Yamaha NIKEN GT (2019) Bedienungsanleitung

Yamaha Motorrad NIKEN GT (2019)

Lesen Sie kostenlos die 📖 deutsche Bedienungsanleitung für Yamaha NIKEN GT (2019) (108 Seiten) in der Kategorie Motorrad. Dieser Bedienungsanleitung war für 20 Personen hilfreich und wurde von 2 Benutzern mit durchschnittlich 4.5 Sternen bewertet

Seite 1/108
MXT850D
HANDLEIDING
B5B-F8199-D0
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
DAU81560
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat g be ruiken. Deze handleiding edient bij d
machine te eze worblijven als d dt verkocht.
DAU81570
Conformiteitsverklaring:
Hierbij verklaart YAMAHA MOTOR ELECTRONICS Co., Ltd dat de radioapparatuur van het type STARTBLOKKERING,
BD5-01 in overeenstemming is met Richtlijn 2014/53/EU.
De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring kan worden geraadpleegd op het volgende internetadres:
https://global.yamaha-motor.com/eu_doc/
Frequentieband: 134.2 kHz
Maximaal radiofrequentievermogen: 49.0 [dBμV/m]
Fabrikant:
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS Co., Ltd
1450-6 Mori, Mori-machi, Shuchi-Gun, Shizuoka, 437-0292 Japan
Importeur:
YAMAHA MOTOR EUROPE N.V.
Koolhovenlaan 101, 1119 NC Schiphol-Rijk, 1117 ZN, Schiphol, Nederland
Inleiding
DAU10103
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de MXT850D profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen
en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw MXT850D. De
Handleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt
beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van
kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
WAARSCHUWING
DWA10032
Lees achtideze handleiding aand g helemaal door voordat u deze machine g gaat ebruiken.
Belangrijke informatie in de handleiding
DAU10134
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt g be ruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veilig d g b dhei saanwijzin en ij it symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING d dui t een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan re-
sulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aand d gui in LET OP staat bij speciale voorzorg den ie moeten worden genomen om scha-
d d de aan e machine of an ere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken
of verhelderen.
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Belang d d drijke informatie in e han lei ing
DAU36391
MXT850D
HANDLEIDING
©2019 door Yamaha Motor Co., Ltd.
1e uitgave, augustus 2018
Alle rechten voorb dehou en.
Elke vorm van herdruk
of onb g bevoegd e ruik
zonder schriftelijke toestemming van
Yamaha Motor Co., Ltd.
is uitdrukkelijk verb do en.
Gedrukt in Nederland.
Inhoudsopgave
Middenbok en zijstandaard
controleren en smeren ...............6-28
Achterbrugscharnierpunten
smeren .......................................6-28
Voorvork controleren.....................6-29
Het stuursysteem controleren .......6-29
De balhoofdlagers smeren ............6-30
De wiellagers controleren..............6-30
Accu ..............................................6-30
De zekeringen vervangen..............6-32
Voertuigverlichting.........................6-34
Problemen oplossen .....................6-34
Storingzoekschema’s....................6-36
Verzorging
en stallin
g van de
motorfiets ..........................................7-1
Matkleur, let op ...............................7-1
Onderhoud ......................................7-1
Stallen..............................................7-3
Specificaties......................................8-1
Gebruikersinformatie........................9-1
Identificatienummers .......................9-1
Diagnosestekker..............................9-2
Registratie van voertuiggegevens ...9-2
Index ................................................10-1
1-1
1
Veiligheidsinformatie
DAU84510
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verant-
woordelijk voor de veilige en juiste bedie-
ning ervan.
Dit is een meerwielige motorfiets.
Voor het veilige gebruik van deze motor-
fiets zijn toepassing van de juiste rijtechnie-
ken en de ervaring van de bestuurder van
belang. Elke bestuurder moet bekend zijn
met de volgende vereisten alvorens met
deze motorfiets te gaan rijden.
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities
dit vereisen.
Ga nooit rijden met een motorfiets
zonder passende rijopleiding of in-
structies. Neem rijlessen. Beginners
moeten les krijgen van een gediplo-
meerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde motorfietsdealer
voor informatie over rijlessen bij u in
de buurt.
Veilig rijden
Voer ór elke rit de controles voor het rij-
den uit om u ervan te verzekeren dat de
machine in veilige staat verkeert. Onvol-
doende inspectie of onderhoud van de ma-
chine vergroot het risico op ongeval of
schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met
controles voor het rijden.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebrui-
kers vormt de belangrijkste oorzaak
van ongevallen tussen auto’s en mo-
torfietsen. Vaak worden ongevallen
veroorzaakt doordat een autobestuur-
der de motor niet heeft gezien. Zorg
dat u opvalt, dat blijkt het meest effec-
tief om het risico op een dergelijk type
ongeval te verminderen.
Dus:
Draag een jack in felle kleuren.
Wees extra voorzichtig bij het nade-
ren en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motor-
fietsen zich namelijk het meest
voor.
Ga daar rijden waar andere wegge-
bruikers u kunnen zien. Ga niet rij-
den in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
Pleeg nooit onderhoud aan een
motorfiets zonder voldoende ken-
nis. Neem contact op met een be-
voegde motorfietsdealer voor
informatie over het basisonderhoud
van een motorfiets. Bepaalde on-
derhoudswerkzaamheden kunnen
alleen worden uitgevoerd door ge-
diplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn be-
stuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
Zorg dat u bekwaam bent om te rij-
den en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
Veiligheidsinformatie
1-2
1
We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen ver-
keer is, totdat u grondig bekend
bent met de motor en zijn bedie-
ning.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuur-
der. Veel bestuurders houden bij het
ingaan van een bocht een te hoge rij-
snelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid,
waardoor ze wijd uit de bocht komen.
Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toe-
staan.
Geef altijd richting aan voordat u af-
slaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kun-
nen zien.
De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
goede besturing.
De bestuurder moet tijdens het rij-
den beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de be-
stuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
De passagier hoort steeds de be-
stuurder, de zadelband of de hand-
greep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteu-
nen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is
om beide voeten stevig op de pas-
sagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor off-
roadgebruik.
Beschermende uitrusting
Motorongelukken met dodelijke afloop be-
treffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslech-
teren, waardoor u gevaren mogelijk te
laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaaf-
wonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedienings-
handgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten be-
dekt. De motor en het uitlaatsysteem
kunnen tijdens en na het rijden zeer
heet zijn en brandwonden veroorza-
ken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passa-
giers.
Voorkom koolmonoxid g gever ifti ing
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofd-
pijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroor-
zaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplo-
pen, waardoor u het bewustzijn kunt verlie-
zen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmo-
noxide dagenlang blijven hangen. Als u
Veiligheidsinformatie
1-3
1symptomen van koolmonoxidevergiftiging
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE
HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoe-
veelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten
ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het ver-
voer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het wegge-
drag als hierdoor de gewichtsverdeling van
de motor verandert. Wees uiterst voorzich-
tig bij het monteren van accessoires of het
beladen van uw motor, om zo mogelijke
ongevallen te vermijden. Pas extra op wan-
neer u op een motor rijdt die beladen is of
waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hieronder volgen naast de informatie over
accessoires enkele richtlijnen voor het be-
laden van uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, pas-
sagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrij-
den. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Let op het volgende wanneer u tot deze ge-
wichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk lig-
gen en zo dicht mogelijk bij de motor.
Bevestig zware goederen zo dicht
mogelijk bij het midden van de machi-
ne en verdeel het gewicht zo gelijkma-
tig mogelijk over beide zijden om
onbalans of instabiliteit te minimalise-
ren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of ac-
cessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
Bevestig nooit omvangrijke of zwa-
re goederen aan het stuur, de voor-
vork of het voorspatbord. Dergelijke
voorwerpen, inclusief bagage als
slaapzakken, plunjezakken of ten-
ten, kunnen een instabiel wegge-
drag of een te trage reactie op het
stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machi-
ne vormt een belangrijke beslissing. Origi-
nele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goed-
gekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en acces-
soires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produ-
ceren. Om die reden kan Yamaha acces-
soires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbeve-
len, zelfs niet als deze zijn verkocht en
geenstalleerd door een Yamaha dealer.
Maximale belasting:
191 kg (421 lb)
Veiligheidsinformatie
1-4
1
In de hand d del verkrijgbare on er elen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op ori-
ginele Yamaha accessoires, dient u te be-
seffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassings-
sets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen.
Het monteren van in de handel verkrijgbare
producten of het verrichten van aanpassin-
gen die de ontwerp- of bedieningskenmer-
ken van uw machine wijzigen kan het risico
op ernstig letsel of overlijden van uzelf of
anderen vergroten. U bent verantwoordelijk
voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen
aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de on-
derstaande richtlijnen en de richtlijnen die
staan vermeld op pagina 1-3.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige in-
vloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de grond-
speling of de hellinghoek op geen en-
kele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet
beperkt en geen lampen of reflectors
afdekt.
Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemon-
teerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve ge-
wichtsverdeling of door aerodyna-
mische effecten. Accessoires aan
het stuur of nabij de voorvork moe-
ten zo licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind insta-
biel worden. Zulke accessoires
kunnen ook instabiliteit veroorza-
ken terwijl u grote voertuigen in-
haalt of door deze wordt ingehaald.
Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de be-
wegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke ac-
cessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elek-
trische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motor-
fiets te boven gaan, kan zich een ge-
vaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de
mogelijkheden van de motorfiets te onder-
steunen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. An-
dere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-17
voor de bandenspecificaties en informatie
over het onderhouden en vervangen van
uw banden.
De motorfiets vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
motorfiets in een ander voertuig wilt ver-
voeren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.
Controleer de motorfiets op brand-
stof- of olielekken.
Veiligheidsinformatie
1-5
1
Schakel de versnellingsbak in een ver-
snellingsstand.
Gebruik geschikte spanbanden om de
motorfiets vast te zetten en bevestig
deze aan stevige delen van de machi-
ne, zoals het frame of de kroonplaat
van de voorvork. Bevestig de span-
banden niet aan richtingaanwijzers,
stroomlijnpanelen of andere onderde-
len die daardoor kunnen breken. Kies
de plaats voor de spanbanden zorg-
vuldig om te voorkomen dat deze tij-
dens het transport schuurplekken op
de lak veroorzaken.
Zorg dat de vering iets door de span-
banden wordt ingedrukt, zodat de
motorfiets tijdens het transport niet
overmatig kan stuiteren.
