Volvo V60 Cross Country (2017) Bedienungsanleitung

Volvo Auto V60 Cross Country (2017)

Lesen Sie kostenlos die 📖 deutsche Bedienungsanleitung für Volvo V60 Cross Country (2017) (454 Seiten) in der Kategorie Auto. Dieser Bedienungsanleitung war für 17 Personen hilfreich und wurde von 2 Benutzern mit durchschnittlich 4.5 Sternen bewertet

Seite 1/454
GEBRUIKERSHANDLEIDING
VÄLKOMMEN!
Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ont-
werp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers vooropge-
staan. Een Volvo is een van de veiligste auto's ter wereld. Uw Volvo is
ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieu-
eisen te voldoen.
Om nog meer plezier van uw Volvo te hebben, adviseren we u om de
instructies en de onderhoudsinformatie in deze gebruikershandleiding
door te nemen. De gebruikershandleiding is tevens beschikbaar als
mobiele app (Volvo Manual) en op de supportsite van Volvo Cars
(support.volvocars.com).
2
INLEIDING
Zo kunt u gebruikersinformatie vinden 12
Digitale gebruikershandleiding in auto 13
Supportsite van Volvo Cars 16
Gebruikershandleiding lezen 17
Vastlegging van gegevens 20
Accessoires en extra uitrusting 21
Volvo ID 22
Milieubeleid 23
Milieu-aspecten van de gebruikers-
handleiding 26
Gelaagd glas 26
VEILIGHEID
Algemeen over veiligheidsgordels 28
Veiligheidsgordel - om doen 29
Veiligheidsgordel - losmaken 30
Veiligheidsgordel - zwangerschap 30
Gordelwaarschuwing 31
Gordelspanners 31
Veiligheid - waarschuwingssymbool 32
Airbagsysteem 33
Airbag aan de bestuurderszijde 34
Passagiersairbag 34
Passagiersairbag - activering/deacti-
vering*36
SIPS-airbags 38
Opblaasgordijnen (IC) 39
Algemene informatie over WHIPS
(whiplash-bescherming) 39
WHIPS - zithouding 40
Roll Over Protection System (ROPS) 41
Algemene informatie over de Safety
mode 42
Safety mode - startpoging 43
Safety mode - auto verrijden 44
Algemene informatie over kindervei-
ligheid 44
Kinderzitje 45
Kinderzitje - positie 51
Kinderzitje - geïntegreerde zittingver-
hoger met twee standen*52
Geïntegreerde zittingverhoger met
twee standen* - uitklappen 53
Geïntegreerde zittingverhoger met
twee standen* - inklappen 55
Kinderzitje - ISOFIX 55
ISOFIX - afmetingscategorieën 56
ISOFIX - soorten kinderzitjes 57
Kinderzitje - bovenste bevestigings-
punten 59
INHOUD
3
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS
EN BEDIENING
Instrumenten en bediening, auto met
stuur links - overzicht 62
Instrumenten en bediening, auto met
stuur rechts - overzicht 65
Instrumentenpaneel 68
Instrumentenpaneel, analoog - overzicht 68
Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht 69
Eco guide & Power guide*72
Instrumentenpaneel - betekenis con-
trolelampjes 73
Instrumentenpaneel - betekenis
waarschuwingssymbolen 75
Buitentemperatuur 77
Dagtellers 78
Klok 78
Instrumentenpaneel - licentieover-
eenkomst 78
Displaysymbolen 79
Volvo Sensus 82
Sleutelstanden 83
contactslotstanden - functies in ver-
schillende standen 84
Voorstoelen 85
Voorstoelen - elektrisch bediend*86
Achterbank 88
Stuurwiel 91
Elektrische stuurverwarming*92
Bedieningspaneel verlichting 93
Stadslichten 94
Dagrijlicht 95
Tunneldetectie*96
Groot licht/dimlicht 96
Automatisch groot licht*97
Actieve xenonkoplampen*99
Koplampen - lichtbundel aanpassen 100
Mistachterlicht 100
Remlichten 101
Alarmlichten 101
Richtingaanwijzer 102
Interieurverlichting 103
Follow Me Home-verlichting 104
Approach-verlichting 104
Wissers en sproeiers 105
Elektrisch bediende ruiten 107
Buitenspiegels 109
Ruiten en buitenspiegels - elektri-
sche verwarming 110
Achteruitkijkspiegel 111
Kompas*111
Schuif-/kanteldak*113
Menufuncties - instrumentenpaneel 115
Menu-overzicht - instrumentenpaneel 116
Berichten 116
Meldingen - functies 118
MY CAR 118
Boordcomputer 119
Boordcomputer - analoog instrumen-
tenpaneel 121
Boordcomputer - digitaal instrumen-
tenpaneel 125
Boordcomputer - rijstatistieken*128
4
KLIMAAT
Algemene informatie over de kli-
maatregeling 130
Werkelijke temperatuur 131
Sensoren - klimaat 131
Luchtkwaliteit 131
Luchtkwaliteit - interieurfilter 132
Luchtkwaliteit - Clean Zone Interior
Package (CZIP)*132
Luchtkwaliteit - IAQS*132
Luchtkwaliteit - materialen 133
Menu-instellingen - klimaat 133
Luchtverdeling passagiersruimte 134
Elektronische klimaatregeling, ECC 136
Elektrisch verwarmde voorstoelen*137
Elektrisch verwarmde achterbank*138
Ventilator 138
Automatische regeling 139
Temperatuurregeling passagiersruimte 139
Airconditioning 140
Voorruit ontwasemen en ontdooien 140
Luchtverdeling - recirculatie 141
Luchtverdeling - tabel 143
Motor- en interieurverwarming*145
Motor- en interieurverwarming* -
direct inschakelen 146
Motor- en interieurverwarming* -
direct uitschakelen 147
Motor- en interieurverwarming* - timers 147
Motor- en interieurverwarming* -
meldingen 149
Extra verwarming*151
Extra verwarming op brandstof*151
Extra verwarming op stroom*152
LAAD- EN
OPBERGMOGELIJKHEDEN
Opbergmogelijkheden 154
Middenconsole 156
Middenconsole - aansteker en asbak*156
Dashboardkastje 156
Inlegmatten*157
Make-upspiegel 157
Middenconsole - 12V-aansluiting 157
Lading vervoeren 159
Lading vervoeren - lange lading 160
Lading op het dak 160
Verankeringsogen 161
Lading vervoeren - houder voor
boodschappentassen*161
12V-aansluiting - bagageruimte*161
Bagagenet*162
Veiligheidsrek*164
Bagagerolhoes*164
5
SLOTEN EN ALARM
Transpondersleutel 168
Transpondersleutel - verlies 168
Transpondersleutel - personalisering*169
Vergrendelen/ontgrendelen - indicatie 170
Vergrendelingsindicatie 171
Elektronische startblokkering 171
Op afstand bediende startblokkering
met opsporingsfunctie*172
Transpondersleutel - functies 172
Transpondersleutel - bereik 173
Transpondersleutel met PCC* -
unieke functies 174
Transpondersleutel met PCC* - bereik 175
Afneembaar sleutelblad 175
Afneembaar sleutelblad - verwijde-
ren/aanbrengen 176
Afneembaar sleutelblad - portier ont-
grendelen 176
Privacy locking*177
Transpondersleutel - batterij vervangen 178
Keyless Drive*180
Keyless drive* - bereik transponder-
sleutel 180
Keyless Drive* - veilig gebruik van de
transpondersleutel 181
Keyless Drive* - storingen in de
functie van de transpondersleutel 181
Keyless Drive* - vergrendelen 182
Keyless Drive* - ontgrendelen 182
Keyless Drive* - ontgrendelen met
sleutelblad 183
Keyless Drive* - vergrendelingsin-
stellingen 183
Keyless Drive* - locatie antennes 184
Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf
de buitenkant 184
Portier handmatig vergrendelen 185
Vergrendelen/ontgrendelen - van de
binnenzijde 186
Doorluchtfunctie 187
Vergrendelen/ontgrendelen - dash-
boardkastje 187
Vergrendelen/ontgrendelen - achterklep 188
Safelock-functie*189
Kinderslot - handmatige activering 190
Kinderslot - elektrische activering*191
Alarm*192
Alarmindicatie*193
Alarm* - automatische herinschakeling 193
Alarm* - transpondersleutel defect 193
Alarmsignalen*194
Gereduceerd alarmniveau*194
Typegoedkeuring - transpondersleu-
telsysteem 194
6
BESTUURDERSONDERSTEUNIN
G
Actief chassis - FOUR-C*198
Stuurkrachtinstelling*198
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) - algemeen 199
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) - bediening 200
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) - symbolen en meldingen 201
Snelheidsbegrenzer 203
Snelheidsbegrenzer - beknopte
bedieningsinstructies 203
Snelheidsbegrenzer - snelheid wijzigen 204
Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deacti-
veren en stand-bystand 204
Snelheidsbegrenzer - alarm over-
schrijding snelheid 205
Snelheidsbegrenzer - uitschakelen 206
Cruisecontrol*206
Cruisecontrol* - snelheid regelen 207
Cruisecontrol* tijdelijk deactiveren en
stand-bystand 208
Cruisecontrol* - ingestelde snelheid
hervatten 208
Cruisecontrol* - uitschakelen 209
Afstandswaarschuwing*209
Afstandswaarschuwing* - beperkingen 210
Afstandswaarschuwing* - symbolen
en meldingen 212
Adaptieve cruisecontrol - ACC*213
Adaptieve cruisecontrol* - werking 214
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht 216
Adaptieve cruisecontrol* - snelheid
regelen 217
Adaptieve cruisecontrol* - tijdsver-
schil instellen 218
Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke
deactivering en stand-by 219
Adaptieve cruisecontrol* - een ander
voertuig inhalen 220
Adaptieve cruisecontrol* - uitschakelen 220
Adaptieve cruisecontrol* - File-assistent 220
Adaptieve cruisecontrol* - van
cruisecontrol-functie wisselen 222
Adaptieve cruisecontrol* - storingen
opsporen en verhelpen 223
Adaptieve cruisecontrol* - symbolen
en meldingen 224
Radarsensor 226
Radarsensor - beperkingen 226
Typegoedkeuring - radarsysteem 228
City Safety231
City Safety - werking 231
City Safety - bediening 232
City Safety - beperkingen 233
City Safety - lasersensor 235
City Safety - symbolen en meldingen 237
Collision Warning*238
Collision Warning* - werking 239
Collision Warning* - detectie van fietsers 240
Collision Warning* - detectie van
voetgangers 241
Collision Warning* - bediening 242
Collision Warning* - beperkingen 244
Collision Warning* - beperkingen van
de camerasensor 245
Collision Warning* - symbolen en
meldingen 247
BLIS*249
BLIS* - bediening 250
CTA* 251
BLIS - symbolen en meldingen 253
Verkeersbordinformatie (RSI)*254
Verkeersbordenherkenning (RSI)* -
bediening 254
Verkeersbordinformatie (RSI)* beper-
kingen 256
Driver Alert System*257
Driver Alert Control (DAC)*257
Driver Alert Control (DAC)* - bediening 258
7
Driver Alert Control (DAC)* - symbo-
len en meldingen 259
Rijbaanassistent (LDW)*260
Rijbaanassistent (LDW) - functie 261
Rijbaanassistent (LDW) - bediening 262
Rijbaanassistent (LDW) - beperkingen 262
Rijbaanassistent (LDW) - symbolen
en meldingen 263
Rijbaanassistent (LKA)*264
Rijbaanassistent (LKA) - werking 265
Rijbaanassistent (LKA) - bediening 266
Rijbaanassistent (LKA) - beperkingen 267
Rijbaanassistent (LKA) - symbolen
en meldingen 268
Parkeerhulp*269
Park Assist* - functie 269
Parkeerhulp* - aan de achterzijde 271
Park Assist* - aan de voorzijde 271
Park Assist* - storingsindicatie 272
Park Assist* - sensoren schoonmaken 273
Parkeerhulpcamera*273
Parkeerhulpcamera - instellingen 276
Park Assist-camera - beperkingen 277
Actieve parkeerhulp (PAP)*277
Actieve parkeerhulp (PAP)* - werking 278
Actieve parkeerhulp (PAP)* - werking 279
Actieve parkeerhulp (PAP)* - beper-
kingen 281
Actieve parkeerhulp (PAP)* - symbo-
len en meldingen 282
STARTEN EN RIJDEN
Motor starten 284
Motor afzetten 285
Stuurslotfout 285
Afstandsstart (ERS)*285
Afstandsstart (ERS) - bediening 286
Afstandsstart (ERS) - symbolen en
meldingen 287
Starthulp met andere accu 289
Versnellingsbakken 290
Handgeschakelde versnellingsbak 290
Schakelindicator*291
Automatische versnellingsbak -
Geartronic*292
Keuzehendelblokkering 295
Hellingrem (HSA)*296
Vierwielaandrijving - AWD*297
Hill Descent Control (HDC)*297
Start/Stop*299
Start/Stop* - functie en bediening 299
