Yamaha NMAX 125 (2018) Bedienungsanleitung
Lesen Sie kostenlos die 📖 deutsche Bedienungsanleitung für Yamaha NMAX 125 (2018) (95 Seiten) in der Kategorie Roller. Dieser Bedienungsanleitung war für 22 Personen hilfreich und wurde von 2 Benutzern mit durchschnittlich 4.5 Sternen bewertet
Seite 1/95

GPD125-A
GPD150-A
NMAX
NMAX 150
HANDLEIDING
BV3-F819D-D0
MOTORFIETS
Lees deze handleiding aandachtig door
voordat u deze machine gaat gebruiken.

DAU46093
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken.
Deze hand d glei in dient bij de machine te blijven als deze wordt verkocht.

Inleiding
DAU10114
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de GPD125-A/GPD150-A profiteert u van de enorme ervaring en techni-
sche kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige
producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult heb-
ben van alle functies van uw GPD125-A/GPD150-A. De Handleiding geeft instructies voor
de bediening, inspectie en het onderhoud van de scooter, en beschrijft hoe u uzelf en an-
deren kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te
houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de
Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwali-
teit. Om deze reden kan er soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de
beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente pro-
ductinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan
contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
DWA12412
Lees deze hand d g d g d d dlei in aan achti helemaal oor voor at u eze scooter g gaat e-
bruiken.

Belangrijke informatie in de handleiding
DAU63350
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aan-
duidingen:
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
DAUN1180
Dit is het Safety Alert-symbool. Het word gt e-
bruikt om u te waarschuwen voor risico’s op per-
soonlijk letsel. Volg alle veilig d ghei saanwijzin en
b d b g dij it sym ool op om mo elijk letsel of overlij en
te voorkomen.
Een WAARSCHUWING d dui t een gevaarlijke situ-
atie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren
in ernstig letsel of overlijden.
De aand d gui in LET OP staat bij speciale voorzor-
g den ie moeten word gen enomen om schade aan
d de machine of an ere eig den ommen te voorko-
men.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke in-
formatie die procedures kan vergemakkelijken of ver-
helderen.
GPD125-A/GPD150-A
HANDLEIDING
©2016 PT Yamaha Indonesia Motor Manu-
facturing
1e uitg d bave, ecem er 2016
Alle rechten voorb dehou en.
Elke vorm van herd b gruk of on evoegd e-
bruik
zonder schriftelijke toestemming van
PT Yamaha Indonesia Motor Manufacturing
is uitdrukkelijk verb do en.
Gedrukt in Nederland.
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING

Inhoudsopgave
Veiligheidsinformatie........................1-1
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden...................................1-5
Beschrijving.......................................2-1
Aanzicht linkerzijde..........................2-1
Aanzicht rechterzijde.......................2-2
Bedieningen en instrumenten .........2-3
Functies van instrumenten en
b de ieningselementen .......................3-1
Contactslot/stuurslot.......................3-1
Afdekplaatje van het sleutelgat .......3-2
Controlelampjes en waarschu-
wingslampjes ...............................3-3
Multifunctionele meter.....................3-4
Stuurschakelaars.............................3-9
Voorremhendel..............................3-10
Achterremhendel...........................3-11
ABS ...............................................3-11
Tankdop ........................................3-12
Brandstof.......................................3-13
Tankoverloopslang........................3-15
Uitlaatkatalysator ..........................3-15
Zadel .............................................3-16
Opbergcompartimenten................3-16
Zijstandaard ..................................3-17
Startspersysteem ..........................3-18
Voor uw veiligheid – controles
voor het rijden...................................4-1
Gebruik en b gelan rijke
rij-informatie......................................5-1
Starten van de motor ......................5-1
Wegrijden ........................................5-2
Sneller en langzamer rijden .............5-3
Remmen..........................................5-3
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik.........................5-4
Inrijperiode ......................................5-4
Parkeren..........................................5-5
Periodiek onderhoud en
afstelling............................................6-1
Boordgereedschapsset...................6-2
Periodiek onderhoudsschema
van het
uitstootcontrolesysteem..............6-3
Algemeen smeer- en
onderhoudsschema..................... 6-4
Panelen verwijderen en
aanbrengen .................................6-7
De bougie controleren ....................6-9
Motorolie en olie-aanzuigzeef.......6-10
Eindoverbrengingsolie ..................6-12
Koelvloeistof .................................6-13
Luchtfilterelementen van
luchtfilter en
V-snaarbehuizing.......................6-17
De vrije slag van de gasgreep
controleren ................................6-19
Klepspeling ...................................6-20
Banden .........................................6-20
Gietwielen .....................................6-22
Vrije slag van voor- en
achterremhendel controleren ....6-23
Controleren van voor- en
achterremblokken......................6-23
Controleren van
remvloeistofniveau ....................6-24
Remvloeistof verversen ................6-25
De V-snaar controleren.................6-26
Kabels controleren en smeren......6-26
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel ...............6-27
Smeren van voor- en
achterremhendels......................6-27
Middenbok en zijstandaard
controleren en smeren ..............6-28
Voorvork controleren ....................6-28
Stuursysteem controleren.............6-29
Controleren van wiellagers ...........6-29
Accu..............................................6-30
De zekeringen vervangen .............6-31
Koplamp .......................................6-33
Parkeerlichtgloeilamp
vervangen..................................6-33
Remlicht ........................................6-34
Achterlichtgloeilamp vervangen....6-35
Gloeilamp in voorste
richtingaanwijzer vervangen ......6-37

Inhoudsopgave
Richtingaanwijzergloeilamp
achter vervangen ...................... 6-37
Problemen oplossen..................... 6-39
Storingzoekschema’s ................... 6-40
Onderhoud en stalling van de
scooter .............................................. 7-1
Matkleur, let op............................... 7-1
Onderhoud ..................................... 7-1
Stalling............................................ 7-4
Specificaties ..................................... 8-1
Gebruikersinformatie....................... 9-1
Identificatienummers ...................... 9-1
Diagnosestekker............................. 9-2
Voertuiggegevens registreren......... 9-2
Index................................................ 10-1

Veiligheidsinformatie
1-2
1
• We raden aan om het scooterrijden
te oefenen op plekken waar geen
verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de scooter en zijn bedie-
ning.
zOngelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de scooterbestuur-
der. Veel bestuurders houden bij het
ingaan van een bocht een te hoge rij-
snelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid, waar-
door ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toe-
staan.
• Geef altijd richting aan voordat u af-
slaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kun-
nen zien.
zDe zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rij-
den beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de be-
stuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de be-
stuurder, de zadelband of de hand-
greep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteu-
nen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is
om beide voeten stevig op de pas-
sagiersvoetsteunen te zetten.
zRijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
zDeze scooter is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. De
machine is niet bedoeld voor off-road-
gebruik.
Beschermende uitrusting
Scooterongelukken met dodelijke afloop
betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen
van een helm is de belangrijkste factor bij
het voorkomen of reduceren van hoofdlet-
sel.
zDraag altijd een goedgekeurde helm.
zDraag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslech-
teren, waardoor u gevaren mogelijk te
laat opmerkt.
zDoor een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaaf-
wonden of ontvellingen.
zDraag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan schakelhand-
grepen of door de wielen worden ge-
grepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
zDraag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten be-
dekt. De motor en het uitlaatsysteem
kunnen tijdens en na het rijden zeer
heet zijn en brandwonden veroorza-
ken.
zDe hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa-
giers.
Voorkom koolmonoxid g g gever ifti in
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofd-
pijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroor-
zaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplo-
pen, waardoor u het bewustzijn kunt verlie-
zen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo-

Veiligheidsinformatie
1-3
1
noxide dagenlang blijven hangen. Als u
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE
HULP IN.
zLaat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoe-
veelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
zLaat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten
ruimtes zoals schuren of garages.
zLaat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver-
voer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het wegge-
drag als hierdoor de gewichtsverdeling van
de scooter verandert. Wees uiterst voor-
zichtig bij het monteren van accessoires of
het beladen van uw scooter, om zo moge-
lijke ongevallen te vermijden. Pas extra op
wanneer u op een scooter rijdt die beladen
is of waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hieronder volgen naast de informatie over
accessoires enkele richtlijnen voor het be-
laden van uw scooter:
Het totale gewicht van de bestuurder, pas-
sagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrij-
den. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Let op het volgende wanneer u tot deze ge-
wichtslimiet belaadt:
zHet zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag en zo dicht
mogelijk bij de scooter liggen. Beves-
tig zware goederen zo dicht mogelijk
bij het midden van de machine en ver-
deel het gewicht zo gelijkmatig moge-
lijk over beide zijden om onbalans of
instabiliteit te minimaliseren.
zAls gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of ac-
cessoires en bagage stevig aan de
scooter zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zwa-
re goederen aan het stuur, de voor-
vork of het voorwielspatbord.
Dergelijke items kunnen een insta-
biel weggedrag of een te trage re-
actie op het stuur veroorzaken.
zDeze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machi-
ne vormt een belangrijke beslissing. Origi-
nele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goed-
gekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en acces-
soires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produ-
ceren. Om die reden kan Yamaha acces-
soires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbeve-
len, zelfs niet als deze zijn verkocht en
geenstalleerd door een Yamaha dealer.
Maximale belasting:
168 kg (370 lb)

Veiligheidsinformatie
1-5
1
de richtingaanwijzers of onderdelen
die kunnen afbreken). Kies de plaats
voor de spanbanden zorgvuldig om te
voorkomen dat deze tijdens het trans-
port schuurplekken op de lak veroor-
zaken.
zZorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de scooter tijdens het transport
niet overmatig kan stuiteren.
DAU57600
Andere aandachtspunten voor
veilig rijden
zGeef duidelijk richting aan wanneer u
een bocht neemt.
zOp een nat wegdek kan remmen ui-
terst lastig zijn. Vermijd te hard rem-
men, de scooter zou kunnen slippen.
Bedien de remmen rustig wanneer u
op een nat wegdek wilt stoppen.
zMinder snelheid bij het naderen van
een bocht of een afslag. Trek lang-
zaam op nadat u de bocht hebt geno-
men.
zWees voorzichtig bij het passeren van
geparkeerde auto’s. Een bestuurder
merkt u mogelijk niet op en kan het
portier openslaan in uw rijrichting.
zSpoorwegovergangen, tramrails, ijze-
ren platen gebruikt in de wegenbouw
en putdeksels worden in natte toe-
stand zeer glad. Minder snelheid en
passeer ze voorzichtig. Houd de
scooter recht, anders kan hij gaan
schuiven.
zDe remblokken of remvoeringen kun-
nen nat worden bij het wassen van de
scooter. Controleer de remmen na het
wassen van de scooter, voordat u
gaat rijden.
zDraag steeds een helm, handschoe-
nen, een lange broek (taps toelopend
bij de enkel/omslag, om flapperen te
voorkomen), en een felgekleurd jack.
zVervoer op uw scooter niet te veel ba-
gage. Een overbeladen scooter is on-
stabiel. Gebruik degelijke snelbinders
om bagage aan de bagagedrager vast
te binden (indien het voertuig is voor-
zien van een bagagedrager). Losse
bagage beïnvloedt de stabiliteit van
de scooter en kan uw aandacht aflei-
den van het verkeer. (Zie pagina 1-3.)