Beschrijving
2-1
2
DAU10411
Aanzicht linkerzijde
211 3,4 5
678910
1. Gelijkstroom aansluitcontact voor accessoires (pagina 3-33)
2. Accu (pagina 6-30)
3. Opbergcompartiment (pagina 3-30)
4. Gereedschapsset (pagina 6-2)
5. Zadelslot (pagina 3-28)
6. Versteller voor veervoorspanning (pagina 3-32)
7. Versteller voor uitgaande demping (pagina 3-32)
8. Schakelpedaal (pagina 3-19)
9. Olieaftapplug (pagina 6-11)
10.Oliefilterpatroon (pagina 6-11)
Beschrijving
2-2
2
DAU10421
Aanzicht rechterzijde
21 1 43
6789 5
1. Zekeringen (pagina 6-32)
2. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-22)
3. Tankdop (pagina 3-24)
4. Versteller voor uitgaande demping (pagina 3-30)
5. Versteller voor ingaande demping (pagina 3-30)
6. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-14)
7. Kijkglas olieniveau (pagina 6-11)
8. Olievuldop (pagina 6-11)
9. Rempedaal (pagina 3-21)
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-1
3
DAU10979
Startblokkeersysteem
Dit voertuig is voorzien van een startblok-
keersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de stan-
daardsleutels te wijzigen. Het systeem be-
staat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel
twee standaardsleutels
een transponder (in elke sleutel)
een startblokkeereenheid (op het
voertuig)
een ECU (op het voertuig)
een controlelampje voor het systeem
(pagina 3-7)
Over de sleutels
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Bewaar de codeersleutel op een
veilige plaats. Ga als dat nodig is met de
machine en alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om de sleutels opnieuw te
laten coderen.
Gebruik de sleutel met het rode bovendeel
niet om met het voertuig te rijden. Deze
sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt
voor het opnieuw coderen van de stan-
daardsleutels. Gebruik altijd een stan-
daardsleutel om met het voertuig te rijden.
OPMERKING
Bewaar de standaardsleutels en de
sleutels van andere startblokkeersy-
stemen altijd op een andere plek dan
de codeersleutel.
Houd sleutels van andere startblok-
keersystemen altijd uit de buurt van
het contactslot, want anders kunnen
ze signaalstoring veroorzaken.
LET OP
DCA11823
ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT CON-
TACT OP MET UW DEALER ALS U HEM
VERLOREN HEBT! Als u de codeersleu-
tel bent verloren, kan de machine nog
worden gestart met d b de estaan e stan-
d daar sleutels. Het is echter niet meer
mogelijk om een nieuwe standaardsleu-
tel te registreren. Als alle sleutels zijn
verloren of b descha igd, moet het volle-
dig b de start lokkeersysteem wor en ver-
vangen. Ga daarom zorgvuld gi met de
sleutels om.
Dompel ze niet onder in water.
Stel ze niet b gloot aan ho e tempe-
raturen.
Plaats ze niet in d b ge uurt van ma -
neten.
Plaats ze niet in d be uurt van appa-
raten die elektrische signalen uit-
zenden.
Ga er niet ruw mee om.
Probeer ze niet te slijpen of te wijzi-
gen.
Probeer ze niet uit elkaar te halen.
Hang nooit twee sleutels van een
startblokkeersysteem aan dezelfde
sleutelring.
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-2
3
DAU10474
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het
ontstekingssysteem en de verlichtingssy-
stemen bediend en wordt het stuur ver-
grendeld. De diverse standen worden
hierna beschreven.
OPMERKING
Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
een veilige plaats en gebruik deze uitslui-
tend voor hercodering om het risico op ver-
lies te minimaliseren.
DAU84031
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom en de voertuigverlichting wordt
ingeschakeld. De motor kan worden ge-
start. De sleutel kan niet worden uitgeno-
men.
OPMERKING
De koplamp(en) gaan branden als de
motor wordt gestart.
Laat om ontladen raken van de accu
te voorkomen het contactslot niet in-
geschakeld zonder dat de motor
draait.
DAU10662
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgescha-
keld. De sleutel kan worden uitgenomen.
WAARSCHUWING
DWA10062
Draai nooit de sleutel naar “OFF of
LOCK” terwijl de machine rijdt. Hier-
d d door wor en e elektrische systemen
uitgeschakel end, wat mogelijk kan leid
tot verlies van de controle of een onge-
val.
DAU1068B
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische
systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan
worden uitgenomen.
Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in
en draai deze dan naar “LOCK”.
3. Neem de sleutel uit.
OPMERKING
Als het stuur niet wordt vergrendeld, pro-
beer het dan iets terug naar rechts te draai-
en.
P
ON
OFF
LOCK
1. Drukken.
2. Draaien.
1
2
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-3
3
Om het stuur te ontgrendelen
Druk de sleutel in de stand LOCK” in en
draai deze dan naarOFF”.
DAU65680
(Parkeren)
De alarmverlichting kan worden ingescha-
keld, maar alle andere elektrische syste-
men zijn uit. De sleutel kan worden
uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de
sleutel naar te kunnen draaien.
DCA22330
Als u de alarmverlichting lan laatgdurig
b d d dran en, kan e accu ontla en raken.
DAU66055
Stuurschakelaars
Links
Rechts
DAU85481
Dimlichtschakelaar/
lichtsignaalschakelaar “ / /PASS”
Zet deze schakelaar op “ voor groot-
licht en op ” voor dimlicht.
Als u een grootlichtsignaal wilt geven, drukt
u de schakelaar omlaag naar “PASS” terwijl
de koplampen op dimlicht staan.
OPMERKING
Als de schakelaar op dimlicht wordt inge-
steld, gaan alleen de twee buitenste kop-
lampen branden. Als de schakelaar op
grootlicht wordt ingesteld, gaan de twee
binnenste koplampen ook branden.
1. Drukken.
2. Draaien.
1
2
1. “MENU”-schakelaar
2. “SELECT-schakelaar
3. Cruise-controlschakelaars
4. Claxonschakelaar “
5. Richtingaanwijzerschakelaar /
6. Dimlichtschakelaar/lichtsignaalschakelaar
/ /PASS”
1
2
3
4
5
6
1. Stop/Run/Start-schakelaar / /
2. RijmodusschakelaarMODE”
3. Schakelaar alarmverlichting
1
32
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-4
3
DAU66040
Richtingaanwijzerschakelaar /
Druk deze schakelaar naar “ om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze scha-
kelaar naar “ ” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de rich-
tingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is terugge-
keerd in de middenstand.