Start/Stop* - automatische motoraf-
slag werkt niet 301
Start/Stop* - automatische motorstart 302
Start/Stop* - automatische motor-
start werkt niet 303
Start/Stop* - onvrijwillige motorstop
bij handgeschakelde versnellingsbak 303
8
Start/Stop* - symbolen en meldingen 304
Rijmodus ECO*306
Bedrijfsrem 308
Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem 309
Bedrijfsrem - noodremlichten en
automatische alarmlichten 310
Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij
noodstops 310
Parkeerrem 311
Doorwaaddiepte 315
Oververhitting 315
Rijden met een geopend(e) achter-
klep/kofferklep 316
Overbelasting - startaccu 316
Voorbereidingen bij lange reizen 317
Rijden tijdens de winter 317
Tankvulklep - openen/sluiten 318
Tankvulklep - handmatig openen 318
Brandstof tanken 319
Brandstof - gebruik 320
Brandstof - benzine 321
Brandstof - diesel 322
Roetfilter dieselmotor (DPF) 323
Katalysatoren 324
Zuinig rijden 325
Rijden met een aanhanger*326
Rijden met een aanhanger* - hand-
geschakelde versnellingsbak 327
Rijden met een aanhanger* - auto-
matische versnellingsbak 328
Trekhaak*328
Afneembare trekhaak* - opbergen 329
Afneembare trekhaak* - specificaties 329
Afneembare trekhaak* - monteren/
demonteren 330
Trailer Stability Assist (TSA) 333
Slepen 334
Sleepoog 335
Bergen 336
WIELEN EN BANDEN
Banden - onderhoud 338
Banden - draairichting 339
Banden - slijtage-indicator 340
Banden - bandenspanning 340
Wiel- en velgmaten 342
Banden - maten 342
Banden - lastindex 343
Banden - snelheidsklassen 343
Wielbouten 344
Winterbanden 344
Wielen verwisselen - wielen verwijderen 345
Wielen verwisselen - monteren 348
Gevarendriehoek 349
Gereedschap 349
Krik*350
EHBO-set*350
Bandenspanningscontrole*351
Bandenspanningscontrole (TM)*351
Noodreparatieset voor banden 353
Noodreparatieset voor banden - positie 354
Noodreparatieset voor banden - overzicht 354
Noodreparatieset voor banden -
bediening 355
Noodreparatieset voor banden -
reparatieresultaat controleren 357
9
Noodreparatieset voor banden - ban-
den oppompen 359
ONDERHOUD EN SERVICE
Serviceprogramma van Volvo 362
Afspraak maken voor servicebeurt en
reparatie*362
Auto opnemen 365
Motorkap - openen en sluiten 367
Motorruimte - overzicht 367
Motorruimte - controle 368
Motorolie - algemeen 369
Motorolie - controleren en bijvullen 370
Koelvloeistof - peil 373
Rem- en koppelingsvloeistof - peil 374
Stuurbekrachtigingsvloeistof - peil 375
Klimaatregeling - storingen opsporen
en verhelpen 375
Lamp vervangen - algemeen 376
Lamp vervangen - koplampen 377
Lampen verwisselen - afdekkap
groot-/dimlichtlampen 378
Lamp vervangen - dimlicht 379
Lamp vervangen - groot licht 379
Lamp vervangen - verstraler 380
Lampen vervangen - richtingaanwij-
zers voorzijde 381
Lamp vervangen - verlichting achter 381
Lamp vervangen - positie lampen
achterzijde 382
Lamp vervangen - kentekenplaatver-
lichting 382
Lamp vervangen - verlichting in
bagageruimte 382
Lamp vervangen - verlichting make-
upspiegel 383
Lampen - specificaties 383
Wisserbladen 384
Sproeiervloeistof - bijvullen 386
Startaccu - algemeen 387
Accu - symbolen 388
Startaccu - vervangen 389
Accu - Start/Stop 391
Elektrisch systeem 393
Zekeringen - algemeen 393
Zekeringen - in motorruimte 395
Zekeringen - onder dashboardkastje 399
Zekeringen - in regeleenheid onder
dashboardkastje 401
Zekeringen - in bagageruimte 403
Zekeringen - in de koude zone van
de motorruimte 405
Wasstraat 407
Poetsen en in de was zetten 409
Water- en vuilafstotende laag 409
Roestwering 410
10
Interieur reinigen 410
Lakschade 412
SPECIFICATIES
Typeaanduidingen 416
Maten 419
Gewichten 420
Trekgewicht en kogeldruk 421
Motorspecificaties 423
Motorolie - ongunstige rijomstandig-
heden 424
Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid 425
Koelvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid 427
Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid 428
Remvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid 429
Stuurbekrachtigingsvloeistof - kwaliteit 429
Brandstoftank - inhoud 430
Specificaties voor airconditioning 431
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot 433
Wielen en banden - goedgekeurde
maten 436
Lastindex en snelheidsklasse 437
Banden - goedgekeurde banden-
spanning 438
ALFABETISCH REGISTER
Alfabetisch register 439
INLEIDING
INLEIDING
12
Zo kunt u gebruikersinformatie
vinden
Gebruikersinformatie is beschikbaar in verschil-
lende productformaten, zowel digitaal als in
drukvorm. De gebruikershandleiding is te raad-
plegen via het display in de auto, via de mobiele
app en op de supportsite van Volvo Cars. In het
dashboardkastje ligt een Quick Guide en een
supplement bij de gebruikershandleiding met
onder meer informatie over zekeringen en speci-
ficaties. U kunt een gebruikershandleiding in
drukvorm bestellen.
Display van de auto1
Via het display van de auto is
de gebruikershandleiding raad-
pleegbaar in digitale vorm. Druk
op de knop MY CAR op de
middenconsole, daarna op OK/
MENU en kies
Gebruikershandleiding. De
informatie is zoekbaar en tevens ingedeeld in
categorieën.
Lees meer onder Digitale gebruikershandleiding
in de auto.
Mobiele app
Op App Store of Google Play:
zoek naar "Volvo Manual",
download de app naar uw
smartphone of tablet en kies
uw model.
De app bevat instructievideo's
en biedt de mogelijkheid tot visuele navigatie aan
de hand van afbeeldingen van het auto-exterieur
en -interieur. De navigatie tussen de verschil-
lende paragrafen van de gebruikershandleiding
verloopt eenvoudig en de inhoud is doorzoekbaar.
Lees meer onder Gebruikershandleiding op
mobiele apparaten .
Supportsite van Volvo Cars
Bezoek support.volvocars.com
en kies uw land. Hier vindt u
gebruikershandleidingen online
en in PDF-formaat. Op de sup-
portsite van Volvo Cars vindt u
tevens instructievideo's en
meer informatie over het
gebruik en het bezit van uw Volvo. De site is
beschikbaar voor de meeste markten. Lees meer
op de supportsite van Volvo Cars.
Informatie in drukvorm
In het dashboardkastje ligt een
supplement bij de gebruikers-
handleiding2 met informatie
over zekeringen en specifica-
ties plus een overzicht van
belangrijke en nuttige informa-
tie.
Ook in drukvorm beschikbaar is een Quick Guide
met beknopte informatie over de meeste
gebruikte autofuncties om aan de slag te kunnen.
Afhankelijk van het gekozen uitrustingsniveau, de
markt en dergelijke liggen er aanvullende docu-
menten met gebruikersinformatie in drukvorm in
de auto.
1Op markten zonder gebruikershandleiding op het display wordt een volledige gebruikershandleiding in drukvorm verstrekt.
2Op markten zonder gebruikershandleiding op het display wordt een volledige gebruikershandleiding in drukvorm verstrekt.
INLEIDING
}}
13
Het is mogelijk een gedrukt exemplaar van de
gebruikershandleiding en het bijbehorende sup-
plement te bestellen. Neem voor bestelling con-
tact op met een Volvo-dealer. Lees Gebruikers-
handleiding doornemenGebruikershandleiding
doornemen.
Taalinstelling wijzen voor het display
van de auto
Wanneer u de taalinstelling voor het display van
de auto wijzigt, is het mogelijk dat bepaalde infor-
matie niet overeenkomt met de wettelijke bepa-
lingen en voorschriften die in uw land gelden. Het
is beter geen taal in te stellen die u niet begrijpt,
omdat het anders lastig is om de weg te vinden
in de menustructuur op het display.
BELANGRIJK
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat
u de auto op veilig wijze bestuurt en dat u de
geldende wetgeving en voorschriften in acht
neemt. Het is ook belangrijk dat u de auto
volgens Volvo's adviezen in de gebruikers-
handleiding onderhoudt en bedient.
Bij afwijkingen in de informatie op het beeld-
scherm en in de gedrukte informatie, geldt
altijd de informatie in drukvorm.
Gerelateerde informatie
Digitale gebruikershandleiding in auto
(p. 13)
Supportsite van Volvo Cars (p. 16)
Gebruikershandleiding lezen (p. 17)
Digitale gebruikershandleiding in
auto
De gebruikershandleiding is weer te geven op
het beeldscherm in de auto3. De informatie is
doorzoekbaar en de navigatie tussen de verschil-
lende paragrafen verloopt eenvoudig.
Digitale gebruikershandleiding openen - druk op
de MY CAR-knop op de middenconsole, druk op
OK/MENU en kies Gebruikershandleiding.
Voor elementaire navigatiefuncties, zie Systeem-
bediening. Hier volgt een gedetailleerde beschrij-
ving.
Startpagina van de gebruikershandleiding.
U kunt op vier verschillende manieren informatie
vinden in de digitale gebruikershandleiding:
3Geldt voor bepaalde automodellen.
||
INLEIDING
14
Zoeken - Zoekfunctie om een artikel te vin-
den.
Categorieën - Alle artikelen geordend naar
categorieën.
Favorieten - Snelkoppeling naar favoriete
artikelen.
Quick Guide - Een selectie van artikelen
voor veelgebruikte functies.
Kies het informatiesymbool in de rechter onder-
hoek voor informatie over de digitale gebruikers-
handleiding.
N.B.
De digitale gebruikershandleiding is tijdens
het rijden niet beschikbaar.
Zoeken
Zoeken met behulp van het schrijfwiel.
Tekenlijst.
Invoerstand wijzigen (zie de volgende tabel).
Gebruik het schrijfwiel om een zoekterm in te
voeren, bijvoorbeeld "veiligheidsgordel".
1. Draai aan TUNE tot de gewenste letter ver-
schijnt en druk ter bevestiging op OK/
MENU. Ook de cijfer- en lettertoetsen van
het bedieningspaneel op de middenconsole
zijn te gebruiken.
2. Ga verder met de volgende letter enzovoort.
3. Om over te schakelen op de invoer van cij-
fers of speciale tekens of om te zoeken,
draait u aan TUNE, totdat een van de opties
(zie verklaring in volgende tabel) in de lijst
voor het wisselen van invoerstand (2) ver-
schijnt en druk vervolgens op OK/MENU.
123/A
BC
Met OK/MENU kunt u wisselen
tussen cijfers en letters.
MEER Met OK/MENU kunt u overschake-
len op de invoer van speciale
tekens.
OK Voer de zoekopdracht uit. Draai aan
TUNE om een treffer te kiezen en
druk vervolgens op om OK/MENU
het bijbehorende artikel te openen.
a|A Tussen kleine en hoofdletters wis-
selen met OK/MENU.
| | }Van het tekstwiel naar het zoekveld
wisselen. De cursor verplaatsen met
TUNE. Eventuele verkeerde spelling
wissen met EXIT. Om terug te gaan
naar het tekstwiel op OK/MENU
drukken.
Let erop dat de cijfer- en lettertoet-
sen op het bedieningspaneel te
gebruiken zijn bij bewerkingen in
het zoekveld.
INLEIDING
}}
15
Tekst invoeren met numeriek toetsenbord
Numeriek toetsenbord.
Een andere manier om tekens in te toetsen/
voeren is met behulp van de knoppen op de mid-
denconsole: 09, * en #.
Zo wordt bij een druk op 9 een kolom weergege-
ven met alle tekens4 onder deze toets, zoals w, x,
y, z en 9. Bij snel indrukken van de toets bladert
u met de cursor door deze tekens.
Blijf met de cursor op het te kiezen teken
staan - het teken verschijnt op de schrijfre-
gel.
Wis/annuleer uw keuze met EXIT.
Houd om een cijfer in te voeren de toets met het
gewenste cijfer ingedrukt.