Beschrijving
2-1
2
DAU63371
Aanzicht linkerzijde
678,91011
1 2 3 4 5
1. Voorste opbergcompartiment (pagina 3-16)
2. Tankdop (pagina 3-12)
3. Boordgereedschapsset (pagina 6-2)
4. Achterste opbergcompartiment (pagina 3-16)
5. Luchtfilterelement (pagina 6-17)
6. Vuldop versnellingsbakolie (pagina 6-12)
7. Aftapplug versnellingsbakolie (pagina 6-12)
8. Olieaftapplug A (pagina 6-10)
9. Olieaftapplug B (pagina 6-10)
10.Aftapplug koelvloeistof (pagina 6-14)
11.Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing (pagina 6-17)

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-1
3
DAUN0264
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssy-
stemen bediend en wordt het stuur ver-
grendeld. De diverse standen van het
contactslot worden hierna beschreven.
OPMERKING
Het contactslot/stuurslot is voorzien van
een afdekplaatje van het sleutelgat. (Zie pa-
gina 3-2 voor het openen en sluiten van het
afdekplaatje van het sleutelgat.)
DAU60600
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht en het parkeerlicht gaan bran-
den en de motor kan worden gestart. De
sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING
De koplamp gaat automatisch branden als
de motor wordt gestart en blijft aan totdat
de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs
als de motor afslaat.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier-
d d door wor en e elektrische systemen
uitgeschakel end, wat mogelijk kan leid
tot verlies van d ge controle of een on e-
val.
DAU1068B
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in
en draai deze dan naar “LOCK”.
3. Neem de sleutel uit.
OPMERKING
Als het stuur niet wordt vergrendeld, pro-
beer het dan iets terug naar rechts te draai-
en.
ON
OFF
LOCK
1. Drukken.
2. Draaien.
1 2

Functies van instrumenten en bed gienin selementen
3-2
3
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in de stand “LOCK” in en
draai deze dan naar “OFF”.
DAUN0353
Afdekplaatje van het sleutelgat
Om het afdekplaatje van het sleutelgat te
openen
Steek de sleutelkop in het gat van het af-
dekplaatje zoals afgebeeld en draai dan de
sleutel naar rechts om het afdekplaatje te
openen.
Om het afdekplaatje van het sleutelgat te
sluiten
Druk op de knop “PUSH SHUT” om het af-
dekplaatje van het sleutelgat te sluiten.
1. Drukken.
2. Draaien.
1 2
1. Knop “PUSH SHUT”
2. Sleutelkapje
12

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-3
3
DAU4939C
Controlelampjes en waarschu-
wingslampjes
DAU11032
Controlelampjes
richtingaanwijzers “ ” en “ ”
Elk controlelampje gaat knipperen wanneer
de bijbehorende richtingaanwijzer knippert.
DAU11081
Controlelampje grootlicht “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de kop-
lamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU67441
Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval
de motor onmiddellijk af en geef deze de
tijd om af te koelen.
Het elektrische circuit van het waarschu-
wingslampje kan worden gecontroleerd
door het contactslot in te schakelen. Het
waarschuwingslampje moet enkele secon-
den oplichten en dan uitgaan.
Als het waarschuwingslampje niet oplicht
wanneer u het contactslot inschakelt of als
het waarschuwingslampje blijft branden,
laat het elektrische circuit dan controleren
door een Yamaha dealer.
LET OP
DCA10022
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
OPMERKING
Als de motor oververhit raakt, staan op pa-
gina 6-41 nadere instructies vermeld.
DAU73171
Waarschuwingslampje
motorstoring“ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
er een storing wordt gedetecteerd in de
motor of een ander regelsysteem van de
machine. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het boorddiagnosesysteem te con-
troleren.
Het elektrisch circuit voor het waarschu-
wingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschu-
wingslampje moet enkele seconden oplich-
ten en dan uitgaan.
Als het waarschuwingslampje niet gaat
branden wanneer de sleutel naar “ON”
wordt gedraaid of blijft branden, vraag dan
uw Yamaha dealer om de machine na te
zien.
DAUU1810
ABS-waarschuwingslampje “ ”
Onder normale omstandigheden gaat het
ABS-waarschuwingslampje branden als de
sleutel naar “ON” wordt gedraaid en uit als
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of
hoger wordt gereden.
Als het ABS-waarschuwingslampje:
zniet gaat branden wanneer de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid
zgaat branden of knipperen tijdens het
rijden
1. Controlelampje rechter
richtingaanwijzers “ ”
2. Controlelampje grootlicht “ ”
3. Waarschuwingslampje
koelvloeistoftemperatuur “ ”
4. ABS-waarschuwingslampje “ ”
5. Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
6. Controlelampje linker
richtingaanwijzers “ ”
6
5
4
1
2
3
ABS
ABS

Functies van instrumenten en bed gienin selementen
3-4
3
zniet uitgaat wanneer met een snelheid
van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt
gereden
Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed.
Vraag als een van de bovenstaande geval-
len zich voordoet zo snel mogelijk een
Yamaha dealer het systeem te controleren.
(Zie pagina 3-11 voor uitleg over de wer-
king van het ABS-systeem.)
WAARSCHUWING
DWA16041
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
uitgaat zodra met een snelheid van 10
km/h (6 mi/h) of hoger wordt g dere en, of
als het waarschuwingslampje tijdens
het rijd g b den aat ran en of knipperen,
keert het remsysteem terug naar con-
ventioneel remmen. Als een van d be o-
venstaande gevallen zich voordoet, of
als het waarschuwingslampje helemaal
niet gaat b d dran en, rij an extra voorzich-
tig om te voorkomen dat de remmen in
noodsituaties blokkeren. Laat het rem-
systeem en de elektrische circuits zo
snel mog delijk oor een Yamaha dealer
controleren.
OPMERKING
Het ABS-waarschuwingslampje kan gaan
branden wanneer er gas wordt gegeven
terwijl de machine op de middenbok staat.
Er is dan echter geen sprake van een sto-
ring.
DAUN0983
Multifunctionele meter
WAARSCHUWING
DWA12423
Zorg d at de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbren-
g b g gen. Het aan ren en van wijzi ingen tij-
d d dens het rij en kan u aflei en en
vergroot het risico op een ongeval.
De multifunctionele meter biedt de volgen-
de voorzieningen:
zeen snelheidsmeter
zeen klok
zeen brandstofniveaumeter
zeen meter voor het huidige brandstof-
verbruik
zeen multifunctioneel display
OPMERKING
zVergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de “SELECT”- en
“RESET”-toets gebruikt.
zVoor Verenigd Koninkrijk: Om te wis-
selen tussen de kilometer- en mijlen-
weergave van de snelheidsmeter,
houdt u de “SELECT”-toets een se-
1. Brandstofniveaumeter
2. Klok
3. Snelheidsmeter
4. Meter voor het huidige brandstofverbruik
5. “RESET”-toets
6. Multifunctioneel display
7. “SELECT”-toets
2 31 4
67 5

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-5
3
conde lang ingedrukt terwijl de multi-
functionele meter de kilometerteller,
ritteller 1 of ritteller 2 weergeeft.
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van
het voertuig aan.
Klok
De klok maakt gebruik van een 12-uursy-
steem.
De klok instellen
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “SELECT”-toets en de “RE-
SET”-toets tegelijkertijd minstens
twee seconden lang ingedrukt.
3. Als de uuraanduiding begint te knip-
peren, drukt u op de “RESET”-toets
om de uren in te stellen.
4. Druk op de “SELECT”-toets en de mi-
nutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Druk op de “RESET”-toets om de mi-
nuten in te stellen.
6. Druk op de “SELECT”-toets en laat
deze dan los om de klok te starten.
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe-
veel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveau-
meter verdwijnen richting “E” (leeg) naar-
mate het brandstofniveau verder daalt. Als
het laatste segment en het waarschu-
wingslampje brandstofniveau “ ” gaan
knipperen, moet u zo snel mogelijk tanken.
OPMERKING
Als een storing wordt gedetecteerd in het
elektrische circuit, wordt de volgende cy-
clus herhaald totdat de storing is verhol-
pen: de segmenten van de brandstofmeter
en het waarschuwingslampje
brandstofniveau “ ” knipperen acht keer
en gaan vervolgens gedurende ongeveer 3
seconden uit. Vraag een Yamaha dealer het
elektrische circuit te controleren.
1. Klok
1
1. Brandstofniveaumeter
2. Waarschuwingsindicator
brandstofniveau “ ”
1 2