DAU66030
Claxonschakelaar “
Druk deze schakelaar in om een claxonsig-
naal te geven.
DAU66060
Stop/Run/Start-schakelaar / /
Om de motor te starten met de startmotor,
zet u deze schakelaar op en drukt u de
schakelaar vervolgens omlaag naar “ .
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat
u de motor start.
Zet deze schakelaar op “ om de motor
direct uit te schakelen in een noodgeval,
zoals wanneer de machine omslaat of als
de gaskabel blijft hangen.
DAU66010
Schakelaar alarmverlichting
Met de sleutel in de stand “ON of “
kan deze schakelaar worden gebruikt voor
het inschakelen van de alarmverlichting
(gelijktijdig knipperen van alle richtingaan-
wijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelne-
mers te waarschuwen als uw machine stil-
staat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
LET OP
DCA10062
Gebruik de alarmverlichting niet gedu-
rende langere tijd als de motor niet
d d d draait om at hier oor e accu kan ont-
laden.
DAU84250
Cruise-controlschakelaars
Zie pagina 3-8 voor uitleg over de werking
van cruise control.
DAU84521
MENU”-schakelaar
Deze schakelaar wordt gebruikt om instel-
lingen in de multifunctionele meter te wijzi-
gen. (Zie pagina 3-10.)
DAU84530
SELECT”-schakelaar
Deze schakelaar wordt gebruikt om instel-
lingen in de multifunctionele meter te wijzi-
gen. (Zie pagina 3-10.)
DAU84260
Rijmodusschakelaar “MODE
Zie pagina 3-18 voor uitleg over de rijmo-
dus.
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-6
3
Bij machines met een of meer radiatorkoel-
vinnen schakelt de radiatorkoelvin automa-
tisch in of uit op basis van de
koelvloeistoftemperatuur.
OPMERKING
Als de machine wordt ingeschakeld, gaat
dit lampje enkele seconden branden en
gaat het vervolgens weer uit. Als het lampje
niet gaat branden of blijft branden, vraag
dan uw Yamaha dealer om de machine te
controleren.
LET OP
DCA10022
Laat de motor niet draaien terwijl deze
oververhit is.
DAU79310
Waarschuwingslampje motorstoring
“ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
een storing wordt gedetecteerd in de mo-
tor. Vraag in dat geval een Yamaha dealer
het boorddiagnosesysteem te controleren.
Het elektrische circuit van het waarschu-
wingslampje kan worden gecontroleerd
door de machinevoeding in te schakelen.
Het waarschuwingslampje moet enkele se-
conden oplichten en dan uitgaan.
Als het waarschuwingslampje helemaal
niet gaat branden, of permanent aan blijft,
laat de machine dan nakijken door een
Yamaha dealer.
DAU69892
ABS-waarschuwingslampje
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de machine wordt ingeschakeld, en gaat uit
als u begint te rijden. Als het waarschu-
wingslampje tijdens het rijden gaat bran-
den, werkt het ABS-systeem mogelijk niet
goed. (Zie pagina 3-21.)
OPMERKING
Als het lampje helemaal niet gaat branden
of blijft branden bij een snelheid boven 10
km/h (6 mi/h), vraag dan uw Yamaha dealer
om de machine te controleren.
WAARSCHUWING
DWA16041
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
uitgaat zodra met een snelheid van 10
km/h (6 mi/h) of hoger wordt g dere en, of
als het waarschuwingslampje tijdens
het rijden gaat branden of knipperen,
keert het remsysteem terug naar con-
ventioneel remmen. Als een van d be o-
venstaande gevallen zich voordoet, of
als het waarschuwingslampje helemaal
niet gaat brand den, rij an extra voorzich-
tig om te voorkomen dat de remmen in
noodsituaties blokkeren. Laat het rem-
systeem en e elektrische circuits zod
snel mog delijk oor een Yamaha dealer
controleren.
DAU73272
Controlelampje tractiereg gelin “
Tijdens normaal gebruik is dit controle-
lampje uit. Als de tractieregeling wordt ge-
activeerd, gaat dit controlelampje een paar
seconden knipperen en vervolgens weer
uit.
Als de tractieregeling wordt uitgeschakeld,
gaat dit controlelampje branden.
Als de tractieregeling tijdens het rijden
wordt uitgeschakeld, of als er een pro-
bleem wordt gedetecteerd in de tractiere-
geling, gaan dit controlelampje en het
waarschuwingslampje motorstoring bran-
den. (Zie pagina 3-22 voor uitleg over de
werking van de tractieregeling.)
ABS
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-7
3
DAU74091
Schakelcontrolelampje
Dit controlelampje kan zo worden ingesteld
dat het bij geselecteerde motortoerentallen
aan- of uitgaat. (Zie pagina 3-17.)
Als de machine wordt ingeschakeld, moet
dit lampje enkele seconden oplichten en
dan uitgaan. Als het lampje niet gaat bran-
den of blijft branden, vraag dan uw Yamaha
dealer om de machine te controleren.
DAU73120
Controlelampje startb glokkerin “
Als de sleutel naar “OFFwordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
continu te knipperen om aan te geven dat
het startblokkeersysteem is ingeschakeld.
Het controlelampje stopt na 24 uur met
knipperen, maar het startblokkeersysteem
blijft ingeschakeld.
Het elektrisch circuit voor het controle-
lampje kan worden gecontroleerd door de
sleutel naar “ON” te draaien. Het controle-
lampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Als het controlelampje niet gaat branden
wanneer de sleutel naar “ON” wordt ge-
draaid, blijft branden of in een patroon
knippert, laat de machine dan nazien door
een Yamaha dealer. (Als er een probleem
wordt gedetecteerd in het startblokkeersy-
steem, gaat het controlelampje startblok-
kering in een patroon knipperen.)