Categorieën
De artikelen van de gebruikershandleiding zijn
geordend naar hoofdcategorieën en ondercate-
gorieën. Hetzelfde artikel ligt mogelijk in meer-
dere categorieën zodat het gemakkelijker te vin-
den is.
Draai aan TUNE om door de categorieboom te
navigeren en druk op OK/MENU om een cate-
gorie (aangeduid met ) of artikel (aangeduid
met ) te openen. Druk op EXIT om terug te
gaan naar de vorige weergave.
Favorieten
Hier vindt u de artikelen die als favorieten zijn
opgeslagen. Om een artikel als favoriet te marke-
ren, zie de rubriek "In een artikel navigeren" hier-
onder.
Draai aan TUNE om in de favorietenlijst te navi-
geren en druk op OK/MENU om een artikel te
openen. Druk op EXIT om terug te gaan naar de
vorige weergave.
Quick Guide
Hier vindt u een aantal artikelen om de meest
gebruikte functies van de auto te leren kennen.
De artikelen zijn ook via categorieën bereikbaar,
maar staan hier om er snel bij te kunnen.
Draai aan TUNE om in de Quick Guide te navige-
ren en druk op OK/MENU om een artikel te ope-
nen. Druk op EXIT om terug te gaan naar de
vorige weergave.
In een artikel navigeren
Home - naar de startpagina van de gebrui-
kershandleiding gaan.
Favoriet - het artikel als favoriet toevoegen/
verwijderen. U kunt ook op de FAV-knop op
de middenconsole drukken om een artikel
als favoriet toe te voegen/te verwijderen.
Gemarkeerde link - naar een gelinkt artikel
gaan.
Speciale teksten - als het artikel waarschu-
wings-, belangrijk- of NB-teksten bevat, wor-
den het bijbehorende symbool en het aantal
van dergelijke teksten in het artikel getoond.
Draai aan TUNE om de links door te nemen of
een artikel omhoog of omlaag te schuiven. Als
4De schrijftekens voor de verschillende toetsen kunnen per markt/land/taal variëren.
INLEIDING
* Optie/accessoire.
16
het beeldscherm naar het begin/eind van een
artikel is geschoven, zijn de opties Home en
Favoriet bereikbaar door een stap omhoog/
omlaag te gaan. Druk op OK/MENU om de
keuze/gemarkeerde link te activeren. Druk op
EXIT om terug te gaan naar de vorige weergave.
Supportsite van Volvo Cars
Op de homepage en supportsite van Volvo Cars
vindt u meer informatie over uw auto. Vanaf de
homepage kunt u tevens doorlinken naar My
Volvo, een persoonlijke internetpagina voor u en
uw auto.
Support op internet
Ga naar support.volvocars.com of gebruik de QR-
code hieronder om de pagina te bezoeken. De
supportsite is voor de meeste markten beschik-
baar.
QR-code naar de supportsite.
De informatie op de supportsite is zoekbaar en
bovendien ingedeeld in verschillende catego-
rieën. Hier vindt u support voor zaken zoals dien-
sten en functies waarvoor internet vereist is,
Volvo On Call*, het navigatiesysteem* en apps.
De verschillende procedures worden aan de hand
van video's en stapsgewijze instructies uiteenge-
zet, bijvoorbeeld hoe u de auto via een mobiele
telefoon met internet verbindt.
Downloadbare informatie van de
supportsite
Kaarten
Voor auto's met Sensus Navigation* zijn via de
supportsite kaarten te downloaden.
Apps
Voor bepaalde Volvo-modellen van modeljaar
2014 en 2015 is de gebruikershandleiding als
app beschikbaar. Ook de Volvo On Call*-app is
hier te downloaden.
Gebruikershandleidingen van eerdere
modeljaren
Gebruikershandleidingen van eerdere modeljaren
zijn hier beschikbaar in pdf. Ook de Quick Guide
en supplementen zijn via de supportsite te down-
loaden. Kies model en modeljaar om de gewen-
ste publicatie te downloaden.
Contact
Op de supportsite staan de contactgegevens van
de klantenservice en de dichtstbijzijnde Volvo-
dealer.
My Volvo op internet5
Via www.volvocars.com kunt u doorlinken naar My
Volvo web, een persoonlijke website voor u en uw
Volvo.
Maak een persoonlijke Volvo ID aan en log in op
My Volvo web voor een overzicht van zaken zoals
onderhoud, contracten en garanties. Op My Volvo
5Geldt voor bepaalde markten.
INLEIDING
}}
* Optie/accessoire. 17
web vindt u ook informatie over modelspecifieke
accessoires en softwareproducten voor uw Volvo.
Gerelateerde informatie
Volvo ID (p. 22)
Gebruikershandleiding lezen
Een goede manier om vertrouwd te raken met
uw nieuwe auto is om de gebruikershandleiding
te lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt.
Het doornemen van de gebruikershandleiding is
een goede manier om vertrouwd te raken met
nieuwe functies, tips te krijgen voor hoe u de
auto in verschillende situaties het beste kunt
bedienen en te leren hoe u optimaal gebruik kunt
maken van alle mogelijkheden die uw auto biedt.
Besteed ook aandacht aan de veiligheidsinstruc-
ties in de gebruikershandleiding.
Er vindt voortdurend productontwikkeling plaats
ter verbetering van ons product. Aanpassingen
kunnen ertoe leiden dat de gegevens, beschrij-
vingen en illustraties in de gebruikershandleiding
afwijken van de werkelijke uitrusting op uw auto.
We behouden ons het recht voor om zonder
voorafgaande mededeling wijzigingen aan te
brengen.
© Volvo Car Corporation
BELANGRIJK
Laat deze handleiding altijd in de auto liggen.
Anders ontbreekt bij eventuele problemen de
noodzakelijke informatie over hoe en waar u
professionele hulp kunt krijgen.
Gebruikershandleiding op mobiele
apparaten
N.B.
De gebruikershandleiding is te downloaden
als app (geldt voor bepaalde modellen en
mobiele telefoons), zie www.volvocars.com.
De app biedt tevens video’s en doorzoekbare
informatie en eenvoudige navigatie tussen de
verschillende hoofdstukken.
Opties/accessoires
Alle soorten opties staan aangegeven met een
sterretje* in de gebruikershandleiding.
Als aanvulling op de standaarduitrusting worden
in de gebruikershandleiding ook de opties (van
fabriekswege gemonteerde uitrusting) en
||
INLEIDING
18
bepaalde accessoires (ingebouwde extra uitrus-
ting) beschreven.
De uitrusting die in de gebruikershandleiding
wordt beschreven is niet op alle auto's aanwezig
– welke uitrusting aanwezig is hangt af van de
verschillende behoeften op de diverse markten
en de landelijke en/of regionale wet- en regelge-
ving.
Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of
opties/accessoires contact op met een Volvo-
dealer.
Speciale teksten
WAARSCHUWING
Waarschuwingsteksten geven informatie over
kans op letsel.
BELANGRIJK
Belangrijk-teksten geven informatie over kans
op materiële schade.
N.B.
Teksten met het kopje N.B. duiden op tips en
adviezen die het gebruik van bepaalde moge-
lijkheden en functies vergemakkelijken.
Voetnoot
In de gebruikershandleiding komt informatie voor
in de vorm van een voetnoot onder aan de
pagina. Deze informatie vormt een aanvulling op
de tekst waar het nummer van de voetnoot naar
verwijst. Als de voetnoot naar tekst in een tabel
verwijst, worden letters gebruikt in plaats van cij-
fers.
Displaymeldingen
In de auto zijn displays aanwezig waarop menu-
teksten en displaymeldingen kunnen worden
weergegeven. Dergelijke teksten in de gebrui-
kershandleiding onderscheiden zich van de nor-
male tekst. Voorbeeld van menuteksten en dis-
playmeldingen: Media, Locatie wordt
verstuurd.
Stickers
Er zitten verschillende soorten stickers in de auto
om belangrijke informatie op een simpele en dui-
delijke manier over te dragen. De stickers in de
auto zijn van de onderstaande aflopende waar-
schuwings-/informatiegraad.
Gevaar voor lichamelijk letsel
G031590
Zwarte ISO-symbolen in een geel waarschu-
wingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart
tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op
een risico dat, bij het negeren van de waarschu-
wing, kan resulteren in ernstig letsel met mogelijk
dodelijke afloop.
INLEIDING
}}
19
Gevaar voor materiële schade
G031592
Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel-
ding in een zwart of blauw waarschuwings- en
tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op
een risico dat, bij het negeren van de waarschu-
wing, kan resulteren in materiële schade.
Informatie
G031593
Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeel-
ding in een zwart tekstveld.
N.B.
De in de gebruikershandleiding afgebeelde
stickers hoeven niet per definitie overeen te
komen met de stickers die in of op uw auto
aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen
bedoeld om aan te geven hoe de stickers er
in grote lijnen uitzien en waar ze ongeveer zit-
ten. Op de stickers van de auto vindt u de
informatie die op uw auto van toepassing is.
Procedurelijsten
Procedures met handelingen die in een bepaalde
volgorde moeten worden uitgevoerd, staan
genummerd in de gebruikershandleiding.
Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een
stapsgewijze instructie bestaat, zijn de ver-
schillende stappen van de instructie op
dezelfde manier genummerd als de bijbeho-
rende afbeeldingen.
Als voor de instructies bij een reeks afbeel-
dingen de onderlinge volgorde niet relevant
is, worden de instructies voorafgegaan door
letters.
Er komen genummerde en ongenummerde
pijlen voor. Ze worden gebruikt om een
bepaalde beweging weer te geven.
Pijlen met een letter dienen om een bewe-
ging weer te geven waarbij de onderlinge
volgorde niet van belang is.
Als er geen reeks afbeeldingen bij een stapsge-
wijze instructie bestaat, zijn de verschillende stap-
pen op de standaardmanier genummerd met nor-
male cijfers.
Positielijsten
Op overzichtsfiguren die de positie van
onderdelen aangeven worden rode cirkels
met daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfde cij-
fer wordt gehanteerd in de positielijst bij de
afbeelding, met een beschrijving van de
weergegeven objecten.
||
INLEIDING
20
Opsommingslijsten
Bij opsommingen in de gebruikershandleiding
wordt gebruik gemaakt van een opsommingslijst.
Bijvoorbeeld:
Koelvloeistof
Motorolie
Gerelateerde informatie
Gerelateerde informatie verwijst naar andere arti-
kelen met aanverwante informatie.
Afbeeldingen
De afbeeldingen in de handleiding zijn soms
schematisch en kunnen dan ook afwijken van uw
uitvoering van de auto afhankelijk van het uitrus-
tingsniveau en de markt.
Zie ommezijde
}} Dit symbool staat rechts onderaan, wanneer
een artikel wordt voortgezet op de volgende
pagina.
Vervolg van de vorige pagina
|| Dit symbool staat links bovenaan wanneer
een artikel wordt voortgezet van de vorige pagina.
Gerelateerde informatie
Milieu-aspecten van de gebruikershandlei-
ding (p. 26)
Supportsite van Volvo Cars (p. 16)
Vastlegging van gegevens
In het kader van de veiligheids- en kwaliteitsin-
spanningen van Volvo worden bepaalde gege-
vens over de bediening, de werking en bijna-
aanrijdingen door de auto vastgelegd.
Deze auto is uitgerust met een "Event Data
Recorder" (EDR). Het belangrijkste doel daarvan
is het vastleggen en opnemen van gegevens bij
verkeersongevallen of bijna-ongelukken, zoals
wanneer de airbag wordt geactiveerd of als de
auto een wegversperring raakt. De gegevens
worden geregistreerd om meer inzicht te krijgen
in hoe de systemen van de auto in dit soort situ-
aties werken. De EDR is zodanig vormgegeven
dat deze gedurende een korte tijd gegevens
vastlegt die verband houden met de autodyna-
miek en de veiligheidssystemen, normaal gespro-
ken 30 seconden of korter.
De EDR in deze auto is zodanig geconstrueerd
dat deze bij verkeersongevallen of bijna-ongeluk-
ken gegevens vastlegt die verband houden met:
de wijze waarop de verschillende autosyste-
men werkten;
de vraag of u en passagiers in de gordel
zaten;
de vraag of u het gas- of rempedaal
bediende;
hoe snel u reed.
Dit kan een bijdrage leveren aan een beter
inzicht in de omstandigheden waarin bepaalde
verkeersongevallen en schades ontstaan. De
EDR legt alleen gegevens vast, als er sprake is
van een niet-alledaagse aanrijdingssituatie - bij
normale rijomstandigheden registreert de EDR
geen gegevens. Ook registreert het systeem
nooit wie de auto bestuurt of wat de geografi-
sche positie is voor de aanrijding of bijna-aanrij-
ding. Andere partijen, zoals de politie, kunnen
echter gebruik maken van de vastgelegde gege-
vens in combinatie met het type persoonlijk iden-
tificeerbare informatie dat bij een verkeersonge-
val routinematig wordt verzameld. Om de geregi-
streerde gegevens te kunnen interpreteren zijn
speciale apparatuur en toegang tot de auto of de
EDR vereist.