Functies van instrumenten en bed gienin selementen
3-6
3
Meter voor het huid g b di e ran stofver-
bruik
Deze meter geeft het huidige brandstofver-
bruik weer.
Afhankelijk van de geselecteerde weerga-
vemodus voor het huidige brandstofver-
bruik “F/ECO” nemen de weergegeven
segmenten toe of af.
zkm/L en MPG (voor het Verenigd Ko-
ninkrijk): Het aantal weergegeven seg-
menten neemt toe naarmate zuiniger
met de machine wordt gereden.
zL/100 km: Het aantal weergegeven
segmenten neemt af naarmate zuini-
ger met de machine wordt gereden.
Multifunctioneel display
Het multifunctionele display toont de vol-
gende voorzieningen:
zeen kilometerteller
ztwee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
zeen ritteller voor brandstofreserve (die
de afgelegde afstand aangeeft sinds
het laatste segment van de brandstof-
niveaumeter begon te knipperen)
zeen weergave huidig brandstofver-
bruik
zeen weergave gemiddeld brandstof-
verbruik
zeen ritteller olieverversing
zeen ritteller V-snaarvervanging
zeen indicator olieverversing
zeen indicator V-snaarvervanging
Behalve voor Verenigd Koninkrijk:
Druk op de “SELECT”-toets om te wisselen
tussen de weergaven voor kilometerteller
“ODO”, rittellers “TRIP 1” en “TRIP 2”, rit-
teller olieverversing “OIL TRIP”, ritteller V-
snaarvervanging “V-BELT TRIP”, huidig
brandstofverbruik “F/ECO” (km/L of L/100
km) en gemiddeld brandstofverbruik “AVE
F/ECO” (km/L of L/100 km), in de onder-
staande volgorde:
ODO → TRIP 1 TRIP 2 → → OIL TRIP → V-
BELT TRIP → F/ECO → AVE F/ECO →
ODO
Voor Verenigd Koninkrijk:
Druk op de “SELECT”-toets om te wisselen
tussen de weergaven voor kilometerteller
“ODO”, rittellers “TRIP 1” en “TRIP 2”, rit-
teller olieverversing “OIL TRIP”, ritteller V-
snaarvervanging “V-BELT TRIP”, huidig
brandstofverbruik “F/ECO” (MPG of L/100
km) en gemiddeld brandstofverbruik “AVE
F/ECO” (MPG of L/100 km) in de onder-
staande volgorde:
ODO → TRIP 1 TRIP 2 → → OIL TRIP → V-
BELT TRIP → F/ECO → AVE F/ECO →
ODO
1. Meter voor het huidige brandstofverbruik
1. Multifunctioneel display
1
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-7
3
Als het waarschuwingslampje
brandstofniveau “ ” en het laatste seg-
ment van de brandstofniveaumeter gaan
knipperen, wisselt de weergave automa-
tisch naar de brandstofreserve-ritteller
“TRIP F” en wordt de afgelegde afstand
vanaf dat punt aangegeven. In dat geval
wordt door indrukken van de “SELECT”-
toets gewisseld tussen de diverse weerga-
ven van ritteller, kilometerteller, ritteller olie-
verversing, ritteller V-snaarvervanging,
huidig brandstofverbruik en gemiddeld
brandstofverbruik, in de onderstaande
volgorde:
TRIP F → TRIP 1 → TRIP 2 → OIL TRIP →
V-BELT TRIP → F/ECO → AVE F/ECO →
ODO → TRIP F
Om een ritteller op nul terug te stellen, se-
lecteert u deze door op de toets “SELECT”
te drukken en dan de toets “RESET” min-
stens 1 seconde lang ingedrukt te houden.
OPMERKING
zWanneer u de brandstofreserve-rittel-
ler niet zelf met de hand op nul terug-
stelt, wordt deze automatisch
teruggesteld zodra na het tanken 5 km
(3 mi) is gereden en wordt de vorige
ritteller weergegeven.
zAls u rittellers 1 en 2 niet terugstelt,
zullen deze naar 0 worden terugge-
steld en opnieuw beginnen met tellen
nadat 9999.9 is bereikt.
zDe kilometerteller wordt vergrendeld
bij 999999 en kan niet worden terug-
gesteld.
Modus huidi g b dran stofverbruik
De weergave van het huidige brandstofver-
bruik kan worden ingesteld op “km/L” of
“L/100 km”, en op “MPG” of “L/100 km”
(voor het Verenigd Koninkrijk).
z“km/L”: De afstand die onder de huidi-
ge rijomstandigheden kan worden af-
gelegd met 1.0 L brandstof wordt
weergegeven.
z“L/100 km”: De hoeveelheid brandstof
die nodig is om onder de huidige rij-
omstandigheden 100 km af te leggen
wordt weergegeven.
z“MPG”: De afstand die onder de huidi-
ge rijomstandigheden kan worden af-
gelegd met 1.0 Imp.gal brandstof
wordt weergegeven.
Houd de “SELECT”-toets een seconde
lang ingedrukt om te wisselen tussen de
weergave-instellingen voor het huidige
brandstofverbruik.
OPMERKING
zBij snelheden onder 10 km/h (6 mi/h)
wordt “_ _._” weergegeven.
zWanneer MPG wordt geselecteerd,
wordt geen eenheidsindicator weer-
gegeven.
1. Weergave huidig brandstofverbruik
1

Functies van instrumenten en bed gienin selementen
3-8
3
Modus gemiddeld b randstofverbruik
Deze weergave toont het gemiddelde
brandstofverbruik sinds de weergave op
nul is teruggezet.
De weergave van het gemiddelde brand-
stofverbruik kan worden ingesteld op
“km/L” of “L/100 km”, en op “MPG” of
“L/100 km” (voor het Verenigd Koninkrijk).
z“km/L”: De gemiddelde afstand die
kan worden afgelegd op 1.0 L brand-
stof wordt weergegeven.
z“L/100 km”: De gemiddelde hoeveel-
heid brandstof die nodig is om 100 km
af te leggen wordt weergegeven.
z“MPG”: De gemiddelde afstand die
onder de huidige rijomstandigheden
kan worden afgelegd met 1.0 Imp.gal
brandstof wordt weergegeven.
Houd de “SELECT”-toets een seconde
lang ingedrukt om te wisselen tussen de
weergave-instellingen voor het gemiddelde
brandstofverbruik.
Om de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik terug te stellen, houdt u
de “RESET”-toets minstens een seconde
lang ingedrukt.
OPMERKING
zNadat u de weergave van het gemid-
delde brandstofverbruik hebt terugge-
steld, wordt “_ _._” weergegeven
totdat 0.1 km (0.06 mi) met de machi-
ne is gereden.
zWanneer MPG wordt geselecteerd,
wordt geen eenheidsindicator weer-
gegeven.
Ritteller olieverversing
De ritteller voor olieverversing geeft de af-
stand weer sinds de ritteller voor het laatst
werd teruggesteld (d.w.z. sinds de laatste
olieverversing).
De indicator olieverversing “OIL” gaat knip-
peren zodra de eerste 1000 km (600 mi) zijn
afgelegd en vervolgens na elke 6000 km
(3500 mi) om aan te geven dat de motorolie
moet worden ververst.
Nadat de motorolie is ververst, moeten de
ritteller voor olieverversing en de indicator
olieverversing worden teruggesteld. Om
beide terug te stellen, selecteert u de rittel-
ler voor olieverversing en houdt u de toets
“RESET” een seconde lang ingedrukt.
Houd vervolgens terwijl “OIL” en de ritteller
voor olieverversing knipperen de “RESET”-
toets drie seconden lang ingedrukt. De in-
dicator olieverversing wordt teruggesteld.
Als de motorolie wordt ververst voordat de
indicator olieverversing gaat branden (dus
voordat de intervalperiode voor olieverver-
sing is verstreken), moet de ritteller voor
olieverversing na de olieverversing worden
teruggesteld zodat het eerstvolgende tijd-
stip voor olieverversing weer correct wordt
aangegeven.
1. Weergave gemiddeld brandstofverbruik
1
1. Indicator olieverversing “OIL”
2. Olieverversingskilometerteller
21

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-9
3
Ritteller V-snaarvervang gin
De ritteller voor V-snaarvervanging geeft de
afstand weer sinds de ritteller voor het
laatst werd teruggesteld (d.w.z. sinds de
laatste V-snaarvervanging).
De ritteller voor V-snaarvervanging “V-
BELT” gaat na elke 18000 km (10500 mi)
knipperen om aan te geven dat de V-snaar
moet worden vervangen.
Nadat de V-snaar is vervangen, moeten de
ritteller voor V-snaarvervanging en indica-
tor V-snaarvervanging worden terugge-
steld. Om beide terug te stellen, selecteert
u de ritteller voor V-snaarvervanging en
houdt u de toets “RESET” een seconde
lang ingedrukt. Houd vervolgens terwijl “V-
BELT” en de ritteller voor V-snaarvervan-
ging knipperen de “RESET”-toets geduren-
de drie seconden ingedrukt. De indicator V-
snaarvervanging wordt teruggesteld.
Als de V-snaar wordt vervangen voordat de
indicator V-snaarvervanging gaat branden
(d.w.z. voordat de intervalperiode voor V-
snaarvervanging is verstreken), moet de rit-
teller V-snaarvervanging worden terugge-
steld zodat het eerstvolgende tijdstip voor
V-snaarvervanging weer correct wordt aan-
gegeven.
DAU1234M
Stuurschakelaars
Links
Rechts
DAU12401
Dimlichtschakelaar “ / ”
Zet deze schakelaar op “ ” voor groot-
licht en op “ ” voor dimlicht.
DAU12461
Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de rich-
tingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is terugge-
keerd in de middenstand.
1. Indicator V-snaarvervanging “V-BELT”
2. Kilometerteller V-snaarvervanging
21
1. Dimlichtschakelaar “ / ”
2. Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
3. Claxonschakelaar “ ”
1. Startknop “ ”
1
2
3
1

