.03 US gal,
0.86 Imp.gal) van de brandstof resteert in
de brandstoftank, gaat het laatste segment
van de brandstofniveaumeter knipperen.
Daarnaast schakelt de informatieweergave
automatisch naar de brandstofreserve-rit-
tellermodusTRIP-F” en wordt de afgeleg-
de afstand vanaf dat punt aangegeven.
In dat geval kunt u door het indrukken van
de selectieschakelaar schakelen tussen de
diverse informatieweergaven in de onder-
staande volgorde:
TRIP-F Weergave–1 Weergave–2
Weergave–3 TRIP-F
Als u een ritteller op nul wilt terugzetten, ge-
bruikt u de selectieschakelaar om de infor-
matieweergave te selecteren die de ritteller
bevat. Druk kort op de toets “RESET” zodat
de ritteller knippert en druk vervolgens ge-
durende ten minste 2 seconden opnieuw
op de toets RESET” terwijl de ritteller knip-
pert. Wanneer u de brandstofreserve-rittel-
ler niet zelf met de hand op nul terugstelt,
wordt deze automatisch teruggesteld zo-
dra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en
verschijnt de vorige weergavemodus weer.
Weergave geschatte actieradius:
De afstand die u onder de huidige rijom-
standigheden kunt afleggen met de reste-
rende brandstof in de brandstoftank wordt
weergegeven.
Weergave verstreken tijd:
20
ODO km
5.0
TRIP-1 km
7.0
TRIP-2 km
GEAR
4
3.4
TRIP-F km
11
RANGE km
0:06
TIME TRIP
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-13
3
De tijd die is verstreken sinds de sleutel
naar “ON” is gedraaid wordt weergegeven.
De maximale tijd die kan worden weerge-
geven is 99:59.
De weergave wordt automatisch terugge-
zet op nul als de sleutel naar “OFF” wordt
gedraaid.
Er zijn ook weergaven “TIME–2” en
“TIME3” met verstreken tijd, maar deze
kunt u niet instellen op de informatieweer-
gave. Zie “Instelmodus” op pagina 3-14
voor uitgebreide informatie.
Weergave luchtaanzuigtemperatuur:
De weergave luchtaanzuigtemperatuur
geeft de temperatuur aan van de lucht die
het luchtfilterhuis wordt binnengezogen.
Dit display toont de luchtaanzuigtempera-
tuur van –9 °C tot 93 °C in stappen van
1 °C. De weergegeven temperatuur kan af-
wijken van de omgevingstemperatuur.
OPMERKING
Als de luchtaanzuigtemperatuur lager
is dan 9 °C, wordt toch –9 °C aange-
geven.
De nauwkeurigheid van de tempera-
tuuraflezing kan worden beïnvloed
door langzaam rijden [ongeveer onder
20 km/h (12 mi/h)] of door het opont-
houd bij verkeerslichten, spoorweg-
overgangen etc.
Weergave koelvloeistoftemperatuur:
De weergave koelvloeistoftemperatuur
geeft de temperatuur van de koelvloeistof
aan. De koelvloeistoftemperatuur is afhan-
kelijk van de weersomstandigheden en de
motorbelasting.
Als de melding “Hi” knippert, stop de ma-
chine dan, stop vervolgens de motor en
laat de motor afkoelen. (Zie pagina 6-38.)
OPMERKING
U kunt de geselecteerde informatieweerga-
ve niet wijzigen terwijl de melding “Hiknip-
pert.
LET OP
DCA10022
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
Weergave gemiddeld brandstofverbruik:
25
A.TEMP ˚C
Lo
C.TEMP ˚C
GEAR
4
Hi
C.TEMP ˚C
12.3
FUEL AVG km/L
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-14
3
De weergave van het gemiddelde brand-
stofverbruik “km/L”, “L/100km” of “MPG”
(alleen Verenigd Koninkrijk) geeft het ge-
middelde brandstofverbruik aan sinds de
weergave voor het laatst is teruggezet.
De weergave “km/L” geeft de gemid-
delde afstand aan die kan worden af-
gelegd op 1.0 L brandstof.
De weergave “L/100km” geeft de ge-
middelde hoeveelheid brandstof aan
die nodig is om 100 km af te leggen.
Alleen Verenigd Koninkrijk: De weer-
gave “MPGgeeft de gemiddelde af-
stand aan die kan worden afgelegd op
1.0 Imp.gal brandstof.
Als u de weergave gemiddeld brandstof-
verbruik op nul wilt terugzetten, gebruikt u
de selectieschakelaar om de informatie-
weergave te selecteren die de weergave
gemiddeld brandstofverbruik bevat. Druk
kort op de toets RESETzodat de weerga-
ve gemiddeld brandstofverbruik knippert
en druk vervolgens gedurende ten minste 2
seconden opnieuw op de toets RESET”
terwijl de weergave knippert.
OPMERKING
Na het terugstellen van de weergave van
het gemiddelde brandstofverbruik wordt
“_ _._” weergegeven totdat de machine
1 km (0.6 mi) heeft afgelegd.
LET OP
DCA15474
Bij storingen wordt continu –.–” weer-
g ge even. Vraag d een Yamaha ealer de
machine te controleren.
Weergave huidig brandstofverbruik:
De weergave van het huidige brandstofver-
bruik “km/L”, “L/100km” of MPG” (alleen
Verenigd Koninkrijk) geeft het brandstof-
verbruik onder de huidige rijomstandighe-
den aan.
De weergavekm/L” geeft de afstand
aan die kan worden afgelegd op 1.0 L
brandstof.
De weergave L/100km” geeft de hoe-