De auto is naast de EDR ook uitgerust met een
aantal computers, die tot taak hebben de werking
van de auto continu te controleren en bewaken.
Deze kunnen tijdens normale rijomstandigheden
gegevens vastleggen, maar vooral wanneer deze
een fout registreren die betrekking heeft op de
bediening en werking van de auto of bij activering
van de actieve rijhulp (zoals City Safety en de
automatische remfunctie).
Een deel van de vastgelegde gegevens heeft de
monteur nodig om service en onderhoud te kun-
nen verrichten met als doel eventuele storingen
die in de auto zijn opgetreden te diagnosticeren
en verhelpen. De geregistreerde informatie heeft
Volvo ook nodig om te kunnen voldoen aan de
juridische eisen conform de wet- en regelgeving.
De in de auto geregistreerde informatie ligt
INLEIDING
* Optie/accessoire. 21
opgeslagen in de computers totdat de auto een
servicebeurt krijgt of wordt gerepareerd.
Naast het bovenstaande kan de geregistreerde
informatie ook in een samengestelde vorm wor-
den gebruikt voor verzekerings- en productont-
wikkelingsdoeleinden om de veiligheid en kwali-
teit van Volvo's auto's te verbeteren.
Volvo zal de bovengenoemde gegevens niet zon-
der de toestemming van de eigenaar van de auto
vrijgeven aan derden. Vanwege nationale wet- en
regelgeving kan Volvo echter worden gedwongen
om dit type informatie af te geven aan de politie
of andere autoriteiten die het wettelijke recht
hebben om hiertoe toegang te krijgen. Om de
door vastgelegde gegevens te kunnen uitlezen
en interpreteren is speciale technische appara-
tuur vereist die alleen beschikbaar is bij Volvo en
de werkplaatsen die een contract hebben met
Volvo. Volvo ziet erop toe dat de gegevens, die in
verband met reparatie en onderhoud worden
doorgegeven aan Volvo, zorgvuldig worden opge-
slagen en gehanteerd en dat ze in overeenstem-
ming met de geldende wetgeving worden
gebruikt. Neem voor meer informatie contact op
met een Volvo-dealer.
Accessoires en extra uitrusting
Een verkeerde aansluiting en montage van
accessoires en extra uitrusting kan een nadelige
invloed hebben op de werking van de elektroni-
sche systemen van de auto.
Bepaalde accessoires werken alleen, wanneer de
bijbehorende software in de computersystemen
van de auto wordt geladen. Volvo adviseert u
daarom altijd contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats, voordat u accessoires
of extra uitrusting monteert die in verbinding
staan/staat met of van invloed zijn/is op het
elektrische systeem.
Warmtereflecterende voorruit*
De voorruit is voorzien van een warmtereflecte-
rende film (IR) die de ingestraalde warmte in de
passagiersruimte beperkt.
Montage van elektronische uitrusting, zoals een
transponder, achter een ruit met een warmtere-
flecterende film heeft mogelijk een negatieve
invloed op de werking en prestaties van de uit-
rusting.
Voor optimale werking van moet de elektronische
uitrusting gemonteerd worden op dat deel van de
voorruit waar geen warmtereflecterende film is
aangebracht (zie gemarkeerd veld op afbeelding).
Veld waar geen IR-film is aangebracht.
A is de afstand tussen de bovenkant van de voor-
ruit en het begin van het veld. B is de afstand
tussen de bovenkant van de voorruit en het eind
van het veld.
Maten
A 40 mm
B 80 mm
INLEIDING
* Optie/accessoire.
22
Volvo ID
Volvo ID is uw persoonlijke ID die u toegang
biedt tot diverse diensten6.
Voorbeeld van diensten:
My Volvo - Uw persoonlijke website voor u en
uw auto.
Connected Car* - bepaalde functies en dien-
sten vereisen dat u uw auto hebt geregis-
treerd op een persoonlijke Volvo ID, bijvoor-
beeld om een adres van een kaartdienst op
internet rechtstreeks naar uw auto te kunnen
sturen.
Volvo On Call* - Volvo ID wordt gebruikt bij
het inloggen op de Volvo On Call-app.
Voordelen van Volvo ID
Een gebruikersnaam en een wachtwoord
voor online diensten, dat wil zeggen u hoeft
slechts één gebruikersnaam en één wacht-
woord te onthouden.
Bij het wijzigen van een gebruikersnaam/
wachtwoord voor een dienst (bijvoorbeeld
Volvo On Call) worden deze ook automatisch
voor andere diensten gewijzigd (bijvoorbeeld
My Volvo)
Volvo ID aanmaken
Om een Volvo ID aan te maken moet u een per-
soonlijk e-mailadres opgeven. Om de registratie
te voltooien moet u de instructies opvolgen in het
e-mailbericht dat automatisch wordt verstuurd
naar het opgegeven e-mailadres. Een Volvo ID
kan via de volgende diensten worden aange-
maakt:
My Volvo - Geef het e-mailadres aan en volg
de instructies.
Bij een Connected Car* - Geef het e-maila-
dres aan in de app die Volvo ID vereist en
volg de instructies. Of druk twee keer op de
verbindingsknop op de middenconsole en
kies Apps Instellingen en volg de
instructies.
Volvo On Call* - Download de nieuwste ver-
sie van de Volvo On Call-app. Kies op de
startpagina voor het registreren van een
Volvo ID, geef een e-mailadres aan en volg
de instructies.
Gerelateerde informatie
Supportsite van Volvo Cars (p. 16)
6Het aanbod aan diensten kan veranderen en hangt af van het uitrustingsniveau en de markt.
INLEIDING
}}
23
Milieubeleid
Volvo Car Corporation werkt voortdurend aan de
ontwikkeling van veiliger en effectievere produc-
ten en oplossingen om de milieu-effecten te
beperken.
Milieuzorg is een van de kernwaarden van Volvo
Cars die van invloed is op alle activiteiten. De
milieu-activiteiten gaan uit van de volledige
levensduur van de auto en houden rekening met
de milieu-effecten, van ontwikkeling tot sloop en
recycling. Volvo Cars hanteert het uitgangspunt
dat de milieu-effecten van nieuwe producten
geringer moeten zijn dan die van de producten
waarvoor ze in de plaats komen.
Een van de resultaten van de inspanningen van
Volvo op milieugebied is de ontwikkeling van de
Drive-E-aandrijflijnen, die effectiever werken en
minder vervuilend zijn. Ook het persoonlijke
milieu heeft de volle aandacht van Volvo - de
lucht in een Volvo is door de klimaatregeling bij-
voorbeeld schoner dan de lucht buiten.
Uw Volvo voldoet aan strenge internationale
milieu-eisen. Alle productie-eenheden van Volvo
hebben een ISO 14001-certificaat, wat een sys-
tematische benadering van de milieu-aspecten
van de productie betekent om voortdurend verbe-
teringen aan te brengen en de milieu-effecten te
beperken. Dit ISO-certificaat betekent ook dat de
geldende wettelijke bepalingen en voorschriften
op milieugebied wordt nageleefd. Volvo eist ook
van de samenwerkingspartners dat ze aan deze
normen voldoen.
Brandstofverbruik
Omdat de milieu-effecten van auto's voor een
groot deel toe te schrijven zijn aan het gebruik
ervan richt Volvo Cars zich op het beperken van
het brandstofverbruik, de uitstoot van kooldioxide
en andere verontreinigende stoffen. De auto's
van Volvo zijn concurrerend in hun klasse wat het
brandstofverbruik betreft. Een lager brandstofver-
bruik levert over het algemeen een geringere uit-
stoot van het broeikasgas kooldioxide op.
||
INLEIDING
* Optie/accessoire.
24
Bijdragen aan een schoner milieu
Een zuinige auto levert niet alleen een beperking
van de milieu-effecten op, maar betekent ook
lagere kosten voor de eigenaar van de auto. Als
bestuurder kunt u eenvoudig brandstof en geld
besparen en zo een bijdrage leveren aan een
schoner milieu. Hier volgen enkele tips en advie-
zen:
Plan een effectieve gemiddelde snelheid.
Snelheden hoger dan zo'n 80 km/h (50
mph) en lager dan 50 km/h (30 mph) zorgen
voor een hoger energieverbruik.
Neem de intervallen voor onderhoud en ser-
vice aan de auto in acht die in het Service-
en garantieboekje geadviseerd worden.
Voorkom stationair draaien – zet de motor af
wanneer u langere tijd stilstaat. Houd u aan
de plaatselijke voorschriften.
Rijd anticiperend - bij onnodig vaak stoppen
en optrekken en een ongelijkmatige snelheid
stijgt het brandstofverbruik.
Gebruik vóór een koude start altijd de motor-
verwarming*, als de auto hiermee is uitgerust
– dit verbetert de startgewilligheid, beperkt
de slijtage bij koud weer en zorgt ervoor dat
de motor sneller op bedrijfstemperatuur
komt, waardoor het brandstofverbruik en de
uitstoot afnemen.
Let er tevens op dat u afvalstoffen die schadelijk
zijn voor het milieu, zoals accu's en olie, op een
milieuvriendelijke manier afvoert. Neem contact
op met een werkplaats bij twijfel over de juiste
manier van verwerken van dergelijk afval – gead-
viseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Wanneer u deze tips opvolgt, kunt u geld bespa-
ren, zuiniger omspringen met de hulpbronnen op
aarde en uw auto langer doen meegaan. Voor
meer informatie en advies zie Eco guide (p. 72),
Zuinig rijden (p. 325) en Brandstofverbruik
(p. 433).
Efficiënte uitlaatgasreiniging
Uw Volvo is gebouwd volgens het concept
"Schoon aan binnen- en buitenkant" – een con-
cept dat een schone passagiersruimte combi-
neert met een uitermate efficiënte uitlaatgasreini-
ging. In veel gevallen liggen uitlaatgasemissies
ver onder de geldende normen.
Schone lucht in passagiersruimte
Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pollen
niet via de luchtinlaatopening in de passagiers-
ruimte kunnen dringen.
Het luchtkwaliteitssysteem IAQS* (Interior Air
Quality System) zorgt ervoor dat de lucht die de
passagiersruimte binnenkomt, schoner is dan de
lucht buiten in het verkeer.
Het systeem ontdoet de lucht in de passagiers-
ruimte van verontreinigingen in de vorm van stof-
deeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laag-
hangend ozon. Als de Air Quality Sensor een ver-
hoogde concentratie van verontreinigingen in de
buitenlucht meet, wordt de luchtinlaat afgesloten
waarna de lucht in de passagiersruimte wordt
gerecirculeerd. Iets dergelijks kan zich voordoen
in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tunnels.
Het IAQS is onderdeel van het CZIP (Clean Zone
Interior Package)* dat voorzien is van een speci-
ale ventilatorfunctie die aanslaat, wanneer de
auto via de transpondersleutel wordt ontgrendeld.
Interieur
De gebruikte materialen voor het interieur van
een Volvo zijn zorgvuldig geselecteerd en uitvoe-
rig getest op comfort en hypoallergeniteit.
Bepaalde afwerkingsdetails zijn handmatig aan-
gebracht: zo is de stuurwielbekleding met de
hand genaaid. Het interieur is getest op de afwe-
zigheid van sterke geuren of stoffen die klachten
kunnen geven bij hoge temperaturen of direct
zonlicht.
Erkende Volvo-werkplaatsen en het
milieu
Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaar-
den scheppen voor een lange levensduur en een
laag brandstofverbruik. U draagt zo tevens bij aan
een schoner milieu. Wanneer u de reparaties en
het onderhoud aan de auto toevertrouwt aan de
werkplaatsen van Volvo, wordt de auto een
onderdeel van Volvo's systeem. Volvo stelt duide-
lijke milieu-eisen aan de outillage van de werk-
plaatsen om te voorkomen dat er schadelijke
stoffen in het milieu vrijkomen. Het werkplaats-
personeel beschikt over de kennis en het
INLEIDING
25
gereedschap om optimale milieuzorg te garande-
ren.
Recycling
Omdat Volvo werkt vanuit een levensduurper-
spectief is het ook belangrijk dat autowrakken op
milieuvriendelijke wijze worden gerecycled. De
auto is nagenoeg geheel te recyclen. De laatste
eigenaar van de auto wordt daarom verzocht con-
tact op te nemen met een dealer voor de locatie
van een gecertificeerd/erkend recyclingbedrijf.
Gerelateerde informatie
Milieu-aspecten van de gebruikershandlei-
ding (p. 26)
INLEIDING
* Optie/accessoire.