Functies van instrumenten en bed gienin selementen
3-10
3
DAU12501
Claxonschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU12722
Startknop “ ”
Druk met de zijstandaard omhoog op deze
knop terwijl u de voor- of achterrem be-
krachtigt om de motor te starten met de
startmotor. Zie pagina 5-1 voor startin-
structies voordat u de motor start.
DAU12902
Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de
rechterzijde van het stuur. Trek deze hendel
naar de gasgreep toe om de voorrem te be-
krachtigen.
1. Voorremhendel
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-11
3
DAU12952
Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de
linkerzijde van het stuur. Trek deze hendel
naar het stuur toe om de achterrem te be-
krachtigen.
DAU66680
ABS
Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening
remsysteem) bestaat uit een dubbel uitge-
voerd elektronisch regelsysteem dat de
voorrem en achterrem onafhankelijk aan-
stuurt.
Gebruik de remmen met ABS net zoals
conventionele remmen. Bij activering van
het ABS-systeem kan een pulsatie worden
gevoeld in de remhendels. Ga in dat geval
door met remmen en laat het ABS-systeem
het werk doen. Ga niet “pompend” rem-
men, dit vermindert de remeffectiviteit.
WAARSCHUWING
DWA16051
Houd altijd een veilige afstand tot voor-
liggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust
met ABS.
z
z
z
zz Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lange remwegen.
z
z
z
zz Op bepaalde oppervlakken, zoals
slechte wegen of grindwegen, kan
de remafstand met het ABS-sy-
steem langer zijn dan zonder ABS-
systeem.
Het ABS-systeem wordt bewaakt door een
ECU die het systeem bij een storing laat te-
rugkeren naar conventioneel remmen.
OPMERKING
zHet ABS-systeem voert een zelfdiag-
nosetest uit telkens nadat de sleutel
op “ON” is gezet en het voertuig rijdt
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h)
of hoger. Tijdens deze test hoort u een
“klikkend” geluid aan de voorkant van
het voertuig en wanneer u een rem-
hendel licht aantrekt, voelt u eventueel
een trilling in de hendel. Dit is normaal.
zDit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie, waarbij de bestuurder pul-
saties kan voelen in de rembediening
1. Achterremhendel
1

Functies van instrumenten en bed gienin selementen
3-12
3
terwijl ABS actief is. Er is echter speci-
aal gereedschap vereist, dus neem
contact op met uw Yamaha dealer.
LET OP
DCA20100
Let op dat de wielsensor en de rotor van
d be wielsensor niet eschadigd raken,
anders kan het ABS-systeem niet meer
naar behoren werken.
DAU66690
Tank opd
Om de tankdop te verwijderen
Open het slotplaatje op de tankdop, steek
de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4
slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld
en de tankdop kan worden verwijderd.
Om de tankdop aan te brengen
1. Breng de tankdop aan in de vulope-
ning van de brandstoftank, met de
sleutel in het slot en met het “ ”-
merkteken naar voren toe.
2. Draai de sleutel linksom naar de oor-
spronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
1. Voorwielsensor
2. Opneemring voorwielsensor
1. Achterwielsensor
2. Opneemring achterwielsensor
2
1
1
2
1. Slotplaatje tankdop
2. Vergrendelen.
3. Ontgrendelen.
1. “ ”-merkteken
1
2
3
1

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-13
3
OPMERKING
De tankdop kan alleen worden aange-
bracht met de sleutel in het slot. Bovendien
kan de sleutel niet worden uitgenomen als
de tankdop niet correct aangebracht en
vergrendeld is.
WAARSCHUWING
DWA10132
Controleer voor u gaat rij e tank-den of d
d g b b dop correct is aan e racht. Door ran -
stoflekkage ontstaat brandgevaar.
DAU13213
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
WAARSCHUWING
DWA10882
Benzine en b denzine ampen zijn zeer
brandbaar. Volg d e ond derstaan e in-
structies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbron-
nen zoals de waakvlammen van gei-
sers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Stop met vullen zodra de brandstof de
onderkant van de vulhals heeft be-
reikt. Omdat brandstof uitzet als deze
warm wordt, kan de warmte van de
motor of de zon ervoor zorgen dat
brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmid-
dellijk af. LET OP: Veeg g emorste
b dran stof onmiddellijk af met een
schone, d gro e, zachte doek, aange-
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
21

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-15
3
DAU58301
Tankoverloopslang
Voordat u de machine gaat gebruiken:
z Controleer de aansluiting en ligging
van de overloopslang van de brand-
stoftank.
z Controleer de overloopslang van de
brandstoftank op scheuren of bescha-
diging en vervang deze indien nodig.
z Controleer of de overloopslang van de
brandstoftank niet verstopt is en reinig
deze indien nodig.
DAU13434
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkataly-
sator.
WAARSCHUWING
DWA10863
Het uitlaatsysteem is heet nad d at e mo-
tor heeft g d de raai . Let op het volg den e
om bran randgevaar of b dwonden te
voorkomen:
z
z
z
zz Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
g d d gras of op an er materiaal at e-
makkelijk vlam vat.
z
z
z
zz Parkeer de machine op een plek
waar voetg gan ers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsy-
steem in aanraking kunnen komen.
z
z
z
zz Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhouds-
werkzaamheden uit te voeren.
z
z
z
zz Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
LET OP
DCA10702
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
g be ruik van lood dhou ende benzine zal
onherstelbare schade worden toege-
b dracht aan e uitlaatkatalysator.
1. Overloopslang brandstoftank
1

Functies van instrumenten en bed gienin selementen
3-16
3
DAU60621
Zadel
Openen van het zadel
1. Zet de machine op de middenbok.
2. Steek de sleutel in het contactslot en
draai deze dan linksom naar de stand
“SEAT OPEN”.
OPMERKING
Druk de sleutel niet in terwijl u deze draait.
3. Klap het zadel omhoog.
Sluiten van het zadel
1. Klap het zadel omlaag en druk dan
aan om te vergrendelen.
2. Neem de sleutel uit.
OPMERKING
Controleer of het zadel stevig is vergren-
deld alvorens te gaan rijden.
DAU57081
Opbergcompartimenten
Opbergcompartiment voorzijde
Het voorste opbergcompartiment bevindt
zich aan de voorzijde van het voertuig. Ge-
bruik dit compartiment voor kleine voor-
werpen.
WAARSCHUWING
DWA17250
z
z
z
zz Overschrijd het maximumlaadge-
wicht van 1.5 kg (3.3 lb) voor het
voorste opb ger compartiment niet.
z
z
z
zz Plaats niets in het voorste opb ger -
compartiment dat u kan hinderen
b dij e besturing van het voertuig.
Achterste opb ger compartiment
Het achterste opbergcompartiment bevindt
zich onder het zadel. Gebruik dit comparti-
ment voor grote voorwerpen. (Zie pagina
3-16.)
1. Openen.
1
1. Voorste opbergcompartiment
1. Achterste opbergcompartiment
1
1

Functies van instrumenten en bed gienin selementen
3-18
3
DAU66800
Startspersysteem
Controleer de werking van de zijstandaard-
schakelaar als volgt.

Functies van instrumenten en b d ge ienin selementen
3-19
3
Draai de sleutel naar aan.
Trek de zijstandaard op.
Druk de startknop in terwijl een der
remhendels is aangetrokken. De motor
start.
Duw de zijstandaard omlaag.
Als de motor afslaat:
De sperschakelaar voor de zijstandaard
is in orde.
WAARSCHUWING
• Bij deze inspectie moet de machine
op de middenbok worden gezet.
• Als zich een storing voordoet,
vraag dan alvorens te gaan rijden
een Yamaha dealer het systeem te
controleren.

Voor uw veilig dhei – controles voor het rijden
4-1
4
DAU63440
Inspecteer uw machine voor elk gebruik om te waarborgen dat deze in een veilige werken-
de staat is. Volg altijd de schema’s en procedures voor inspectie en onderhoud in de ge-
bruikershandleiding.
WAARSCHUWING
DWA11152
Onvoldoende inspectie of onderhoud d van e machine vergroot het risico op ongeval
of schade. Rijd niet met de machine als u een probleem heb g dt evon en. Als een pro-
b d g d d d dleem niet kan wor en op elost via e proce ures in eze han leid gin , laat de ma-
chine dan nazien door een Yamaha dealer.
Controleer voor het gebruik van deze machine de volgende punten:
ITEM CONTROLES PAGINA
Brandstof
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
• Vul indien nodig brandstof bij.
• Controleer de brandstofleiding op lekkage.
• Controleer de tankoverloopslang op obstakels, scheu-
ren of beschadiging en controleer de slangaansluiting.
3-13,
3-15
Motorolie
• Controleer het olieniveau in de motor.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het
voorgeschreven niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
6-10
Versnelling bs akolie • Controleer de machine op olielekkage. 6-12
Koelvloeistof
• Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan
het voorgeschreven niveau.
• Controleer het koelsysteem op lekkage.
6-13
Voorrem
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan
een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluch-
ten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof
bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
6-23,
6-23,
6-24
Achterrem
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan
een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluch-
ten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof
bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
6-23,
6-23,
6-24

Voor uw veilig dhei – controles voor het rijden
4-2
4
Gasgreep
• Controleer of de werking soepel is.
• Controleer de vrije slag van de gasgreep.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag
van de gasgreep af te stellen en de kabel en het kabel-
huis te smeren.
6-19,
6-27
Bedieningskabels • Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig. 6-26
Wielen en banden
• Controleer op schade.
• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
6-20,
6-22
Remhendels • Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten. 6-27
Middenbok, zijstan-
d daar
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de scharnierpunten. 6-28
Framebevesti enging
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig
zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast.
—
Instrumenten, verlich-
ting, signaleringssy-
steem en schakelaars
• Controleer de werking.
• Corrigeer indien nodig. —
Zijstandaardschake-
laar
• Controleer de werking van het startspersysteem.
• Als het systeem niet correct werkt, vraag dan een
Yamaha dealer de machine te controleren.
3-17
ITEM CONTROLES PAGINA

Gebruik en belangrijke rij-informatie
5-1
5
DAU15952
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig
door om u vertrouwd te maken met alle be-
dieningselementen. Als u de werking van
een functie of bedieningselement niet be-
grijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uit-
leg.
WAARSCHUWING
DWA10272
Een onvold doen e vertrouwd dhei met de
b de ieningselementen kan leiden tot ver-
lies van de controle, met mogelijk een
ongeval of letsel tot gevolg.
DAU66721
Starten van de motor
LET OP
DCA10251
Zie pagina 5-4 voor instructies over het
inrijden van de motor alvorens de machi-
ne in gebruik wordt genomen.
Het startblokkeringssysteem staat starten
alleen toe als de zijstandaard is opgetrok-
ken.
Zie pagina 3-18 voor meer informatie.
1. Zet het contact aan.
z De waarschuwingslampjes voor
motorstoring en de koelvloeistof-
temperatuur moeten enkele se-
conden oplichten en daarna
weer uitgaan.
z Het ABS-waarschuwingslampje
moet gaan branden en aan blij-
ven tot de machine een snelheid
van 10 km/h (6 mi/h) bereikt.
LET OP
DCA15486
Als een waarschuwingslampje niet gaat
b d dran en wanneer het contactslot wor t
ingeschakeld of wanneer een waarschu-
wingslampje niet dooft, zie dan pagina
3-3 voor een controle van het circuit van
het betreffende waarschuwingslampje.
2. Sluit de gasklep volledig.
3. Druk op de startknop terwijl de voor-
of achterrem wordt bediend.
Als de motor niet wil starten, laat dan
de startknop los, wacht een paar se-
conden en probeer het dan opnieuw.
Iedere startpoging moet zo kort mo-
gelijk duren om de accu te sparen.
Laat de startmotor nooit langer dan 10
seconden achtereen draaien.