veelheid brandstof aan die nodig is
om 100 km af te leggen.
Alleen Verenigd Koninkrijk: De weer-
gave “MPG” geeft de afstand aan die
kan worden afgelegd op 1.0 Imp.gal
brandstof.
OPMERKING
Bij snelheden onder 10 km/h (6 mi/h) wordt
“_ _._” weergegeven.
LET OP
DCA15474
Bij storingen wordt continu “– –.–” weer-
g ge even. Vraag een Yamaha d dealer e
machine te controleren.
Instelmodus
OPMERKING
De versnellingsbak moet in de vrij-
stand staan en de machine moet zijn
gestopt als u instellingen in deze mo-
dus wilt wijzigen.
12.3
CRNT FUEL km/L
1. Instelmodusweergave
MENU
Maintenance
Time Trip
Unit
Display
Brightness
Clock
All Reset
1
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-15
3
Wanneer u naar een versnelling scha-
kelt en gaat rijden, of de sleutel naar
“OFF” draait, worden alle gemaakte
instellingen opgeslagen en wordt de
instelmodus vervolgens afgesloten.
Houd de menuschakelaar “MENU” ten
minste 2 seconden ingedrukt om de instel-
modus te openen. Houd de menuschake-
laar “MENU” opnieuw ten minste 2
seconden ingedrukt om de instelmodus af
te sluiten en terug te keren naar de normale
weergave.
De onderhoudstellers terugstellen op nul
1. Gebruik de selectieschakelaar om
“Maintenance” te markeren.
2. Druk op de menuschakelaar “MENU”
en druk vervolgens op de toets “RE-
SET” om het item te selecteren dat u
wilt terugzetten.
Weergave Beschrijving
Met deze functie kunt u
het olieverversingsinterval
“OIL” (afgelegde afstand)
en de onderhoudsinterval-
len “FREE-1” en “FREE-2”
controleren en terugzetten
op nul.
Maintenance
Met deze functie kunt u de
functies “TIME–2” en
“TIME–3” controleren en
terugzetten op nul. Deze
tijdweergaven tonen de to-
tale verstreken tijd dat de
sleutel in de stand “ON
staat. Wanneer de sleutel
naar “OFF” wordt ge-
draaid, worden de tijd-
weergaven gestopt, maar
niet teruggezet op nul. De
maximale tijd die kan wor-
den weergegeven is 99:59.
Als de tijdweergaven 99:59
bereiken, worden deze au-
tomatisch teruggesteld
naar 0:00 om vervolgens
door te gaan met tellen.
Met deze functie kunt u de
eenheden voor brandstof-
verbruik schakelen tussen
“L/100km” en “km/L”.
Alleen Verenigd Konink-
rijk: Met deze functie kunt
u de weergave-eenheden
schakelen tussen kilome-
ters en mijlen. Wanneer u
kilometers hebt geselec-
teerd, kunt u de eenheden
voor brandstofverbruik
schakelen tussen
“L/100km” en “km/L”.
Met deze functie kunt u de
items die in 3 informatie-
weergaven worden ge-
toond wijzigen.
Time Trip
Unit
Display
Met deze functie regelt u
de helderheid van het pa-
neel voor de multifunctio-
nele meter, afgestemd op
het aanwezige daglicht.
Met deze functie kunt u de
klok instellen.
Met deze functie kunt u
alle items terugstellen, be-
halve de kilometerteller en
klok.
Brightness
Clock
All Reset
MENU
Maintenance
Time Trip
Unit
Display
Brightness
Clock
All Reset
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
3-17
3
Voor Verenigd Koninkrijk: ga verder
met de volgende stappen.
Behalve voor Verenigd Koninkrijk: sla
stappen 3–5 over.
3. Druk op de menuschakelaar “MENU”.
“km” of “mile” knippert in de weerga-
ve.
4. Gebruik de selectieschakelaar om
“km” of “mile te selecteren en druk
vervolgens op de menuschakelaar
“MENU”.
OPMERKING
Wanneer “km” is geselecteerd, kunt u
“L/100km” of “km/L instellen als eenhe-
den voor brandstofverbruik. Ga als volgt
verder om de eenheden voor brandstofver-
bruik in te stellen. Als u “mile” hebt geselec-
teerd, slaat u stap 5 en 6 over.
5. Gebruik de selectieschakelaar om
“km/L or L/100km” te selecteren.
6. Druk op de menuschakelaar “MENU”,
gebruik de selectieschakelaar om
“L/100km” of “km/L” te selecteren en
druk vervolgens opnieuw op de me-
nuschakelaar “MENU”.
7. Gebruik de selectieschakelaar om “
te markeren en druk vervolgens op de
menuschakelaar “MENU” om terug te
keren naar het instelmodusmenu.
De weergave-items selecteren
1. Gebruik de selectieschakelaar om
“Display te markeren.
2. Druk op de menuschakelaar “MENU”,
gebruik de selectieschakelaar om de
weergave te markeren die u wilt wijzi-
gen en druk vervolgens opnieuw op
de menuschakelaar “MENU”.
Unit
km or mile
km
km/L or L/100km
km/L
Unit
km or mile
km
km/L or L/100km
km/L
Unit
km or mile
km
km/L or L/100km
km/L
MENU
Maintenance
Time Trip
Unit
Display
Brightness
Clock
All Reset


Produktspezifikationen

Marke: Yamaha
Kategorie: Motor
Modell: XT1200Z (2015)

Brauchst du Hilfe?

Wenn Sie Hilfe mit Yamaha XT1200Z (2015) benötigen, stellen Sie unten eine Frage und andere Benutzer werden Ihnen antworten




Bedienungsanleitung Motor Yamaha

Bedienungsanleitung Motor

Neueste Bedienungsanleitung für -Kategorien-