26
Milieu-aspecten van de
gebruikershandleiding
De papiervezels waarvan deze publicatie
gemaakt is afkomstig zijn uit Forest Stewardship
Council®-gecertificeerde bossen of andere
gecontroleerde bronnen.
Het FSC®-symbool geeft aan dat de papiervezels
waarvan een gebruikershandleiding in drukvorm
gemaakt is afkomstig zijn uit FSC®-gecertifi-
ceerde bossen of andere gecontroleerde bron-
nen.
Gerelateerde informatie
Milieubeleid (p. 23)
Gelaagd glas
Het glas is verstevigd voor een verbe-
terde inbraakbeveiliging en geluidsiso-
latie van het interieur. De voorruit en de
overige ruiten zijn gemaakt van
gelaagd glas*.
VEILIGHEID
VEILIGHEID
28
Algemeen over veiligheidsgordels
Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de
veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er
daarom op dat alle passagiers hun veiligheids-
gordel tijdens het rijden om hebben.
Span de heupgordel over de heupen door de diagonale
schoudergordel in de richting van de schouder omhoog
te trekken. De heupgordel moet laag zitten (niet over de
buik).
Voor optimale bescherming van de veiligheids-
gordel is het van belang dat de gordel goed
tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te
ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt
de beste bescherming bij een normale rijhouding.
Wanneer iemand de veiligheidsgordel niet draagt,
wordt de bewuste persoon er middels waarschu-
wingssymbolen en geluidssignalen (p. 31) aan
herinnerd de gordel om te doen (p. 29).
Waar u op moet letten
Gebruik geen klemmen of andere accessoi-
res waardoor u de veiligheidsgordel niet
strak langs uw lichaam kunt trekken.
De veiligheidsgordel mag niet gedraaid zit-
ten.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken samen.
Als de veiligheidsgordel niet of verkeerd wordt
gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed
zijn op het effect van de airbag.
WAARSCHUWING
Elke veiligheidsgordel is bedoeld voor slechts
één persoon.
WAARSCHUWING
Breng nooit zelf wijzigingen aan de veilig-
heidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te
repareren. Volvo adviseert u daarvoor contact
op te nemen met een erkende Volvo-werk-
plaats.
Als een veiligheidsgordel aan grote krachten
heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrij-
ding, moet u de veiligheidsgordel in zijn
geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan
een deel van zijn beschermende eigenschap-
pen hebben verloren, zelfs als de veiligheids-
gordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Ver-
vang de veiligheidsgordel ook als deze versle-
ten of beschadigd is. De nieuwe veiligheids-
gordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld
voor montage op dezelfde positie als de ver-
vangen veiligheidsgordel.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordel - zwangerschap (p. 30)
Veiligheidsgordel - losmaken (p. 30)
Gordelspanners (p. 31)
VEILIGHEID
29
Veiligheidsgordel - om doen
Doe de veiligheidsgordel (p. 28) om voordat u
gaat rijden.
Rol de gordel langzaam af en maak deze vast
door de borglip in de gordelsluiting te steken.
Een duidelijke "klik" geeft aan dat de gordel vast-
zit.
Goede positie veiligheidsgordel.
Verkeerde positie veiligheidsgordel. De veiligheidsgordel
moet over de schouder lopen.
Hoogte-instelling van de veiligheidsgordel. Druk de knop
in en zet de gordel hoger of lager. Zet de gordel zo hoog
mogelijk zonder dat de gordel daarbij langs de nek
schuurt.
Op de achterbank past de borglip van de veilig-
heidsgordel alleen in de bijbehorende sluiting1.
Waar u op moet letten
De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan niet
verder worden uitgetrokken:
wanneer u de gordel te snel uittrekt
wanneer u remt of optrekt
als de auto sterk overhelt.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordel - zwangerschap (p. 30)
Veiligheidsgordel - losmaken (p. 30)
Gordelspanners (p. 31)
Gordelwaarschuwing (p. 31)
1Bepaalde markten.
VEILIGHEID
30
Veiligheidsgordel - losmaken
Maak de veiligheidsgordel (p. 28) pas los als de
auto stilstaat.
Druk op de rode knop van de gordelsluiting en
laat het oprolmechanisme de gordel naar binnen
trekken. Als de gordel niet volledig wordt opge-
rold, moet u de gordel handmatig zo ver terugrol-
len dat deze niet langer slap hangt.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordel - om doen (p. 29)
Gordelwaarschuwing (p. 31)
Veiligheidsgordel - zwangerschap
Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk de
veiligheidsgordel (p. 28) altijd op de juiste
manier te dragen.
G020998
De veiligheidsgordel moet strak langs de schou-
der lopen, waarbij het diagonale deel van de vei-
ligheidsgordel tussen de borsten en tegen de zij-
kant van de buik ligt.
Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet
vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen lig-
gen en zo ver mogelijk onder de buik liggen. Het
mag nooit over de buik omhoog kunnen glijden.
De veiligheidsgordel moet zo strak mogelijk over
het lichaam lopen zonder onnodige speling. Con-
troleer ook of de veiligheidsgordel nergens
gedraaid zit.
Naarmate de zwangerschap vordert moeten
zwangere bestuurders de stoel (p. 85) en het
stuurwiel (p. 91) dusdanig verstellen dat ze de
auto volledig onder controle hebben (wat inhoudt
dat ze met gemak bij het stuur en de pedalen
moeten kunnen komen). Streef ernaar de afstand
tussen de buik en het stuur zo groot mogelijk te
maken.
Gerelateerde informatie
Veiligheidsgordel - om doen (p. 29)
Veiligheidsgordel - losmaken (p. 30)
VEILIGHEID
31
Gordelwaarschuwing
Wanneer iemand de veiligheidsgordel niet
draagt, gaan er waarschuwingssymbolen bran-
den en worden er geluidssignalen afgegeven om
de bewuste persoon eraan te herinneren de vei-
ligheidsgordel om te doen (p. 29).
G017726
Of er geluidssignalen klinken, hangt af van de
snelheid. De waarschuwingssymbolen zitten op
de plafondconsole en op het instrumentenpaneel
(p. 68).
Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet voor
kinderzitjes.
Achterbank
De functie van de gordelwaarschuwing voor de
achterbank is tweeledig:
Aangeven welke veiligheidsgordel (p. 28) van
de achterbank er worden gebruikt. Bij
gebruik van de veiligheidsgordels of het ope-
nen van een van de achterportieren ver-
schijnt er een melding op het instrumenten-
paneel. De melding verdwijnt automatisch na
ca. 30 seconden rijden, maar kan ook hand-
matig worden verwijderd door op de knop
OK op de richtingaanwijzerhendel (p. 115)
te drukken.
Waarschuwen dat iemand op de achterbank
de veiligheidsgordel heeft losgenomen. Er
wordt gewaarschuwd met een melding op
het instrumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en een waarschuwings-
lampje. De waarschuwing stopt wanneer de
gordel weer is omgedaan, maar kan ook
handmatig worden bevestigd door op de
knop OK te drukken.
De melding op het instrumentenpaneel, die aan-
geeft welke veiligheidsgordels er gebruikt wor-
den, is altijd beschikbaar. Druk op de knop OK
om de opgeslagen meldingen te zien.
Bepaalde markten
Er gaat een waarschuwingssymbool branden en
er worden geluidssignalen afgegeven wanneer
de bestuurder en een eventuele voorpassagier de
gordel niet dragen. Op lage snelheden klinkt de
eerste 6 seconden lang een geluidssignaal.
Gordelspanners
Alle veiligheidsgordels (p. 28) zijn uitgerust met
gordelspanners. Dit is een mechanisme dat bij
een voldoende krachtige aanrijding de veilig-
heidsgordel rond het lichaam spant. De veilig-
heidsgordel kan de passagier daarmee beter in
de stoel gedrukt houden.
WAARSCHUWING
De gesp van de veiligheidsgordel aan passa-
gierszijde nooit aanbrengen in de gordelslui-
ting aan bestuurderszijde. De gesp van de vei-
ligheidsgordel altijd aanbrengen in de gordel-
sluiting aan de juiste zijde. De veiligheidsgor-
dels nooit beschadigen en geen vreemde
voorwerpen aanbrengen in de gordelsluiting.
De veiligheidsgordels en de gordelsluiting
werken anders mogelijk niet naar behoren tij-
dens een aanrijding. Er bestaat gevaar voor
ernstige verwondingen.
VEILIGHEID
32
Veiligheid - waarschuwingssymbool
Het waarschuwingslampje verschijnt, als er tij-
dens de storingsdiagnose een storing wordt
geconstateerd of als het systeem geactiveerd is.
Waar nodig verschijnt het waarschuwingslampje
in combinatie met een melding op het informatie-
display van het instrumentenpaneel (p. 68).
Gevarendriehoek en waarschuwingssymbool voor het
airbagsysteem (p. 33) op een analoog instrumenten-
paneel.
Gevarendriehoek en waarschuwingssymbool voor het
airbagsysteem op een digitaal instrumentenpaneel.
Het waarschuwingssymbool op het instrumenten-
paneel gaat branden, wanneer de transponder-
sleutel in sleutelstand II (p. 84) staat. Het sym-
bool dooft na ca. 6 seconden, wanneer de regel-
module heeft vastgesteld dat het airbagsysteem
geen storingen vertoont.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem blijft branden of tijdens het rijden
korte tijd oplicht, betekent dit dat het airbag-
systeem niet naar behoren werkt. Het sym-
bool kan ook duiden op een storing in de gor-
delspanners, het SIPS- en het IC-systeem of
op een andere storing in het systeem. Volvo
adviseert u zo spoedig mogelijk contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Als het waarschuwingssymbool niet werkt, gaat
het waarschuwingsdriehoekje branden en ver-
schijnt er SRS airbag Service vereist of SRS
airbag Service spoed op het display. Volvo
adviseert u zo spoedig mogelijk contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de Safety mode
(p. 42)
VEILIGHEID
}}
33
Airbagsysteem
Bij een frontale botsing helpt het airbagsysteem
voorkomen dat u en eventuele inzittenden letsel
aan hoofd en borstkas oplopen.
G018665
Airbagsysteem, van bovenaf gezien bij een auto met het
stuur links.
G018666
Airbagsysteem, van bovenaf gezien bij een auto met het
stuur rechts.
Het SRS bestaat uit airbags en sensoren. Bij een
voldoende krachtige aanrijding reageren de sen-
soren, waarna één of meer airbags worden opge-
blazen en warm worden. De airbags vangen de
klap van de aanrijding op voor de inzittende.
Daarmee vangen de SIPS-airbags de klap van de
aanrijding op voor de inzittende, waarna de air-
bags weer leeglopen. Daarbij treedt er rookvor-
ming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het
totale verloop, van het opblazen tot het leeglopen
van de airbag, neemt enkele tienden van een
seconde in beslag.
Wanneer de airbags werden opgeblazen, advi-
seert Volvo u het volgende:
Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u
hem te laten wegslepen naar een erkende
Volvo-werkplaats. Rijd niet met opgeblazen
airbags.
Volvo adviseert u het vervangen van de
onderdelen van de veiligheidssystemen in de
auto over te laten aan een erkende Volvo-
werkplaats.
Neem altijd contact op met een arts.
WAARSCHUWING
De regeleenheid van het airbagsysteem zit in
de middenconsole. Als de middenconsole
doorweekt geraakt is, moet u de accukabels
loskoppelen. Probeer de auto niet te starten,
omdat de airbags daarbij geactiveerd kunnen
worden. Laat de auto wegslepen. Volvo advi-
seert u de te auto te laten wegslepen naar
een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Rijd nooit met opgeblazen airbags. Dat kan
het besturen van de auto bemoeilijken. Ook
andere veiligheidssystemen kunnen bescha-
digd zijn. De rook en stof die bij het opblazen
van de airbags worden gevormd, kunnen bij
een intensieve blootstelling irritaties aan de
huid en ogen/letsel veroorzaken. Bij last met
koud water wassen. Het snelle opblazen kan
ook, in combinatie met het materiaal van de
airbag, voor wrijvings- en brandwonden op de
huid zorgen.
||
VEILIGHEID
34
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u voor reparatie contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Verkeerde ingrepen in het airbagsysteem
kunnen aanleiding geven tot storingen in de
werking met mogelijk ernstig lichamelijk letsel
tot gevolg.
N.B.
De sensoren reageren verschillend, afhanke-
lijk van het verloop van de botsing en of er al
dan niet een veiligheidsgordel wordt gebruikt.
Geldt voor alle gordelposities.
Er kunnen dus ongelukken ontstaan als
slechts één (of geen) van de airbags wordt
geactiveerd. De sensoren registreren de
kracht waaraan de auto bij de botsing wordt
blootgesteld en passen zich hierop aan, zodat
één of meer airbags worden opgeblazen.