Gebruik en belangrijke rij-informatie
5-3
5
DAU16782
Sneller en langzamer rijden
De rijsnelheid wordt geregeld door de gas-
greep open of dicht te draaien. Draai de
gasgreep richting (a) om sneller te gaan rij-
den. Draai de gasgreep richting (b) om
langzamer te gaan rijden.
DAU16794
Remmen
WAARSCHUWING
DWA10301
z
z
z
zz Vermijd hard en abrupt remmen
(met name wanneer u naar één kant
overhelt). De scooter zou namelijk
kunnen slippen of omvallen.
z
z
z
zz Spoorwegovergangen, tramrails,
ijzeren platen gebruikt in de wegen-
b douw en put eksels worden in nat-
te toestand zeer glad. U d dient eze
obstakels daarom met aangepaste
snelheid te nad geren en voorzichti
te passeren.
z
z
z
zz Onthoud d at remmen op een nat
wegdek veel moeilijker is.
z
z
z
zz Rijd langzaam heuvelafwaarts,
remmen kan tijdens afdalingen
soms lastig zijn.
1. Sluit de gasklep volledig.
2. Bekrachtig de voor- en achterrem ge-
lijktijdig en oefen daarbij geleidelijk
meer druk uit.
(b)
(a)
ZAUM0199

Gebruik en belangrijke rij-informatie
5-4
5
DAU16821
Tips voor een zuinig b randstof-
verbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om
het brandstofverbruik te verlagen:
z Voer het motortoerental tijdens acce-
lereren niet te hoog op.
z Voer het toerental niet te hoog op ter-
wijl de motor onbelast draait.
z Laat de motor niet langdurig stationair
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld
in files, bij stoplichten of bij spoorweg-
overgangen).
DAU16842
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur
van het motorblok is de tijd tussen 0 en
1600 km (1000 mi). Lees daarom de vol-
gende informatie aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is, mag
dit de eerste 1600 km (1000 mi) niet te
zwaar worden belast. De verschillende on-
derdelen van de motor slijten op elkaar in
totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn be-
reikt. Rijd tijdens deze periode nooit lang-
durig volgas en vermijd ook andere
manoeuvres die tot oververhitting van de
motor kunnen leiden.
DAUM2012
0–1000 km (0–600 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij
1/3 opengedraaid. LET OP: Na 1000 km
(600 mi) moeten de motorolie en de eind-
overbrengingsolie worden ververst.
[DCA11662]
1000–1600 km (600–1000 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij
1/2 opengedraaid.
1600 km (1000 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden ge-
bruikt.
LET OP
DCA10271
Als tijd d dens e inrijperio e motorschade
optreedt, vraag d an direct een Yamaha
d dealer e machine te controleren.

Gebruik en belangrijke rij-informatie
5-5
5
DAU17214
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem
dan de sleutel uit het contactslot.
WAARSCHUWING
DWA10312
z
z
z
zz De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer
d g gus op een plek waar voet an ers
of kinderen niet gemakkelijk met
d d d geze on er elen in aanrakin kun-
nen komen en b d dran won en kun-
nen oplopen.
z
z
z
zz Parkeer nooit op een helling of een
zachte ond ger rond d, hier oor kan
d ge machine kantelen met mo elijk
b dran stoflekkage en brand tot ge-
volg.
z
z
z
zz Parkeer niet nab g dij ras of an ere
b drandbare materialen ie vlam zou-
den kunnen vatten.

Periodiek onderhoud en afstelling
6-1
6
DAU17246
Door periodiek inspecties, afstellingen en
smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u
ervoor dat uw machine in zo veilig en effi-
ciënt mogelijke conditie blijft. De eige-
naar/bestuurder van de machine is
verplicht de optimale veiligheid te waarbor-
gen. Op de volgende pagina's wordt de be-
langrijkste informatie met betrekking tot
inspecties, afstellingen en smeerbeurten
gegeven.
De intervalperioden vermeld in de periodie-
ke onderhoudsschema's moeten worden
beschouwd als een algemene richtlijn on-
der normale rijcondities. Het is echter mo-
gelijk dat de intervalperioden voor
onderhoud moeten worden verkort afhan-
kelijk van het weer, het terrein, de geografi-
sche locatie en individueel gebruik.
WAARSCHUWING
DWA10322
Het niet of onjuist uitvoeren van onder-
houd aan de machine vergroot het risico
op letsel of overlijden tijdens het uitvoe-
ren van onderhoud of het rijden met de
machine. Als u niet b d beken ent met
voertuigonderhou erhoud, laat het ond d
d d dan uitvoeren oor uw Yamaha ealer.
WAARSCHUWING
DWA15123
Zet voor het uitvoeren van onderhoud de
motor af tenzij anders aang ge even.
z
z
z
zz Een draaien ewe-de motor heeft b
g d d den e elen ie lichaamsdelen of
kleding kunnen grijpen en elektri-
sche onderdelen die schokken of
b dran kunnen veroorzaken.
z
z
z
zz Het laten draaien van de motor tij-
d d dens het uitvoeren van on erhou
kan leiden tot oogletsel, brandwon-
d b d den, ran of koolmonoxi evergif-
tiging, mogelijk met de dood tot
gevolg. Zie pagina 1-2 voor meer in-
formatie over koolmonoxide.
WAARSCHUWING
DWA15461
Remschijven, -klauwen, -trommels en
-voeringen kunnen tijdens het g be ruik
zeer heet worden. Laat ond der elen van
het remsysteem afkoelen alvorens deze
aan te raken.

Periodiek onderhoud en afstelling
6-2
6
DAU39692
Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset bevindt zich
aan de onderkant van het zadel. (Zie pagina
3-16.)
De onderhoudsinformatie in deze handlei-
ding en het gereedschap in de boordge-
reedschapsset zijn bedoeld om u te
ondersteunen bij het uitvoeren van preven-
tief onderhoud en kleinere reparaties. Voor
de correcte uitvoering van bepaalde onder-
houdswerkzaamheden kan echter het ge-
bruik van extra gereedschap zoals een
momentsleutel vereist zijn.
OPMERKING
Laat een Yamaha dealer onderhoud ver-
richten als u niet beschikt over het gereed-
schap of de ervaring die voor bepaalde
werkzaamheden vereist zijn.
1. Boordgereedschapsset
1

Periodiek onderhoud en afstelling
6-3
6
DAU71020
OPMERKING
z De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te word gen uit evoerd b, ehalve
wanneer in plaats daarvan een onderhoudsbeurt op kilometerbasis of, voor
Groot-Brittannië, op mijlbasis wordt verricht.
z Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 30000 km (17500 mi), beginnend vanaf 6000
km (3500 mi).
z Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een
Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal gereedschap, technische gegevens en vak-
manschap vereist zijn.
DAU71060
Periodiek onderhoudsschema van het uitstootcontrolesysteem
NR. ITEM
1 * Brandstofleiding
• Controleer de brandstofslangen
op scheurtjes of beschadigin-
gen.
• Vervang indien nodig.
√√√√√
2 * Bougie
• Controleer de conditie.
• Reinig en stel elektrodenaf-
stand af.
√ √
• Vervangen. √ √
3 * Klepspeling • Controleren en afstellen. √ √ √ √
4 * Brandstofinjectie • Controleer het stationaire toe-
rental van de motor. √√√√√√
5 * Uitlaatsysteem
• Controleer op lekkage.
• Zet indien nodig vast.
• Vervang pakking indien nodig.
√√√√√
X 1000 km
CONTROLE OF
ONDERHOUDSBEURT
X 1000 mi
KILOMETERSTAND
JAARLIJKSE
CONTROLE
1
6
12
18
24
0.6
3.5
7
10.5
14

Periodiek onderhoud en afstelling
6-4
6
DAU71361
Algemeen smeer- en ond derhou sschema
NR. ITEM
1*Diagnostische sy-
steemcontrole
• Voer dynamische inspectie uit
met Yamaha diagnosegereed-
schap.
• Controleer de storingscodes.
√√√√√√
2*Luchtfilterelement • Vervangen. Elke 18000 km (10500 mi)
3Aftapslang luchtfil-
terhuis • Reinigen. √√√√√
4*
Luchtfilterelement
in v-snaarbehui-
zing
• Reinigen.
• Vervang indien nodig. √√√√√
5*Voorrem
• Controleer de werking, het vloei-
stofniveau en op vloeistoflekka-
ge.
• Vervang de remblokken indien
nodig.
√√√√√√
6*Achterrem
• Controleer de werking, het vloei-
stofniveau en op vloeistoflekka-
ge.
• Vervang de remblokken indien
nodig.
√√√√√√
7*Remslangen
• Controleer op scheurtjes en be-
schadigingen. √√√√√
• Vervangen. Elke 4 jaar
8*Remvloeistof • Verversen. Elke 2 jaar
9*Wielen
• Controleer de speling en contro-
leer op beschadigingen.
• Vervang indien nodig.
√√√√
10 *Banden
• Controleer op slijtage en be-
schadigingen.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
√√√√√
11 *Wiellagers • Controleer op speling of be-
schadigingen. √√√√
X 1000 km
CONTROLE OF
ONDERHOUDSBEURT
X 1000 mi
KILOMETERSTAND
JAARLIJKSE
CONTROLE
1 6 12 18 24
0.6 3.5 7 10.5 14