OPMERKING
Als het controlelampje startblokkering
knippert in het patroon 5 keer langzaam ge-
volgd door 2 keer snel, betreft dit mogelijk
een storing in het transpondersignaal. Als
deze fout zich voordoet, probeer dan het
volgende.
1. Houd andere startblokkeersleutels uit
de buurt van het contactslot. Andere
startblokkeersleutels kunnen signaal-
storing veroorzaken, waardoor de mo-
tor weigert te starten.
2. Start de motor met behulp van de co-
deersleutel.
3. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
4. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan de machine en alle 3 sleu-
tels naar een Yamaha dealer en laat
de standaardsleutels opnieuw code-
ren.
1. Waarschuwingslampje motorstoring
2. Controlelampje tractieregeling “
1 2
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-9
3
De ing destel e kruissnelheid aanpassen
Terwijl de cruise control in werking is, drukt
u op de “RES+”-zijde van de instelschake-
laar voor cruise control om de ingestelde
kruissnelheid te verhogen of op de “SET–”-
zijde om de ingestelde kruissnelheid te ver-
lagen.
Wanneer u de instelschakelaar eenmaal in-
drukt, wordt de snelheid in stappen van on-
geveer 2.0 km/h (1.2 mi/h) verhoogd.
Wanneer u de “RES+”- of “SET–”-zijde van
de instelschakelaar voor cruise control in-
gedrukt houdt, wordt de snelheid continu
verhoogd of verlaagd totdat u de schake-
laar weer loslaat.
U kunt de rijsnelheid ook handmatig verho-
gen met de gasgreep. Nadat u gas hebt ge-
geven, kunt u een nieuwe kruissnelheid
instellen door op de “SET–”-zijde van de in-
stelschakelaar te drukken. Als u geen nieu-
we kruissnelheid instelt en gas terugneemt,
remt de machine af tot de eerder ingestelde
kruissnelheid.
Cruise control uitschakelen
Voer een van de volgende handelingen uit
om de ingestelde kruissnelheid te annule-
ren. Het controlelampje “SET” gaat uit.
Draai de gasgreep voorbij de gesloten
stand in de deceleratierichting.
Bekrachtig de voor- of achterrem.
Trek de koppelingshendel in.
Bedien het schakelpedaal.
Druk op de aan-uitschakelaar om de cruise
control uit te zetten. Het
controlelampje en controlelampje
“SET” gaan uit.
OPMERKING
De rijsnelheid gaat dalen zodra cruise con-
trol wordt uitgeschakeld, als tenminste niet
aan de gasgreep wordt gedraaid.
De hervattingsfunctie gebruiken
Druk op de “RES+”-zijde van de instelscha-
kelaar voor cruise control om de cruise
control opnieuw te activeren. De rijsnelheid
keert dan terug naar de eerder ingestelde
kruissnelheid. Het controlelampje “SET
gaat aan.
WAARSCHUWING
DWA16351
Het is g devaarlijk e hervattingsfunctie te
g be ruiken wanneer de eerder ing destel e
kruissnelheid te hoog is voor de huid gi e
omstand gi heden.
OPMERKING
Wanneer u op de aan-uitschakelaar drukt
terwijl de cruise control in werking is, wordt
de cruise control volledig uitgeschakeld en
1. Instelschakelaar cruise control
“RES+/SET–”
2. Controlelampje cruise-controlinstelling
“SET
1
2
1. Deceleratierichting
1
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-10
3
wordt de eerder ingestelde kruissnelheid
gewist. U kunt de hervattingsfunctie pas
weer gebruiken nadat u een nieuwe kruis-
snelheid hebt ingesteld.
Automatische uitschakeling van cruise
control
De cruise control voor dit model wordt
elektronisch geregeld en is gekoppeld aan
de andere regelsystemen. De cruise control
wordt onder de volgende omstandigheden
automatisch uitgeschakeld:
De cruise control kan de ingestelde
kruissnelheid niet aanhouden.
Er is een wielslip of wielspin gedetec-
teerd. (Als de tractieregeling niet is uit-
geschakeld, werkt de tractieregeling
nog.)
De startschakelaar/noodstopschake-
laar wordt in de stand gezet.
De motor slaat af.
De zijstandaard wordt omlaag gezet.
Als u rijdt met een ingestelde kruissnelheid
en de cruise control onder de bovenstaan-
de omstandigheden wordt uitgeschakeld,
gaat het controlelampje “ uit en knip-
pert het controlelampje “SET” gedurende 4
seconden, waarna het uitgaat.
Als u niet rijdt met een ingestelde kruissnel-
heid en de startschakelaar/noodstopscha-
kelaar in de stand wordt gezet, de
motor afslaat of de zijstandaard omlaag
wordt gezet, gaat het controlelampje
uit (het controlelampje “SETknippert niet).
Als de cruise control automatisch wordt uit-
geschakeld, moet u stoppen en controleren
of de machine in goede staat verkeert.
Voordat u de cruise control opnieuw ge-
bruikt, moet u deze inschakelen met de
aan-uitschakelaar.
OPMERKING
In bepaalde gevallen kan de cruise control
de ingestelde kruissnelheid mogelijk niet
aanhouden wanneer u heuvelopwaarts of
heuvelafwaarts rijdt met de machine.
Wanneer u heuvelopwaarts rijdt met
de machine, kan de werkelijke rijsnel-
heid lager worden dan de ingestelde
kruissnelheid. Als dit gebeurt, accele-
reert u met de gasgreep tot de ge-
wenste rijsnelheid.