Gerelateerde informatie
Airbag aan de bestuurderszijde (p. 34)
Passagiersairbag (p. 34)
Veiligheid - waarschuwingssymbool (p. 32)
Airbag aan de bestuurderszijde
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel
(p. 28) aan de bestuurderszijde ook een airbag
(p. 33) in het stuurwiel.
De airbag zit opgevouwen in het midden van het
stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het
opschrift AIRBAG.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken samen.
Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt,
kan dit bij een botsing van invloed zijn op het
effect van de airbag.
Gerelateerde informatie
Passagiersairbag (p. 34)
Passagiersairbag
Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel
(p. 28) aan de passagierszijde ook een airbag
(p. 33).
De airbag zit opgevouwen in een ruimte boven
het dashboardkastje. Het paneel is voorzien van
het opschrift AIRBAG.
Positie van de passagiersairbag in een auto met het
stuur links.
VEILIGHEID
}}
35
Positie van de passagiersairbag in een auto met het
stuur rechts.
Sticker voor passagiersairbag
Sticker op zonneklep aan passagierszijde.
Sticker op portierstijl aan passagierszijde. Bij het openen
van het passagiersportier is de sticker zichtbaar.
De waarschuwingssticker voor passagiersairbag
is aangebracht als hierboven.
WAARSCHUWING
Plaats een achterstevoren gemonteerd kin-
derzitje nooit op een stoel met een geacti-
veerde airbag. Het niet opvolgen van deze
aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties
voor of ernstig letsel van het kind opleveren.
WAARSCHUWING
De veiligheidsgordel en airbag werken samen.
Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt,
kan dit bij een botsing van invloed zijn op het
effect van de airbag.
Om geen letsel op te lopen wanneer de air-
bag wordt opgeblazen, moet de passagier zo
rechtop mogelijk zitten met de voeten op de
vloer en de rug tegen de rugleuning. De vei-
ligheidsgordel moet vast zitten.
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen vóór of bovenop het
dashboard op de plek waar de airbag voor de
passagiersstoel zit.
WAARSCHUWING
Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zit-
ten of staan.
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
Laat nooit passagiers (kinderen noch volwas-
senen) op de passagiersstoel voorin plaatsne-
men, als de passagiersairbag gedeactiveerd
is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
36
Schakelaar - PACOS*
De passagiersairbag (SRS) voorin is te deactive-
ren, (p. 36) met een schakelaar als de auto is
uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut Off
Switch).
WAARSCHUWING
Als de auto is uitgerust met een airbag aan
de passagierszijde maar geen PACOS-scha-
kelaar (Passenger Airbag Cut Off Switch)
heeft, is de airbag altijd geactiveerd.
Gerelateerde informatie
Airbag aan de bestuurderszijde (p. 34)
Kinderzitje (p. 45)
Passagiersairbag - activering/
deactivering*
De passagiersairbag (p. 34) is te deactiveren
met een schakelaar als de auto is uitgerust met
PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch).
Schakelaar - PACOS
De schakelaar voor activering/deactivering van
de passagiersairbag, PACOS zit aan de passa-
gierszijde aan de zijkant van het dashboard en u
kunt erbij door het portier aan die kant te openen.
Controleer of de schakelaar in de gewenste
stand staat. Gebruik het sleutelblad (p. 176) van
de transpondersleutel om van stand te verande-
ren.
Locatie van de schakelaar voor de airbag.
ON - de airbag is geactiveerd. Met de scha-
kelaar in deze stand kunnen alle passagiers
(kinderen en volwassenen) veilig in de rijrich-
ting op de passagiersstoel zitten.
OFF - de airbag is gedeactiveerd. Met de
schakelaar in deze stand kunnen kinderen in
een tegen de rijrichting in geplaatst kinder-
zitje veilig op de passagiersstoel voorin zitten.
WAARSCHUWING
Geactiveerde airbag (passagiersstoel):
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel):
Laat nooit passagiers (kinderen noch volwas-
senen) op de passagiersstoel voorin plaatsne-
men, als de passagiersairbag gedeactiveerd
is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
VEILIGHEID
37
N.B.
Wanneer de transpondersleutel in sleutel-
stand II (p. 84) staat, brandt ca. 6 seconden
lang het waarschuwingssymbool (p. 32) voor
de airbag op het instrumentenpaneel.
Daarna gaat de indicator op de plafondcon-
sole branden die de status van de passagiers-
airbag aangeeft.
G017800
Hiermee wordt aangegeven dat de passagiersairbag
geactiveerd is.
Een waarschuwingssymbool op de plafondcon-
sole geeft aan of de passagiersairbag voorin
geactiveerd is (zie voorgaande afbeelding).
WAARSCHUWING
Bevestig een tegen de rijrichting in geplaatst
kinderzitje nooit op de passagiersstoel voorin,
als de passagiersairbag geactiveerd is en als
teken daarvan het symbool op de pla-
fondconsole brandt. Het niet opvolgen van
deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situ-
aties voor het kind opleveren.
2
2
G017724
Hiermee wordt aangeduid dat de passagiersairbag
gedeactiveerd is.
Een tekstmelding en een brandend lampje op de
plafondconsole geven aan dat de passagiersair-
bag gedeactiveerd is (zie voorgaande afbeelding).
WAARSCHUWING
Laat geen passagier op de passagiersstoel
plaatsnemen als het waarschuwingssym-
bool(p. 32) voor het airbagsysteem op het
instrumentenpaneel oplicht, terwijl de melding
op de plafondconsole aangeeft dat de airbag
aan die kant gedeactiveerd is. Dit duidt op
een ernstige storing. Bezoek zo spoedig
mogelijk een werkplaats. Volvo adviseert u
daarvoor contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan levensgevaarlijke situaties
voor de passagiers opleveren.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 45)
VEILIGHEID
38
SIPS-airbags
Bij een aanrijding in de zij wordt een groot deel
van de botskracht door het SIPS (Side Impact
Protection System) over balken, stijlen, vloer,
dak en andere delen van de carrosserie ver-
deeld. De SIPS-airbags aan de bestuurders- en
de passagierszijde beschermen de borstkas en
de heupen en vormen een belangrijk onderdeel
van het SIPS.
G032949
Het SIPS bestaat uit twee hoofdonderdelen: de
SIPS-airbags en de sensoren. De SIPS-airbags
zijn aangebracht in de rugleuningframes van de
voorstoelen.
Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren
de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren
activeren. De SIPS-airbags worden vervolgens
opgeblazen tussen de inzittende en het portier-
paneel. Daarmee vangen de SIPS-airbags de
klap van de aanrijding op voor de inzittende,
waarna de airbags weer leeglopen. De SIPS-air-
bag wordt normaal gesproken alleen opgeblazen
aan de kant van de aanrijding.
Bestuurdersplaats, auto met stuur links.
Passagiersplaats, auto met stuur links.
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u de reparatie uitsluitend
door een erkende Volvo-werkplaats te
laten uitvoeren. Een verkeerde ingreep in
het SIPS-systeem kan tot een onjuiste
werking leiden met ernstig letsel als
gevolg.
Plaats geen voorwerpen in het gebied
tussen de buitenzijde van de stoel en het
portierpaneel, aangezien dit gebied door
de zijairbag kan worden beïnvloed.
Volvo adviseert om uitsluitend door Volvo
goedgekeurde overtrekbekleding te
gebruiken. Andere bekleding kan de wer-
king van de zijairbags hinderen.
De zijairbag vormt een aanvulling op de
veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheids-
gordel altijd.
SIPS en kinderzitjes
De SIPS-airbags beïnvloeden de beschermende
werking van kinderzitje en/of comfortkussen niet
negatief.
Gerelateerde informatie
Airbag aan de bestuurderszijde (p. 34)
Passagiersairbag (p. 34)
Opblaasgordijnen (IC) (p. 39)
VEILIGHEID
}}
39
Opblaasgordijnen (IC)
Het systeem helpt voorkomen dat de bestuurder
en eventuele passagiers bij een botsing met hun
hoofd tegen de binnenkant van de auto slaan.
De opblaasgordijnen van het IC (Inflatable
Curtain) maken deel uit van het SIPS (p. 38) en
het airbagsysteem (p. 33). Deze is langs de beide
kanten van de plafondbekleding gemonteerd en
beschermt de bestuurder en passagiers op de
buitenste stoelen van de auto. Bij een voldoende
krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op
hun beurt de opblaasgordijnen activeren.
WAARSCHUWING
Hang of bevestig nooit zware voorwerpen aan
de plafondhandgrepen. De haak is alleen
bedoeld voor niet al te zware kledingstukken
(en niet voor harde voorwerpen zoals para-
plu’s).
Schroef of bevestig geen onderdelen op de
plafondbekleding, portierstijlen of de zijpane-
len van de auto. Ze kunnen daarbij hun
beschermende werking verliezen. Volvo advi-
seert u uitsluitend originele Volvo-onderdelen,
bestemd voor montage op deze plaatsen, te
gebruiken.
WAARSCHUWING
De auto mag niet zo worden beladen dat de
lading hoger dan 50 mm onder de bovenkant
van de portierruiten uitkomt. Anders kan het
beschermende vermogen van het opblaasgor-
dijn, dat in de hemelbekleding verborgen zit,
uitblijven.
WAARSCHUWING
Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheids-
gordel altijd.
Gerelateerde informatie
Algemeen over veiligheidsgordels (p. 28)
Algemene informatie over WHIPS
(whiplash-bescherming)
WHIPS (Whiplash Protection System) biedt
bescherming tegen whiplash-letsel. Het systeem
bestaat uit energieabsorberende rugleuningen
en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofd-
steunen voor de beide voorstoelen.
||
VEILIGHEID
40
Het WHIPS wordt geactiveerd bij een aanrijding
van achteren, afhankelijk van de hoek waaronder
en de snelheid waarmee het achteropkomende
voertuig de auto raakt en de materiaaleigen-
schappen van dat voertuig.
WAARSCHUWING
Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling op
de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheids-
gordel altijd.
Eigenschappen van de stoel
Bij activering van het WHIPS klappen de rugleu-
ningen van de voorstoelen naar achteren, zodat
de zithouding van bestuurder en voorpassagier
verandert. Zo wordt de kans op zogeheten whi-
plash-letsel beperkt.
WAARSCHUWING
Voer zelf nooit wijzigingen of reparaties aan
de stoel of het WHIPS-systeem uit. Volvo
adviseert u daarvoor contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats.
WHIPS en kinderzitjes
Het WHIPS beïnvloedt de beschermende wer-
king van kinderzitje en/of comfortkussen niet
negatief.
Gerelateerde informatie
WHIPS - zithouding (p. 40)
Algemeen over veiligheidsgordels (p. 28)
WHIPS - zithouding
Voor optimale bescherming door het WHIPS
(p. 39) moeten bestuurder en voorpassagier de
juiste zithouding innemen en zorgen dat het sys-
teem niet wordt gehinderd.
Zithouding
Stel voordat u wegrijdt de juiste zithouding in
voor de voorstoel (p. 85).
U en een eventuele voorpassagier moeten zoveel
mogelijk in het midden van de stoel plaatsnemen
en de afstand tussen hoofd en hoofdsteun zo
klein mogelijk houden.
Functie
Plaats geen voorwerpen op de vloer achter de bestuur-
ders- of passagiersstoel die het WHIPS kunnen hinde-
ren.
VEILIGHEID
}}
41
WAARSCHUWING
Plaats dozen e.d. niet zodanig, dat deze vast-
geklemd zitten tussen het zitkussen van de
achterbank en de rugleuning van de voorstoel.
Denk eraan dat u de werking van het WHIPS-
systeem niet hindert.
Plaats geen voorwerpen op de achterbank die het
WHIPS kunnen hinderen.
WAARSCHUWING
Als een rugleuning van de achterbank is neer-
geklapt, moet de bijbehorende voorstoel ver-
der naar voren worden gezet zodat deze niet
in contact komt met de neergeklapte rugleu-
ning.
WAARSCHUWING
Als de stoel aan grote krachten heeft bloot-
gestaan zoals bij een aanrijding van achteren,
is een controle van het WHIPS vereist. Volvo
adviseert om dit door een erkende Volvo-
werkplaats te laten controleren.
Het WHIPS kan een deel van zijn bescher-
mende eigenschappen hebben verloren, zelfs
al ziet de stoel er intact uit.
Volvo adviseert u contact op te nemen met
een erkende Volvo-werkplaats om het sys-
teem te laten controleren, ook bij zachtere
aanrijdingen van achteren.
Roll Over Protection System (ROPS)
Het Roll-Over Protection System (ROPS) van
Volvo is ontwikkeld om het gevaar te beperken
dat de auto over de kop slaat en maximale
bescherming te bieden als een ongeluk onver-
mijdelijk blijkt.