Periodiek onderhoud en afstelling
6-5
6
12 *Balhoofdlagers
• Controleer of de lagers loszitten. √√√√
• Smeren met gematigde hoeveel-
heid lithiumvet. √
13 *Framebevestigin-
gen
• Controleer of alle moeren, bou-
ten en schroeven stevig zijn
vastgezet.
√√√√√
14
Scharnieras van
voor- en achter-
remhendel
• Smeren met siliconenvet. √√√√√
15 Zijstandaard, mid-
d ben ok
• Controleer de werking.
• Smeren met lithiumvet. √√√√√
16 *Zijstandaardscha-
kelaar
• Controleer de werking en ver-
vang indien nodig. √√√√√√
17 *Voorvork
• Controleer op een correcte wer-
king en olielekkage.
• Vervang indien nodig.
√√√√
18 *Schokdemperunits
• Controleer op een correcte wer-
king en olielekkage.
• Vervang indien nodig.
√√√√
19 Motorolie
• Verversen (warm de motor op al-
vorens olie af te tappen).
• Controleer het olieniveau en
controleer de machine op olie-
lekkage.
Bij het eerste interval en
telkens wanneer de indi-
cator olieverversing gaat
knipperen of branden [el-
ke 6000 km (3500 mi)].
√
20 *Olie-aanzuigzeef • Reinigen. √
21 *Eindoverbren-
g gin solie
• Controleer de machine op olie-
lekkage. √√√√√
• Verversen. √√√
22 *Koelsysteem
• Controleer het koelvloeistofni-
veau en controleer de machine
op vloeistoflekkage.
√√√√√
• Verversen. Elke 3 jaar
23 *V-snaar • Vervangen. Als de indicator V-snaarvervan-
ging gaat knipperen of branden
24 *Voor- en achter-
remschakelaar • Controleer de werking. √√√√√√
NR. ITEM
X 1000 km
CONTROLE OF
ONDERHOUDSBEURT
X 1000 mi
KILOMETERSTAND
JAARLIJKSE
CONTROLE
1
6
12
18
24
0.6
3.5
7
10.5
14

Periodiek onderhoud en afstelling
6-6
6
DAU72790
OPMERKING
zMotorluchtfilter en luchtfilter van V-snaarbehuizing
• Het motorluchtfilter op dit model is voorzien van een geolied papieren filterelement.
Reinig dit niet met perslucht om beschadiging te voorkomen.
• Het motorluchtfilterelement moet vaker worden vervangen en het luchtfilterelement
van de V-snaarbehuizing moet vaker worden gereinigd bij rijden in zeer stoffige of
vochtige gebieden.
zHydraulisch remsysteem
• Ververs na het demonteren van de remhoofdcilinders en remklauwen altijd de rem-
vloeistof. Controleer regelmatig de remvloeistofniveaus en vul de reservoirs indien
nodig bij.
• Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en de
remklauwen worden vervangen en de remvloeistof worden ververst.
• De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn ge-
scheurd of beschadigd.
25 *Bewegende delen
en kabels • Smeren. √√√√√
26 *Gasgreephuis en
g baska el
• Controleer werking en vrije slag.
• Stel de vrije slag van de gaska-
bel af indien nodig.
• Smeer het gasgreephuis en de
gaskabel.
√√√√√
27 *
Lampen, richting-
aanwijzers en
schakelaars
• Controleer de werking.
• Stel de koplamplichtbundel af. √√√√√√
NR. ITEM X 1000 km
CONTROLE OF
ONDERHOUDSBEURT
X 1000 mi
KILOMETERSTAND
JAARLIJKSE
CONTROLE
1
6
12
18
24
0.6 3.5 7 10.5 14

Periodiek onderhoud en afstelling
6-8
6
3. Verwijder de vloerplaatmatten rechts
door deze omhoog te trekken.
4. Verwijder de bouten en trek dan het
paneel naar buiten.
Om het paneel aan te brengen
1. Plaats het paneel in de oorspronkelij-
ke positie en breng dan de bouten
aan.
2. Plaats de vloerplaatmatten rechts in
de oorspronkelijke positie en druk
deze omlaag vast.
3. Breng de bout en de drukclips aan.
4. Monteer paneel A.
1. Bout
2. Drukclip
1. Mat op de voetplaat
1. Bout
1
2
1
1

Periodiek onderhoud en afstelling
6-9
6
DAU67161
De bougie controleren
De bougie is een belangrijk motoronder-
deel dat gemakkelijk te controleren is. Door
hitte en aanslag slijten bougies op de lange
duur. Daarom moeten bougies worden ver-
wijderd en gecontroleerd volgens het peri-
odieke onderhouds- en smeerschema.
Bovendien kan aan het uiterlijk van de bou-
gie de conditie van de motor worden afge-
lezen.
De bougie verwijderen
1. Zet de machine op de middenbok.
2. Verwijder de panelen A en B. (Zie pa-
gina 6-7.)
3. Verwijder de bougiedop.
4. Verwijder de bougie zoals getoond
met behulp van de bougiesleutel in de
boordgereedschapsset.
Controleren van de bougie
1. Controleer of de porseleinen isolator
rondom de centrale elektrode van de
bougie een middeldonkere tot lichte
kleur vertoont (de ideale kleur als nor-
maal met het voertuig wordt gereden).
OPMERKING
Wanneer de bougie een heel andere kleur
vertoont, werkt de motor mogelijk niet naar
behoren. Probeer dergelijke problemen niet
zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan
uw machine nakijken door een Yamaha
dealer.
2. Controleer de bougie op afslijting van
de elektroden en op overmatige kool-
stof- of andere aanslag. Vervang in-
dien nodig de bougie.
3. Meet de elektrodenafstand met een
draadvoelmaat. Stel de afstand indien
nodig af volgens de specificatie.
De bougie monteren
1. Reinig het oppervlak van de bougie-
pakking en het pasvlak en verwijder
eventueel vuil uit de schroefdraad van
de bougie.
1. Bougiedop
1. Bougiesleutel
1
1
Voorg b geschreven ou ie:
NGK/CPR8EA-9
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:
0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)

Periodiek onderhoud en afstelling
6-10
6
2. Breng de bougie aan met behulp van
de bougiesleutel en zet vast met het
correcte aanhaalmoment.
OPMERKING
Als geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag
verder te draaien. De bougie moet echter
zo snel mogelijk naar het juiste aanhaalmo-
ment worden aangedraaid.
3. Installeer de bougiedop.
OPMERKING
Installeer de bougiedop in de in de afbeel-
ding getoonde positie en zodanig dat de
bougiekabel geen omliggende onderdelen
raakt.
4. Monteer de panelen.
DAU66991
Motorolie en olie-aanzuigzeef
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en de olie-aanzuigzeef
worden gereinigd volgens de intervalperio-
den vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op de middenbok.
Wanneer de machine iets schuin
staat, kan het niveau al foutief worden
afgelezen.
2. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan af.
3. Wacht een paar minuten om de olie
tot rust te laten komen, verwijder de
olievuldop, veeg de peilstok schoon,
steek deze weer in de vulopening
(zonder vast te draaien) en neem dan
weer uit om het olieniveau te controle-
ren. WAARSCHUWING! De uitlaat-
demper en
uitlaatdemperbeschermer worden
tijdens het g be ruik zeer heet. Ter
voorkoming van mogelijke brand-
wonden moet u de uitlaatdemper
en e d beschermer laten afkoelen
voordat u de olievuldop verwijdert.
[DWA17810]
OPMERKING
Het motorolieniveau moet tussen het uit-
einde van de peilstok en de merkstreep
voor maximumniveau liggen.
Aanhaalmoment:
Bougie:
13 N·m (1.3 kgf·m, 9.4 lb·ft)
1. Bougiedop
2. Bougiekabel
1
2

Periodiek onderhoud en afstelling
6-11
6
4. Als het motorolieniveau niet tussen
het uiteinde van de peilstok en de
merkstreep voor maximumniveau ligt,
vul dan voldoende olie, van de aanbe-
volen soort, bij tot het correcte niveau.
5. Steek de peilstok in de vulopening en
draai dan de olievuldop vast.
Motorolie verversen en olie-aanzuigzeef
reinigen
1. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten warmdraaien en zet hem dan af.
2. Zet een olieopvangbak onder de mo-
tor om de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de aftap-
pluggen A en B om de olie uit het car-
ter te laten stromen. LET OP: Bij het
verwijderen van de olieaftapplug B
vallen de O-ring, compressieveer
en oliezeef naar buiten. Zorg ervoor
d d d dat u eze on er elen niet kwijt-
raakt. [DCAT1022]
4. Reinig de motorolie-aanzuigzeef in
oplosmiddel, controleer hem op scha-
de en vervang indien nodig.
5. Bevestig de motorolie-aanzuigzeef,
compressieveer, nieuwe O-ring en
olieaftapplug B.
OPMERKING
Zorg dat de O-ring correct aanligt.
6. Bevestig olieaftapplug A met een
nieuwe pakking en zet beide aftap-
pluggen vast met het voorgeschreven
aanhaalmoment.
7. Vul bij met de voorgeschreven hoe-
veelheid van de aanbevolen motor-
olie, breng dan de olievuldop aan en
zet deze vast.
1. Olievuldop
2. Motoroliepeilstok
3. Merkstreep maximumniveau
4. Uiteinde van de motoroliepeilstok
1
2
3
4
1. Olieaftapplug A
2. Pakking
3. Olieaanzuigzeef
4. Drukveer
5. O-ring
6. Olieaftapplug B
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug A:
20 N·m (2.0 kgf·m, 14 lb·ft)
Olieaftapplug B:
32 N·m (3.2 kgf·m, 23 lb·ft)
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
0.90 L (0.95 US qt, 0.79 Imp.qt)
1
3
4
5
6
2