Wanneer u heuvelafwaarts rijdt met de
machine, kan de werkelijke rijsnelheid
hoger worden dan de ingestelde
kruissnelheid. Als dit gebeurt, kunt u
de instelschakelaar niet gebruiken om
de ingestelde kruissnelheid aan te
passen. Als u de rijsnelheid wilt verla-
gen, gebruikt u de remmen. Wanneer
u de remmen gebruikt, wordt de
cruise control uitgeschakeld.
DAU85710
Multifunctionele meter
1. “TCS”-toets
2. “RESET”-toets
1 2
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-11
3
DWA12423
Zorg d at de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbren-
g b g g gen. Het aan ren en van wijzi in en tij-
d d dens het rij en kan u aflei en en
vergroot het risico op een ongeval.
De multifunctionele meter biedt de volgen-
de voorzieningen:
snelheidsmeter
toerenteller
klok
brandstofniveaumeter
eco-controlelampje
aanduiding ingeschakelde versnelling
rijmodusweergave
TCS-weergave
QS-indicator
scherm handvatverwarming
multifunctioneel display
regelmodus van helderheid en scha-
kellampje
OPMERKING
De multifunctionele meter kan worden in-
gesteld op kilometers of mijlen. Stel om te
wisselen tussen kilometers en mijlen de
multifunctionele meter in op de kilometer-
teller en houd dan de “RESET”-toets een
seconde lang ingedrukt.
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter toont de rijsnelheid.
Toerenteller
De toerenteller toont het motortoerental.
1. Aanduiding ingeschakelde versnelling
2. QS-indicator
3. Toerenteller
4. Snelheidsmeter
5. Brandstofniveaumeter
6. Eco-controlelampje “ECO”
7. Multifunctioneel display
8. Klok
9. TCS-weergave
10.Rijmodusweergave
11.Scherm handvatverwarming
3 4 51 2
67891011
1. Snelheidsmeter
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
1
1 2
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-12
3
LET OP
DCA10032
Laat d d de motor niet raaien terwijl e toe-
renteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 11200 tpm en hoger
Klok
De klok maakt gebruik van een 12-uursy-
steem.
De klok instellen
1. Schakel de machine in.
2. Houd de “MENU”-schakelaar een se-
conde lang ingedrukt en de urenaan-
duiding zal gaan knipperen.
3. Druk de “SELECT”-schakelaar om-
hoog of omlaag om de uren in te stel-
len.
4. Druk op de “MENU”-schakelaar en de
minutenaanduiding zal gaan knippe-
ren.
5. Druk de “SELECT”-schakelaar om-
hoog of omlaag om de minuten in te
stellen.
6. Druk op de “MENU”-schakelaar om
de klok aan te zetten.
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoe-
veel brandstof in de tank aanwezig is. De
displaysegmenten van de brandstofniveau-
meter verdwijnen van “F” (vol) naar “E”
(leeg) naarmate het brandstofniveau verder
daalt. Als het laatste segment begint te
knipperen, is er nog ca. 4.0 L (1.06 US gal,
0.88 Imp.gal) brandstof over. Vul zo snel
mogelijk brandstof bij.
OPMERKING
Als er een probleem wordt gedetecteerd in
het elektrische circuit, gaan de segmenten
van de brandstofniveaumeter knipperen.
Als dit zich voordoet, vraag dan een
Yamaha-dealer de machine te controleren.
Eco-controlelampje
Dit controlelampje gaat aan wanneer de
machine wordt gebruikt op een milieuvrien-
delijke, energiezuinige manier. Het contro-
lelampje gaat uit als u de machine stopt.
OPMERKING
Hierna volgen enkele tips om het brand-
stofverbruik te verlagen:
Voer het motortoerental tijdens acce-
lereren niet te hoog op.
Rijd met een constante snelheid.
1. Klok
1
1. Brandstofniveaumeter
1
1. Eco-controlelampje “ECO”
1
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-13
3
Selecteer de versnelling die geschikt
is voor de snelheid van de machine.
Aanduiding ingeschakelde versnelling
Deze aanduiding geeft aan welke versnel-
ling is ingeschakeld. De vrijstand wordt
aangegeven door “N” en het vrijstandcon-
trolelampje.
Rijmo avedusweerg
Deze weergave geeft aan welke rijmodus is
geselecteerd: “1”, “2” of “3”. Zie pagina
3-18 voor meer informatie over de modi en
hoe u deze kunt selecteren.
TCS-weergave
Deze weergave geeft aan welke instelling
van de tractieregeling is geselecteerd: “1”,
“2of “OFF”. Zie voor meer informatie over
de TCS-instellingen en hoe u deze kunt se-
lecteren pagina 3-22.
QS-indicator
Deze indicator gaat branden als het snel-
schakelsysteem (pagina 3-20) wordt inge-
schakeld.
1. Vrijstandcontrolelampje “
2. Aanduiding ingeschakelde versnelling
1 2
1. Rijmodusweergave
1. TCS-weergave
1
1
1. QS-indicator
1
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-16
3
OPMERKING
Houd om te wisselen tussen km/L”,
“L/100 km” en “MPG” de “RESET”-
toets een seconde lang ingedrukt.
Bij snelheden onder 10 km/h (6 mi/h)
wordt “–.–” weergegeven.
Gemiddeld brandstofverbruik
De weergave van het gemiddelde brand-
stofverbruik kan worden ingesteld op “AVE
–.– km/L”, AVE – –.L/100 km” of “AVE
– –.– MPG”.