Het systeem omvat twee delen: een preventief
stabiliseringssysteem en een beschermingssys-
teem.
Het stabiliseringssysteem Roll Stability Control
(RSC) beperkt het gevaar dat de auto kantelt en
over de kop slaat, wanneer u bijvoorbeeld abrupt
uitwijkt of in de slip raakt.
Het RSC maakt gebruik van een gyrosensor die
wijzigingen in de helling overdwars registreert.
Aan de hand van deze informatie wordt vervol-
gens berekend hoe groot de kans is dat de auto
over de kop slaat. Als het gevaar reëel is, treedt
het ESC (p. 199) in werking. Het motortoerental
wordt daarbij verlaagd en één of meer van de
wielen worden afgeremd, totdat de auto zijn sta-
biliteit hervonden heeft.
Als de auto toch mocht kantelen, treedt het
beschermingssysteem in werking en worden,
afhankelijk van de situatie, de gordelspanners
(p. 31) en/of opblaasgordijnen (p. 39) geacti-
veerd.
VEILIGHEID
42
WAARSCHUWING
Onder normale omstandigheden zorgt het
RSC-systeem voor een betere wegligging. Dit
mag echter voor u geen reden zijn om sneller
te gaan rijden. Neem altijd de gebruikelijke
voorzorgsmaatregelen bij het rijden.
Algemene informatie over de Safety
mode
Safety Mode is een veiligheidsfunctie die in wer-
king treedt, wanneer tijdens een aanrijding
mogelijk belangrijke onderdelen zijn beschadigd
zoals de brandstofleidingen, de sensoren voor
de veiligheidssystemen of het remsysteem.
De gevarendriehoek op het analoge instrumentenpa-
neel.
De gevarendriehoek op het digitale instrumentenpaneel.
Als de auto betrokken is geweest bij een aanrij-
ding, kan de melding Veiligheidsstand Zie
instructieboekje op het bestuurdersdisplay van
het instrumentenpaneel (p. 68) verschijnen. Dit
betekent dat de functionaliteit van de auto is ver-
minderd.
WAARSCHUWING
Probeer nooit zelf de auto te repareren of de
elektronische onderdelen te resetten nadat
de auto in de Safety mode heeft gestaan. Dit
kan aanleiding geven tot letsel of een slechte
functie van de auto. Volvo adviseert u de auto
altijd in een erkende Volvo-werkplaats te laten
controleren en naar Normal Mode te laten
resetten nadat de melding Veiligheidsstand
Zie instructieboek is verschenen.
VEILIGHEID
43
Gerelateerde informatie
Safety mode - startpoging (p. 43)
Safety mode - auto verrijden (p. 44)
Safety mode - startpoging
Als de auto in de Safety mode (p. 42) staat, is
een startpoging mogelijk als alles in orde lijkt te
zijn en u gecontroleerd hebt dat er geen sprake
is van brandstoflekkage.
Controleer eerst of er geen brandstof uit de auto
is gelopen. Er mag evenmin een brandstofgeur
waarneembaar zijn.
Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld dat
er geen brandstof lekt, kunt u proberen de motor
te starten.
Neem de transpondersleutel uit en open het
bestuurdersportier. Als er vervolgens een melding
verschijnt dat het contact ingeschakeld is, dient u
op de startknop te drukken. Sluit het portier ver-
volgens en plaats de transpondersleutel terug.
De elektronica van de auto probeert nu te reset-
ten naar de normale stand. Probeer vervolgens
de auto te starten.
Als de melding Veiligheidsstand Zie
instructieboekje nog steeds op het display
staat mag u niet met de auto rijden en hem even-
min verslepen. U moet hem dan laten bergen
(p. 336). Verborgen schade kan de auto tijdens
het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het lijkt
dat u nog met de auto kunt rijden.
WAARSCHUWING
Probeer in geen geval de auto opnieuw te
starten, als u een brandstofgeur waarneemt
terwijl de melding Veiligheidsstand Zie
instructieboek getoond wordt. Verlaat de
auto onmiddellijk.
WAARSCHUWING
De auto mag niet worden weggesleept zolang
deze in de Safety mode staat. De auto moet
op een bergingsvoertuig worden afgevoerd.
Volvo adviseert u hem te laten afvoeren naar
een erkende Volvo-werkplaats.
Gerelateerde informatie
Safety mode - auto verrijden (p. 44)
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
44
Safety mode - auto verrijden
Als Normal mode verschijnt, wanneer de
Veiligheidsstand Zie instructieboekje na een
startpoging (p. 43) werd gereset, mag u de auto
voorzichtig uit de huidige, gevaarlijke positie ver-
rijden.
Verrijd de auto niet verder dan nodig.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de Safety mode
(p. 42)
Algemene informatie over
kinderveiligheid
Volvo beschikt over kinderveiligheidsproducten
(kinderzitjes, comfortkussens en bevestigings-
materialen) die speciaal voor uw auto zijn ontwik-
keld.
Met kinderveiligheidsproducten van Volvo schept
u optimale voorwaarden voor een veilig vervoer
van kinderen in de auto. U weet bovendien zeker
dat de producten passen en eenvoudig in het
gebruik zijn.
Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen
altijd met de gordel goed om in de auto zitten.
Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zit-
ten.
Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te
vervoeren in een tegen de rijrichting in geplaatst
kinderzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3–4
jaar) en daarna op een comfortkussen of een in
een de rijrichting geplaatst kinderzitje tot ze een
lengte van 1,40 m hebben.
N.B.
De wettelijke voorschriften voor het te gebrui-
ken type kinderzitje voor kinderen in verschil-
lende leeftijdscategorieën en gewichtsklas-
sen verschillen van land tot land. Ga na wat er
in uw land geldt.
N.B.
Bij vragen over de montage van kinderveilig-
heidsproducten neemt u voor duidelijke aan-
wijzingen contact op met de producent.
Kinderslot
De achterportieren en de achterportierruiten* zijn
handmatig te blokkeren (p. 190) of elektronisch
te blokkeren (p. 191)*, zodat ze niet meer van de
binnenzijde te openen zijn.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje - positie (p. 51)
Kinderzitje - ISOFIX (p. 55)
Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten
(p. 59)
VEILIGHEID
}}
45
Kinderzitje
Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen
zitten. Zorg dat u het kinderzitje op de juiste
wijze gebruikt.
N.B.
Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is
het belangrijk om de meegeleverde montage-
handleiding te lezen.
WAARSCHUWING
Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje
niet vast aan de hendel waarmee u de voor-
stoel in de lengterichting verstelt of aan de
veren, rails of balken onder de stoel. Scherpe
randen kunnen de bevestigingsbanden
beschadigen.
Raadpleeg voor de juiste montage de montage-
instructies bij het kinderzitje.
||
VEILIGHEID
46
Aanbevolen kinderzitjes2
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde
airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geacti-
veerde airbag, alleen in de
rijrichting geplaatste kin-
derzitjes)
Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achter-
bank
Categorie 0
max. 10 kg
Categorie 0+
max. 13 kg
Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) - tegen
de rijrichting in geplaatst kinderzitje
bevestigd met ISOFIX-systeem.
Typegoedkeuring: E1 04301146
(L)
Categorie 0
max. 10 kg
Categorie 0+
max. 13 kg
Volvo-babyzitje (Volvo Infant
Seat) – tegen de rijrichting in
geplaatst kinderzitje bevestigd
met veiligheidsgordel.
Typegoedkeuring: E1
04301146
(U)
Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – tegen
de rijrichting in geplaatst kinderzitje
bevestigd met veiligheidsgordel.
Typegoedkeuring: E1 04301146
(U)
Volvo-babyzitje (Volvo Infant
Seat) – tegen de rijrichting in
geplaatst kinderzitje beves-
tigd met veiligheidsgordel.
Typegoedkeuring: E1
04301146
(U)
Categorie 0
max. 10 kg
Categorie 0+
max. 13 kg
Kinderzitjes met universele
goedkeuring.
(U)
Kinderzitjes met universele goedkeuring.
(U)
Kinderzitjes met universele
goedkeuring.
(U)
2Om andere kinderzitjes te kunnen gebruiken dient uw auto op de lijst van de producent te staan of een universele goedkeuring te hebben conform ECE R44.
VEILIGHEID
}}
47
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde
airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geacti-
veerde airbag, alleen in de
rijrichting geplaatste kin-
derzitjes)
Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achter-
bank
Categorie 1
9–18 kg
Omkeerbaar Volvo-kinderzitje
(Volvo Convertible Child Seat)
– tegen de rijrichting in
geplaatst kinderzitje bevestigd
met veiligheidsgordel en
bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 04192
(L)
Omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo
Convertible Child Seat) – tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje bevestigd met
veiligheidsgordel en bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 04192
(L)
Categorie 1
9–18 kg
Tegen de rijrichting in geplaat-
ste Volvo-kinderzitje
Typegoedkeuring: E5 04212
(L)
Tegen de rijrichting in geplaatste Volvo-
kinderzitje
Typegoedkeuring: E5 04212
(L)
Categorie 1
9–18 kg
In de rijrichting geplaatste
kinderzitjes met universele
goedkeuring.A
(UF)
Kinderzitjes met universele goedkeuring.
(U)
Kinderzitjes met universele
goedkeuring.
(U)
||
VEILIGHEID
48
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde
airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geacti-
veerde airbag, alleen in de
rijrichting geplaatste kin-
derzitjes)
Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achter-
bank
Categorie 2
15–25 kg
Omkeerbaar Volvo-kinderzitje
(Volvo Convertible Child Seat)
– tegen de rijrichting in
geplaatst kinderzitje bevestigd
met veiligheidsgordel en
bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 04192
(L)
Omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo
Convertible Child Seat) – tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje bevestigd met
veiligheidsgordel en bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 04192
(L)
Categorie 2
15–25 kg
Tegen de rijrichting in geplaat-
ste Volvo-kinderzitje
Typegoedkeuring: E5 04212
(L)
Tegen de rijrichting in geplaatste Volvo-
kinderzitje
Typegoedkeuring: E5 04212
(L)
Categorie 2
15–25 kg
Omkeerbaar Volvo-kinder-
zitje (Volvo Convertible
Child Seat) – tegen de rij-
richting in geplaatst kinder-
zitje bevestigd met veilig-
heidsgordel en bevesti-
gingsband.
Typegoedkeuring: E5
04191
(U)
Omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo
Convertible Child Seat) – tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje bevestigd met
veiligheidsgordel en bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 04191
(U)
Omkeerbaar Volvo-kinderzitje
(Volvo Convertible Child
Seat) – tegen de rijrichting in
geplaatst kinderzitje beves-
tigd met veiligheidsgordel en
bevestigingsband.
Typegoedkeuring: E5 04191
(U)
VEILIGHEID
}}
49
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde
airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geacti-
veerde airbag, alleen in de
rijrichting geplaatste kin-
derzitjes)
Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achter-
bank
Categorie 2/3
15–36 kg
Volvo-comfortkussen met
rugleuning (Volvo Booster
Seat with backrest).
Typegoedkeuring: E1
04301169
(UF)
Volvo-comfortkussen met rugleuning
(Volvo Booster Seat with backrest).
Typegoedkeuring: E1 04301169
(UF)
Volvo-comfortkussen met
rugleuning (Volvo Booster
Seat with backrest).
Typegoedkeuring: E1
04301169
(UF)
Categorie 2/3
15–36 kg
Kinderzitje met of zonder
rugleuning (Booster
Cushion with and without
backrest).
Typegoedkeuring: E5
04216
(UF)
Kinderzitje met of zonder rugleuning
(Booster Cushion with and without
backrest).
Typegoedkeuring: E5 04216
(UF)
Kinderzitje met of zonder
rugleuning (Booster Cushion
with and without backrest).
Typegoedkeuring: E5 04216
(UF)
Categorie 2/3
15–36 kg
Volvo kinderzitje
Typegoedkeuring: E1
04301312
(UF)
Volvo kinderzitje
Typegoedkeuring: E1 04301312
(UF, L)
Volvo kinderzitje
Typegoedkeuring: E1
04301312
(UF)
||
VEILIGHEID
50
Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde
airbag, alleen tegen de rijrich-
ting in geplaatste kinderzitjes)
Voorstoel (met geacti-
veerde airbag, alleen in de
rijrichting geplaatste kin-
derzitjes)
Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achter-
bank
Categorie 2/3
15–36 kg
Geïntegreerd kinderzitje (Integrated
Booster Cushion) – verkrijgbaar als
fabrieksoptie.
Typegoedkeuring: E5 04189
(B)
L: Geschikt voor specifieke kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-univer-
seel zijn.
U: Geschikt voor kinderzitjes in deze gewichtscategorie met universele goedkeuring.