Periodiek onderhoud en afstelling
6-12
6
OPMERKING
Veeg enige gemorste olie af nadat de motor
en het uitlaatsysteem zijn afgekoeld.
LET OP
DCA11621
z
z
z
zz Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogen
geen chemische additieven worden
toegevoegd. Gebruik geen oliën
met een “CD” dieselspecificatie of
oliën met een hogere kwaliteit dan
g d b gespecificeer . Ge ruik ook een
oliën met een “ENERGY CONSER-
VING II” of hogere aand d gui in .
z
z
z
zz Zorg d at er geen verontreinig gin en
in het carter terecht komen.
8. Start de motor, laat deze een paar mi-
nuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan di-
rect af en zoek de oorzaak.
9. Zet de motor af, controleer dan het
olieniveau en corrigeer indien nodig.
10. Reset de ritteller voor olieverversing
en de indicator olieverversing “OIL”.
(Zie pagina 3-6 voor het terugstellen.)
DAU20067
Eindoverbreng gin solie
Het eindoverbrengingshuis moet voor elke
rit worden gecontroleerd op olielekkage. In
geval van lekkage dient u de scooter door
een Yamaha dealer te laten nakijken en re-
pareren. Bovendien dient de eindoverbren-
gingsolie als volgt te worden ververst op de
tijdstippen vermeld in het periodieke onder-
houds- en smeerschema.
1. Start de motor, warm de eindover-
brengingsolie op door enkele minuten
te rijden en zet dan de motor af.
2. Zet de scooter op de middenbok.
3. Plaats een olieopvangbak onder het
eindoverbrengingshuis om de ge-
bruikte olie op te vangen.
4. Verwijder de vuldop van de eindover-
brengingsolie met de o-ring uit het
eindoverbrengingshuis.
5. Verwijder de aftapplug van de eind-
overbrengingsolie met de pakking om
de olie uit het eindoverbrengingshuis
te laten stromen.
1. Vuldop versnellingsbakolie
2. O-ring
1
2

Periodiek onderhoud en afstelling
6-14
6
3. Als de koelvloeistof op of beneden de
merkstreep voor minimumniveau
staat, verwijder dan de voetplaatmat
aan de rechterzijde door deze om-
hoog te trekken.
4. Verwijder de afdekking van het koel-
vloeistofreservoir.
5. Verwijder de dop van het koelvloei-
stofreservoir, vul koelvloeistof bij tot
aan de merkstreep voor maximumni-
veau, en breng dan de dop van het
koelvloeistofreservoir weer aan.
WAARSCHUWING! Verwijder alleen
d de op van het koelvloeistofreser-
voir. Probeer nooit om de radiator-
vuldop te verwijderen als de motor
koud is. [DWA15162] LET OP: Als er geen
koelvloeistof aanwezig is, g be ruik
d dan in plaats aarvan gedistilleerd
water of onthard leidingwater. Ge-
b g druik een har water of zout wa-
ter, dit is schad delijk voor e motor.
Als er in plaats van koelvloeistof
water is g be ruikt, vervang d d it an
zo snel mog delijk oor koelvloeistof,
an e-ders is het systeem niet b
schermd tegen vorst en corrosie.
Als er water aan de koelvloeistof is
toegevoegd, laat dan een Yamaha
d gealer zo snel mo elijk het anti-
vriesgehalte van de koelvloeistof
controleren om te voorkomen dat
d de effectiviteit van e koelvloeistof
afneemt. [DCA10473]
6. Breng de afdekking van het koelvloei-
stofreservoir aan.
7. Plaats de voetplaatmat rechts in de
oorspronkelijke positie en druk deze
omlaag vast.
DAU67280
Om de koelvloeistof te verversen
1. Zet de machine op een vlakke onder-
grond en laat het motorblok indien no-
dig afkoelen.
2. Verwijder de panelen A en B. (Zie pa-
gina 6-7.)
3. Verwijder de radiatorkap door de bou-
ten los te halen.
1. Mat op de voetplaat
1. Kap koelvloeistofreservoir
1
1
1. Dop koelvloeistofreservoir
Inhoud koelvloeistofreservoir (tot
aan de merkstreep voor maximum-
niveau):
0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt)
1

Periodiek onderhoud en afstelling
6-17
6
DAU67174
Luchtfilterelementen van luchtfil-
ter en V-snaarbehuizing
Het luchtfilterelement moet worden vervan-
gen en het luchtfilterelement in de V-snaar-
behuizing moet worden gereinigd volgens
de intervalperioden vermeld in het periodie-
ke smeer- en onderhoudsschema. Reinig
de luchtfilterelementen vaker als u in zeer
stoffige of vochtige gebieden rijdt. De af-
tapslang van het luchtfilter en de aftapslang
van het luchtfilter van de V-snaarbehuizing
moeten regelmatig worden nagekeken en
waar nodig worden gereinigd.
Reinigen van de luchtfilteraftapslang
1. Controleer of zich in de slang aan de
achterkant van het luchtfilterhuis geen
water of vuil heeft verzameld.
2. Haal de slang los van de klem als er
vuil of water in zit, reinig hem grondig
en breng opnieuw aan.
OPMERKING
Als vuil of water werd aangetroffen in de af-
tapslang, controleer dan het luchtfilterele-
ment op overmatig vuil of beschadiging en
vervang het indien nodig.
Het luchtfilterelement vervangen
1. Zet de machine op de middenbok.
2. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
schroeven te verwijderen.
3. Trek het luchtfilterelement uit.
4. Breng een nieuw luchtfilterelement
aan in het luchtfilterhuis. LET OP:
Zorg ervoor dat het filterelement
g d goe aanli t in het luchtfilterhuis.
Laat d de motor nooit raaien met het
luchtfilterelement uitgenomen,
hierdoor kunnen de zuiger(s) en/of
cilinder(s) overmatig versleten ra-
ken. [DCA10482]
LET OP
DCA21220
z
z
z
zz Het luchtfilterelement moet worden
vervangen volgens de intervalperio-
den vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
z
z
z
zz Het luchtfilterelement dient vaker te
worden vervangen wanneer u in
een extreem vochtige of stoffige
omgeving rijdt.
1. Aftapslang luchtfilter
1
1. Luchtfilterdeksel
2. Schroef
1. Luchtfilterelement
2
21
1

Periodiek onderhoud en afstelling
6-18
6
z
z
z
zz Reinig het luchtfilterelement niet
met perslucht.
5. Monteer het luchtfilterdeksel door de
schroeven aan te brengen.
Reinigen van de aftapslang van de V-
snaarbehuizing
1. Controleer of zich in de slang aan de
achterkant van de V-snaarbehuizing
geen water of vuil heeft verzameld.
2. Haal de slang los van de klem als er
vuil of water in zit, reinig hem grondig
en breng opnieuw aan.
OPMERKING
Als vuil of water werd aangetroffen in de af-
tapslang, controleer dan het luchtfilterele-
ment van de V-snaarbehuizing op
overmatig vuil of beschadiging en vervang
het indien nodig.
Reinigen van het luchtfilterelement in de
V-snaarbehuizing
1. Zet de machine op de middenbok.
2. Verwijder de schroeven en trek vervol-
gens het deksel van het luchtfilterele-
ment in de V-snaarbehuizing naar
buiten en weg van de V-snaarbehui-
zing.
3. Haal het luchtfilterelement van de V-
snaarbehuizing eruit en reinig het met
oplosmiddel. Verwijder na het reinigen
het achtergebleven oplosmiddel door
het element uit te wringen.
WAARSCHUWING! Gebruik alleen
een speciaal reinig gin smiddel voor
onderdelen. Gebruik geen benzine
of oplosmiddelen met een laag ont-
vlammingspunt om het risico op
brand d of explosie te vermij en.
[DWA10432] LET OP: Spring g voorzichti
om met het filterelement en ver-
d b d graai het niet om escha i ing te
voorkomen. [DCA10522]
1. Aftapslang v-snaarbehuizing
1
1. Deksel luchtfilterelement in V-snaarbehui-
zing
2. Schroef
1. Luchtfilterelement in V-snaarbehuizing
2
2
1
1

Periodiek onderhoud en afstelling
6-19
6
4. Breng olie van de aanbevolen soort
aan op het hele oppervlak van de fil-
terspons en wring dan de overtollige
olie uit.
OPMERKING
zHet luchtfilterelement moet nat zijn
maar mag niet druipen.
zControleer het luchtfilterelement op
beschadiging en sterke vervuiling en
vervang het indien nodig.
5. Plaats het element in de V-snaarbe-
huizing.
6. Monteer het deksel van het luchtfilte-
relement door de schroeven aan te
brengen.
DAU21386
De vrije slag van d g ge as reep
controleren
Meet de vrije slag van de gasgreep zoals
getoond.
Controleer de vrije slag van de gasgreep re-
gelmatig en laat de vrije slag indien nodig
afstellen door een Yamaha dealer.
Aanbevolen olie:
Yamaha olie voor schuimrubberen
luchtfilterelementen of een vergelijk-
baar product
1. Vrije slag van gasgreep
Vrije slag van g gas reep:
3.0–5.0 mm (0.12–0.20 in)
1

Periodiek onderhoud en afstelling
6-20
6
DAU21402
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan af-
wijken, waardoor de lucht/brandstof-ver-
houding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorko-
men moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de inter-
valperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU69760
Banden
Banden zijn het enige contact tussen de
machine en het wegdek. Veiligheid onder
alle rijomstandigheden hangt af van een re-
latief klein contactoppervlak met het weg-
dek. Het is daarom essentieel om de
banden te allen tijde in een goede conditie
te houden en deze op tijd te vervangen
door de voorgeschreven banden.
Bandenspanning
De bandenspanning moet voor elke rit wor-
den gecontroleerd en indien nodig worden
bijgesteld.
WAARSCHUWING
DWA10504
Rijden met deze machine met een on-
juiste ban enspannind g kan leiden tot
verlies van de controle met mogelijk ern-
stig letsel of overlijden tot gevolg.
z
z
z
zz De bandspanning moet worden e-g
controleerd en afgesteld terwijl de
b d dan en kou zijn (wanneer de tem-
peratuur van de ban en d gelijk is aan
d g ge om evin stemperatuur).
z
z
z
zz De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,
b ga age en accessoires dat voor dit
model is vastg destel .