“AVE –.km/L”: de gemiddelde af-
stand die kan worden afgelegd op 1.0
L brandstof
“AVE – –.– L/100 km”: de gemiddelde
hoeveelheid brandstof die nodig is om
100 km af te leggen
“AVE –.MPG”: de gemiddelde af-
stand die kan worden afgelegd op
1.0 Imp.gal brandstof
OPMERKING
Om de weergave van het gemiddelde
brandstofverbruik terug te stellen,
houdt u de “RESET”-toets een secon-
de lang ingedrukt.
Na terugstellen wordt “– –.–” weerge-
geven totdat voldoende afstand met
de machine is afgelegd.
In deze modus kunnen de weergave-
eenheden niet worden gewisseld tus-
sen “km/L”, L/100 km” en MPG”;
wissel eerst naar de weergave van het
huidige brandstofverbruik.
Koelvloeistoftemperatuur
De motorkoelvloeistoftemperatuur wordt
van 40 °C tot 124 °C weergegeven in stap-
pen van 1 °C.
Als de melding “Hi knippert, stop dan de
machine, stop vervolgens de motor en laat
deze afkoelen. (Zie pagina 6-37.)
OPMERKING
Als de koelvloeistoftemperatuur lager
is dan 40 °C, wordt “Lo weergege-
ven.
De koelvloeistoftemperatuur is afhan-
kelijk van de weersomstandigheden
en de motorbelasting.
Luchttemperatuur
1. Weergave gemiddeld brandstofverbruik
1
1. Weergave koelvloeistoftemperatuur
1
1. Luchttemperatuurweergave
1
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-17
3
De temperatuur van de lucht die het lucht-
inlaatsysteem wordt binnengezogen wordt
van –9 °C tot 50 °C weergegeven in stap-
pen van 1 °C.
Ook als de luchttemperatuur lager dan
–9 °C is, wordt –9 °C weergegeven.
De weergegeven temperatuur kan af-
wijken van de werkelijke omgevings-
temperatuur.
Regelmodus van held derhei en schakel-
lampje
Deze instelfunctie schakelt door vijf regel-
functies heen in de onderstaande volgorde.
Displayhelderheid
Schakellampje aan / knipperen / uit
Toerental schakellampje aan
Toerental schakellampje uit
Helderheid van schakellampje
OPMERKING
De weergave van het helderheidsniveau
toont het geselecteerde helderheidsniveau.
De displayhelderheid instellen
1. Draai de sleutel naar “OFF”.
2. Houd de MENU”-schakelaar inge-
drukt.
3. Draai de sleutel naar ON”, wacht vijf
seconden en laat dan de “MENU”-
schakelaar los.
4. Druk de SELECT”-schakelaar om-
hoog of omlaag om het gewenste hel-
derheidsniveau te selecteren.
5. Druk op de MENU”-schakelaar om
het geselecteerde helderheidsniveau
te bevestigen. De regelmodus gaat
over naar de instelfunctie voor scha-
kellampje aan / knipperen / uit.
Schakellampje aan / knipperen / uit instel-
len
1. Druk de SELECT”-schakelaar om-
hoog of omlaag om een van de vol-
gende stijlen in te stellen:
Aan: het schakellampje gaat
branden als het ingestelde mo-
tortoerental wordt bereikt. Deze
instelling is geselecteerd wan-
neer het controlelampje doorlo-
pend brandt.
Knipperen: het schakellampje
gaat knipperen als het ingestelde
motortoerental wordt bereikt.
Deze instelling is geselecteerd
wanneer het controlelampje vier
keer per seconde knippert.
Uit: het schakellampje is gedeac-
tiveerd. Deze instelling is gese-
lecteerd wanneer het
controlelampje één keer per
twee seconden knippert.
2. Druk op de MENU”-schakelaar om
de selectie te bevestigen. De regelmo-
dus gaat over naar de functie toerental
voor activering van het schakellampje.
Het toerental voor activering van het scha-
kellampje instellen
Het schakellampje kan worden ingesteld
tussen 6000 tpm en 12000 tpm in stappen
van 200 tpm.
1. Druk de SELECT”-schakelaar om-
hoog of omlaag om het motortoeren-
tal in te stellen waarbij u het
controlelampje wilt laten activeren.
1. Weergave helderheidsniveau
1
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-18
3
2. Druk op de “MENU”-schakelaar om
het geselecteerde motortoerental te
bevestigen. De regelmodus gaat over
naar de functie toerental voor deacti-
vering van het schakellampje.
Het toerental voor deactivering van het
schakellampje instellen
Het schakellampje kan worden ingesteld
tussen 6000 tpm en 12000 tpm in stappen
van 200 tpm. Denk eraan dat het deactive-
ringspunt op een hoger toerental moet wor-
den ingesteld dan het activeringspunt,
anders zal het schakellampje niet gaan
branden.
1. Druk de “SELECT”-schakelaar om-
hoog of omlaag om het motortoeren-
tal in te stellen waarbij u het
controlelampje wilt laten deactiveren.
2. Druk op de “MENU”-schakelaar om
het geselecteerde motortoerental te
bevestigen. De regelmodus gaat over
naar de functie helderheid van het
schakellampje.
De helderheid van het schakellampje instel-
len
1. Druk de “SELECT”-schakelaar om-
hoog of omlaag om het gewenste hel-
derheidsniveau van het schakellampje
te selecteren.
2. Druk op de “MENU”-schakelaar om
het geselecteerde helderheidsniveau
te bevestigen en de regelmodus te
verlaten.
DAU84550
D-mode (rijmodus)
D-mode is een elektronisch geregeld mo-
torprestatiesysteem.
WAARSCHUWING
DWA18440
Wijzig d de rijmo us niet tijdens het rijden.
Druk met de gasgreep gesloten op de rij-
modusschakelaar “MODE om de rijmodus
te wijzigen.