Periodiek onderhoud en afstelling
6-21
6
WAARSCHUWING
DWA10512
Belaad uw machine nooit te zwaar. Rij-
d ben met een te zwaar elaste machine
kan leiden tot een ongeval.
Inspectie van b dan en
Voor elke rit moeten de banden worden ge-
controleerd. Als de bandprofieldiepte op
het midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de
band scheurtjes vertoont, moet de band
onmiddellijk door een Yamaha dealer wor-
den vervangen.
OPMERKING
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem al-
tijd de lokale voorschriften in acht.
WAARSCHUWING
DWA10472
z
z
z
zz Laat sterk versleten b d dan en oor
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
band b den is niet alleen ver o en,
maar dit heeft ook een averechts
effect op de rijstabiliteit, waardoor
u de macht over het stuur zou kun-
nen verliezen.
z
z
z
zz De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-
den, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nod gi e vakkundige kennis en erva-
ring beschikt om dit te doen.
z
z
z
zz Rijd niet te snel direct na het ver-
wisselen van een b dan . Het band-
oppervlak dient eerst te zijn
ingereden voordat het zijn optimale
eigenschappen verkrijgt.
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless banden
en rubberen bandventielen.
Banden verouderen, zelfs als ze niet of
slechts sporadisch zijn gebruikt. Scheuren
in het rubber van het loopvlak en de wang
van de band, soms in combinatie met ver-
vorming van het karkas, zijn een teken van
veroudering. Oude banden moeten worden
gecontroleerd door bandenspecialisten om
na te gaan of ze geschikt zijn voor verder
gebruik.
Bandenspanning (gemeten op kou-
d b de an en):
1 persoon:
Voor:
150 kPa (1.50 kgf/cm², 22 psi)
Achter:
2 personen:
Voor:
150 kPa (1.50 kgf/cm², 22 psi)
Achter:
Maximale belasting*:
168 kg (370 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder, pas-
sagier, bagage en accessoires
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Minimale b dan profieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)

Periodiek onderhoud en afstelling
6-22
6
WAARSCHUWING
DWA10462
Monteer altijd voor- en achterb dan en
van hetzelfde merk en type. Verschillen-
d be and d gen kunnen het wegge ra van
d d de machine veran eren, wat kan lei en
tot een ongeval.
Na uitgebreide tests zijn alleen de hieron-
der vermelde banden door Yamaha goed-
gekeurd voor dit model.
DAU21963
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw voertuig.
zVoor elke rit moeten de velgranden
worden gecontroleerd op scheurtjes,
verbuiging, kromheid of andere scha-
de. Laat in geval van schade het wiel
door een Yamaha dealer vervangen.
Probeer het wiel nooit zelf te repare-
ren, hoe klein de reparatie ook is. Ver-
vang een wiel dat vervormd is of
haarscheurtjes vertoont.
zNa het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgeba-
lanceerd. Een niet uitgebalanceerd
wiel zal mogelijk slecht functioneren of
kan een slechte wegligging en een
verkorte levensduur van de banden
tot gevolg hebben.
Voorband:
Maat:
110/70-13M/C 48P
Fabrikant/model:
DUNLOP/SCOOTSMART
Achterband:
Maat:
130/70-13M/C 57P
Fabrikant/model:
DUNLOP/SCOOTSMART

Periodiek onderhoud en afstelling
6-23
6
DAU50861
Vrije slag van voor- en achter-
remhendel controleren
Voor
Achter
Aan de uiteinden van de remhendels mag
geen vrije slag aanwezig zijn. Als er toch
een vrije slag is, laat dan een Yamaha dea-
ler het remsysteem inspecteren.
WAARSCHUWING
DWA14212
Een zacht of sponzig g evoel in de rem-
hendel kan b detekenen at er lucht in het
hydraulisch systeem aanwezig is. Als er
lucht in het hydraulisch systeem zit, laat
d d dan het systeem oor een Yamaha ea-
ler ontluchten voordat d de machine wor t
g be ruikt. Lucht in het hydraulisch sy-
steem heeft een negatief effect op de
remwerking, waardoor u de macht over
het stuur zou kunnen verliezen met een
ongeluk als gevolg.
DAU22393
Controleren van voor- en achter-
remblokken
De remblokken in de voor- en achterrem
moeten worden gecontroleerd op slijtage
volgens de intervalperioden voorgeschre-
ven in het periodieke smeer- en onder-
houdsschema.
DAU22432
Remblokken voorrem
Elk voorremblok is voorzien van slijtage-in-
dicatorgroeven, zodat het remblok kan
worden gecontroleerd zonder de rem te
hoeven demonteren. Let op de slijtage-in-
dicatorgroeven om de remblokslijtage te
controleren. Wanneer een remblok zover is
afgesleten dat de slijtage-indicatorgroeven
vrijwel zijn verdwenen, vraag dan een
Yamaha dealer de remblokken als set te
vervangen.
1. Geen vrije slag remhendel
1. Geen vrije slag remhendel
1
1
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
1
1

Periodiek onderhoud en afstelling
6-25
6
z
z
z
zz Bij een te laag remvloeistofniveau
kan lucht binnendringen in het rem-
systeem, waard door e rempresta-
ties afnemen.
z
z
z
zz Reinig d e reservoirdop alvorens
d deze te verwij eren. Gebruik uit-
sluitend DOT 4 remvloeistof uit een
onaang be roken verpakking.
z
z
z
zz Gebruik uitsluitend d e aanbevolen
remvloeistof, anders kunnen de
rubberafdichtingen eschab digd ra-
ken met lekkage tot g gevol .
z
z
z
zz Vul bij met hetzelfde type remvloei-
stof. Toevoeging d van een an er
type remvloeistof dan DOT 4 kan re-
sulteren in een schadelijke chemi-
sche reactie.
z
z
z
zz Pas op en zorg d at tijdens het bij-
vullen geen water of stof het rem-
vloeistofreservoir binnendringen.
Water zal het kookpunt van de rem-
vloeistof aanzienlijk verlagen zodat
d b g damp elvormin kan optre en en
vuil de hydraulisch b de iende klep-
pen van de ABS eenheid kan ver-
stoppen.
LET OP
DCA17641
Remvloeistof kan gelakte of kunststof
onder elen eschad b d gi en. Veeg g emors-
te remvloeistof steeds direct af.
Naarmate de remblokken afslijten, zal het
remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen.
Een laag remvloeistofniveau kan duiden op
versleten remblokken en/of lekkage in het
remsysteem. Controleer daarom de rem-
blokken op slijtage en het remsysteem op
lekkage. Vraag als het remvloeistofniveau
plotseling sterk is gedaald een Yamaha
dealer om een inspectie alvorens verder te
rijden.
DAU22733
Remvloeistof verversen
Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof
te verversen volgens de intervalperioden
voorgeschreven in het periodieke smeer-
en onderhoudsschema. Laat bovendien de
oliekeerringen van de hoofdremcilinders,
de remklauwen en de remslangen vervan-
gen volgens de intervalperioden of wan-
neer ze lek of beschadigd zijn.
zVloeistofafdichtingen: Vervang elke
twee jaar.
zRemslangen: Vervang elke vier jaar.
Produktspezifikationen
Marke: | Yamaha |
Kategorie: | Roller |
Modell: | NMAX 125 (2018) |
Brauchst du Hilfe?
Wenn Sie Hilfe mit Yamaha NMAX 125 (2018) benötigen, stellen Sie unten eine Frage und andere Benutzer werden Ihnen antworten
Bedienungsanleitung Roller Yamaha

31 August 2024

24 August 2024

23 August 2024

16 August 2024

14 August 2024

12 August 2024

12 August 2024

10 August 2024

9 August 2024

9 August 2024
Bedienungsanleitung Roller
- Roller Acer
- Roller Manta
- Roller Clas Ohlson
- Roller Concept
- Roller Denver
- Roller Blaupunkt
- Roller Sharp
- Roller Wilfa
- Roller Nilox
- Roller Xiaomi
- Roller Arçelik
- Roller Lamax
- Roller Hauck
- Roller Peugeot
- Roller Sencor
- Roller Saro
- Roller Kymco
- Roller Cecotec
- Roller BMW
- Roller Honda
- Roller Aprilia
- Roller Ducati
- Roller EnVivo
- Roller SXT
- Roller Stiga
- Roller Lionelo
- Roller Prophete
- Roller Luxxon
- Roller Qwic
- Roller Active Touch
- Roller Spokey
- Roller Benelli
- Roller Govecs
- Roller Niu
- Roller Sachs
- Roller SYM
- Roller Vespa
- Roller Suzuki
- Roller Billow
- Roller Puky
- Roller Kaabo
- Roller Gilera
- Roller Segway
- Roller Hero
- Roller Texas
- Roller Vorago
- Roller Joyor
- Roller Derbi
- Roller Ecooter
- Roller Emco
- Roller EVO
- Roller MBK
- Roller Motini
- Roller Nimoto
- Roller Piaggio
- Roller SFM
- Roller Shoprider
- Roller Silent Force
- Roller Vectrix
- Roller Znen
- Roller Razor
- Roller Hyosung
- Roller EMG
- Roller Genuine
- Roller Valk
- Roller Brigmton
- Roller Nautica
- Roller Bintelli
- Roller Radio Flyer
- Roller Mongoose
- Roller Bullet
- Roller Hover-1
- Roller Kugoo
- Roller BOHLT
- Roller Viro
- Roller Baotian
- Roller Motus
- Roller Turbho
- Roller EVT
- Roller TVS
- Roller Rebel
- Roller Dynacraft
- Roller Kaboo
- Roller Scoot & Ride
- Roller Crussis
- Roller Janod
- Roller Ruptor
- Roller WIIZZEE
- Roller VSETT
- Roller Kingsong
- Roller Red Bull
- Roller Frugal
- Roller Swagtron
- Roller OKAI
- Roller Geneinno
- Roller LEQISMART
- Roller Hiboy
- Roller Nils Extreme
Neueste Bedienungsanleitung für -Kategorien-

14 Oktober 2024

14 Oktober 2024

12 Oktober 2024

12 Oktober 2024

10 Oktober 2024

7 Oktober 2024

5 Oktober 2024

4 Oktober 2024

3 Oktober 2024