MODE 3
Deze modus biedt een wat minder scherpe
respons in vergelijking met MODE 2 voor
rijsituaties die om een sensitieve gasres-
pons vragen.
1. Rijmodusweergave
2. Rijmodusschakelaar “MODE”
2
1
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-22
3
DAU76317
Tractiereg gelin
De tractieregeling (TCS) draagt bij aan het
behouden van grip bij het optrekken op
gladde oppervlakken, zoals onverharde of
natte wegen. Wanneer sensoren detecte-
ren dat het achterwiel begint te slippen (on-
gecontroleerde slip), grijpt de
tractieregeling in door het motorvermogen
te reguleren totdat de grip is hersteld.
WAARSCHUWING
DWA15433
De tractiereg gelin vormt geen vervan-
g gin voor verstand gi rijg d ge ra dat is
aangepast aan de omstand gi heden. De
tractieregeling b iedt geen bescherming
tegen gripverlies d goor te snel in aan van
b bochten, snel optrekken ij schuin over-
hangen of door remmen, en kan wegglij-
den van het voorwiel niet voorkomen.
Rijd altijd g voorzichti op oppervlakken
die mogelijk glad kunnen zijn en vermijd
bijzon lader g dde oppervlakken.
Het controlelampje ” knippert als de
tractieregeling is ingeschakeld. U hoort
mogelijk kleine veranderingen in het motor-
en uitlaatgeluid wanneer de tractieregeling
wordt ingeschakeld.
Het controlelampje brandt als de trac-
tieregeling is uitgeschakeld.
De TCS-weergave geeft de huidige TCS-in-
stelling aan. Er zijn drie instellingen.
TCS “OFF: Hiermee wordt de tractierege-
ling uitgeschakeld.
TCS “1: Hiermee wordt de ondersteuning
van de tractieregeling geminimaliseerd.
TCS “2: Hiermee wordt de ondersteuning
van de tractieregeling gemaximaliseerd en
wordt de wielslip het meest geregeld.
1. Achterwielsensor
2. Opneemring achterwielsensor
1
2
1. “TCS”-toets
2. TCS-weergave
3. Controlelampje tractieregeling
1 32
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-25
3
DAU13222
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
DWA10882
Benzine en benzinedampen zijn zeer
b g d drandbaar. Vol e on erstaande in-
structies om b dran en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbron-
nen zoals de waakvlammen van gei-
sers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brand-
stoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
3. Veeg uitgestroomde brandstof on-
middellijk af. LET OP: Veeg g emors-
te b dran stof onmiddellijk af met een
schone, d g d gro e, zachte oek, aan e-
zien de brandstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten. [DCA10072]
4. Draai de tankdop stevig vast.
WAARSCHUWING
DWA15152
Benzine is giftig en kan letsel of overlij-
d gen veroorzaken. Sprin zorg d gvul i om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep on-
middellijk med d bische hulp in na at u en-
zine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ing d dea em of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
terechtkomt, was d deze an af met water
en zeep. Als u benzine op uw kled gin
morst, trek dan andere kled gin aan.
DAU75300
LET OP
DCA11401
Gebruik uitsluitend loo dvrije benzine.
Loodhouden e d benzine veroorzaakt
ernstige schade aan inwend gi e motor-
onderd gelen als kleppen en zui erveren
en ook aan het uitlaatsysteem.
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
1 2
Aanbevolen brandstof:
Loodvrije superbenzine (gasohol
[E10] acceptabel)
Inhoud b randstoftank:
18 L (4.8 US gal, 4.0 Imp. gal)
Hoeveelheid reservebrandstof:
4.0 L (1.06 US gal, 0.88 Imp.gal)
Functies van instrumenten en bedieningselementen
3-26
3
OPMERKING
Deze markering geeft de aanbevolen
brandstof voor dit voertuig aan zoals
gespecificeerd in de Europese voor-
schriften (EN228).
Controleer bij het tanken of het vulpi-
stool dezelfde markering draagt.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van loodvrije superbenzine met een
octaangetal van RON 95 of hoger. Als de
motor gaat detoneren (pingelen), gebruik
dan benzine van een ander merk. Door
loodvrije benzine te gebruiken gaan bou-
gies langer mee en blijven de onderhouds-
kosten beperkt.
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol.
Gasohol met ethanol kan worden gebruikt,
mits het ethanolgehalte niet hoger is dan
10% (E10). Gasohol met methanol wordt
niet aangeraden door Yamaha aangezien
deze schade kan toebrengen aan het
brandstofsysteem of problemen kan ople-
veren met de voertuigprestaties.
DAU80200
Overloopslang brandstoftank
Voordat u de machine gaat gebruiken:
Controleer de aansluiting van de over-
loopslang van de brandstoftank.
Controleer de overloopslang van de
brandstoftank op scheuren of bescha-
diging en vervang deze indien nodig.
Controleer of het uiteinde van de over-
loopslang van de brandstoftank niet
verstopt is en reinig indien nodig.
Controleer of het uiteinde van de over-
loopslang van de brandstoftank is ge-
plaatst zoals aangegeven.
E5 E10
1. Overloopslang brandstoftank
2. Geleider
3. Verfmerkteken
3
2
1


Produktspezifikationen

Marke: Yamaha
Kategorie: Motorrad
Modell: NIKEN GT (2019)

Brauchst du Hilfe?

Wenn Sie Hilfe mit Yamaha NIKEN GT (2019) benötigen, stellen Sie unten eine Frage und andere Benutzer werden Ihnen antworten




Bedienungsanleitung Motorrad Yamaha

Bedienungsanleitung Motorrad

Neueste Bedienungsanleitung für -Kategorien-