UF: Geschikt voor in rijrichting geplaatste kinderzitjes in deze gewichtscategorie met universele goedkeuring.
B: Geïntegreerde kinderzitjes met goedkeuring voor deze gewichtscategorie.
AVoor kinderen in deze gewichtscategorie adviseert Volvo een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje - positie (p. 51)
Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten
(p. 59)
Kinderzitje - ISOFIX (p. 55)
Algemene informatie over kinderveiligheid
(p. 44)
VEILIGHEID
}}
51
Kinderzitje - positie
Het gewicht en de lengte van het kind zijn bepa-
lend voor de plaats van het kind in de auto en de
vereiste uitrusting.
G020739
Tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes en airbags
gaan niet samen.
Plaats tegen de rijrichting in geplaatste kinderzi-
tjes (p. 45) op de achterbank, als de passagiers-
airbag geactiveerd (p. 36) is. Als de airbag wordt
opgeblazen, kan een kind op de passagiersstoel
ernstig letsel oplopen.
Als de passagiersairbag gedeactiveerd is, kunt u
een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op
de passagiersstoel voorin zetten.
Sticker voor passagiersairbag
Sticker op zonneklep aan passagierszijde.
Sticker op portierstijl aan passagierszijde. Bij het openen
van het passagiersportier is de sticker zichtbaar.
De waarschuwingssticker voor passagiersairbag
is aangebracht als hierboven.
Het volgende is te gebruiken:
een tegen de rijrichting in geplaatst kinder-
zitje op de passagiersstoel voorin, wanneer
de passagiersairbag gedeactiveerd is.
een in de rijrichting geplaatst kinderzitje/een
comfortkussen op de passagiersstoel voorin,
wanneer de passagiersairbag geactiveerd is.
en of meer kinderzitjes/comfortkussen op de
achterbank.
WAARSCHUWING
Plaats een achterstevoren gemonteerd kin-
derzitje nooit op een stoel met een geacti-
veerde airbag. Het niet opvolgen van deze
aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties
voor of ernstig letsel van het kind opleveren.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
52
WAARSCHUWING
Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zit-
ten of staan.
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
Laat nooit passagiers (kinderen noch volwas-
senen) op de passagiersstoel voorin plaatsne-
men, als de passagiersairbag gedeactiveerd
is.
Het niet opvolgen van de bovenstaande aan-
bevelingen kan aanleiding geven tot levens-
gevaarlijke situaties of ernstig letsel.
WAARSCHUWING
Zittingverhogers/kinderzitjes met stalen beu-
gels of andere constructies die tegen de ope-
ningsknop van de gordelsluiting aan kunnen
liggen, mogen niet worden gebruikt aangezien
ze ervoor kunnen zorgen dat de veiligheids-
gordel per ongeluk opengaat.
Laat het bovengedeelte van het kinderzitje
niet tegen de voorruit leunen.
N.B.
De wettelijke bepalingen voor hoe een kind in
de auto moet worden geplaatst, verschillen
per land. Stel u op de hoogte van wat van toe-
passing is.
Gerelateerde informatie
Kinderzitje (p. 45)
Algemene informatie over kinderveiligheid
(p. 44)
Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten
(p. 59)
Kinderzitje - ISOFIX (p. 55)
Kinderzitje - geïntegreerde
zittingverhoger met twee standen*
De geïntegreerde zittingverhogers op de achter-
bank zorgen ervoor, dat kinderen comfortabel en
veilig kunnen zitten.
De geïntegreerde kinderzitjes zijn speciaal ont-
worpen om kinderen optimale bescherming te
bieden. In combinatie met de aanwezige veilig-
heidsgordels (p. 28) zijn de kinderzitjes goedge-
keurd voor kinderen met een gewicht van 15 tot
36 kg en een lengte van minimaal 95 cm.
Goede positie: de gordel loopt midden over de schouder.
VEILIGHEID
}}
* Optie/accessoire. 53
Verkeerde positie: de gordel mag niet naast de schou-
der lopen.
Zorg alvorens weg te rijden dat:
de geïntegreerde zittingverhoger met twee
standen correct ingesteld zie tabel (p. 53)
en vergrendeld is
de veiligheidsgordel goed strak langs het
lichaam van het kind loopt en nergens slap
hangt of verdraaid is;
de veiligheidsgordel niet tegen de nek van
het kind aankomt of onder de schouder
langs loopt (zie voorgaande afbeeldingen);
de heupgordel laag over het bekken loopt,
zodat deze maximale bescherming biedt.
U zet de zittingverhoger in een van de twee stan-
den door deze op te klappen (p. 53) of neer te
klappen (p. 55).
WAARSCHUWING
Volvo adviseert u reparatie- en vervangings-
werk over te laten aan een erkende Volvo-
werkplaats. Verricht geen wijzigingen in of
aanpassingen aan het geïntegreerde kinder-
zitje. Als een geïntegreerd kinderzitje aan
grote krachten heeft blootgestaan zoals tij-
dens een aanrijding, moet u het geïnte-
greerde kinderzitje in zijn geheel vervangen.
Ook als het geïntegreerde kinderzitje er intact
uitziet, kunnen er toch beschermende eigen-
schappen verloren zijn gegaan. Het geïnte-
greerde kinderzitje moet ook worden vervan-
gen als het erg versleten is.
WAARSCHUWING
Als u de gebruiksinstructies voor de zittingver-
hoger met twee standen niet opvolgt, is het bij
een aanrijding niet uitgesloten dat het kind
ernstig letsel oploopt.
Geïntegreerde zittingverhoger met
twee standen* - uitklappen
De geïntegreerde zittingverhoger (p. 52) op de
achterbank kan in twee standen worden uitge-
klapt. In welke stand u het kinderzitje moet uit-
klappen hangt af van het gewicht van het kind.
Stand 1 Stand 2
Gewicht 22–36 kg 15–25 kg
Stand 13
Trek de handgreep naar voren en omhoog
om het kinderzitje vrij te geven.
3De onderste stand.
||
VEILIGHEID
* Optie/accessoire.
54
Duw het kinderzitje naar achteren om het te
vergrendelen.
Stand 24
Werk vanuit de onderste stand. Druk op de
knop.
Til het kinderzitje aan de voorkant op en duw
het achteruit tegen het ruggedeelte aan om
het te vergrendelen.
N.B.
Het is niet mogelijk de zittingverhoger vanuit
stand 2 in stand 1 te zetten. U moet de ver-
hoger eerst volledig inklappen (p. 55) in het
zitgedeelte van de achterbank.
Gerelateerde informatie
Geïntegreerde zittingverhoger met twee
standen* - inklappen (p. 55)
4De bovenste stand.
VEILIGHEID
}}
* Optie/accessoire. 55
Geïntegreerde zittingverhoger met
twee standen* - inklappen
De geïntegreerde zittingverhoger (p. 52) op de
achterbank kan van de bovenste of onderste
stand worden ingeklapt naar een volledig inge-
klapte stand in de zitting. Het is echter niet
mogelijk het kinderzitje vanuit de bovenste stand
in de onderste stand te zetten.
Trek de handgreep naar voren om het zitje
vrij te geven.
Duw het zitje met uw hand omlaag om het
zitje te vergrendelen.
BELANGRIJK
Controleer voordat u het kinderzitje weer
neerklapt of er geen losse voorwerpen (zoals
stukken speelgoed) in het gebied onder het
zitje liggen.
N.B.
Bij het inklappen van rugleuningen achter
moet eerst het kinderzitje worden neerge-
klapt.
Gerelateerde informatie
Geïntegreerde zittingverhoger met twee
standen* - uitklappen (p. 53)
Kinderzitje - ISOFIX
ISOFIX is een bevestigingssysteem voor kinder-
zitjes (p. 45), gebaseerd op een internationale
standaard.
Achter de onderkant van de ruggedeelten op de
beide buitenste zitplaatsen van de achterbank
gaan de bevestigingspunten voor het ISOFIX-
systeem schuil.
Symbolen op de bekleding van de ruggedeelten
(zie voorgaande afbeelding) geven de positie van
deze bevestigingspunten aan.
Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaag om
bij de bevestigingspunten te komen.
Houd u altijd aan de montage-instructies van de
fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan
de ISOFIX-bevestigingspunten vastzet.
||
VEILIGHEID
56
Gerelateerde informatie
ISOFIX - afmetingscategorieën (p. 56)
ISOFIX - soorten kinderzitjes (p. 57)
Algemene informatie over kinderveiligheid
(p. 44)
ISOFIX - afmetingscategorieën
Voor kinderzitjes met een ISOFIX (p. 55)-beves-
tigingssysteem zijn er afmetingscategorieën om
gebruikers te helpen bij het kiezen van het juiste
type kinderzitje (p. 57).
Afme-
tingscate-
gorie
Beschrijving
A Normale grootte, in rijrichting
geplaatst kinderzitje
B Beperkte grootte (optie 1), in rij-
richting geplaatst kinderzitje
B1 Beperkte grootte (optie 2), in rij-
richting geplaatst kinderzitje
C Normale grootte, tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje
D Beperkte grootte, tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje
E Tegen de rijrichting in geplaatst
babyzitje
F Overdwars gemonteerd babyzitje,
links
G Overdwars gemonteerd babyzitje,
rechts
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrich-
ting in geplaatst kinderzitje op de passagiers-
stoel voorin, wanneer de passagiersairbag
geactiveerd is.
N.B.
Als een ISOFIX-kinderzitje geen afmetingsca-
tegorie heeft, moet het automodel op de
voertuiglijst van het kinderzitje staan.
N.B.
Volvo adviseert u contact op te nemen met
een Volvo-werkplaats over de ISOFIX-kinder-
zitjes die Volvo aanbeveelt.
VEILIGHEID
}}
57
ISOFIX - soorten kinderzitjes
Kinderzitjes kunnen net als auto's verschillende
afmetingen hebben. Kinderzitjes passen daar-
door niet op alle zitplaatsen van de verschillende
modellen.
Type kinderzitje Gewicht Afmetingscategorie Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje
Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank
Babyzitje, overdwars max. 10 kg F X X
G X X
Babyzitje, tegen rijrichting in max. 10 kg E X OK
(IL)
Babyzitje, tegen rijrichting in max. 13 kg E X OK
(IL)
D X OK
(IL)
C X OK
(IL)
Kinderzitje, tegen rijrichting in 9–18 kg D X OK
(IL)
C X OK
(IL)
||
VEILIGHEID
58
Type kinderzitje Gewicht Afmetingscategorie Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje
Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank
Kinderzitje, in rijrichting 9–18 kg B X OKA
(IUF)
B1 X OKA
(IUF)
A X OKA
(IUF)
X: De ISOFIX-stand leent zich niet voor ISOFIX-kinderzitjes in deze gewichts- en/of afmetingscategorie.
IL: Geschikt voor specifieke ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of
semi-universeel zijn.
IUF: Geschikt voor in rijrichting geplaatste ISOFIX-kinderzitjes met universele goedkeuring voor deze gewichtscategorie.
AVolvo adviseert een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje voor deze categorie.
Zorg dat u de juiste afmetingscategorie (p. 56)
kiest voor een kinderzitje met het ISOFIX-beves-
tigingsysteem (p. 55).
VEILIGHEID
59
Kinderzitje - bovenste
bevestigingspunten
De auto is uitgerust met bovenste bevestigings-
punten voor bepaalde kinderzitjes (p. 45) die in
de rijrichting worden gemonteerd. Deze bevesti-
gingspunten zitten achter op het zitgedeelte van
de achterbank.
De bovenste bevestigingspunten zijn voorname-
lijk bestemd om een in de rijrichting gemonteerd
kinderzitje aan te bevestigen. Volvo adviseert u
kleine kinderen zo lang mogelijk in een achter-
stevoren gemonteerd kinderzitje te blijven vervoe-
ren.
N.B.
Klap de hoofdsteunen omlaag om het monte-
ren van dit type kinderzitje te vereenvoudigen
bij auto’s met neerklapbare hoofdsteunen op
de beide buitenste zitplaatsen.
N.B.
In auto’s met een bagagerolhoes over de
bagageruimte moet deze worden verwijderd
voordat het kinderzitje in de bevestigingspun-
ten kan worden gemonteerd.
Zie de aanwijzingen van de fabrikant van het kin-
derzitje voor gedetailleerde informatie over de
manier waarop u het zitje aan de bovenste beves-
tigingspunten vastzet.
WAARSCHUWING
De bevestigingsband van het kinderzitje altijd
door de opening in de ene poot van de hoofd-
steun halen, alvorens de band aan het beves-
tigingspunt vast te zetten.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over kinderveiligheid
(p. 44)
Kinderzitje - positie (p. 51)
Kinderzitje - ISOFIX (p. 55)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIE-
NING
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
62
Instrumenten en bediening, auto
met stuur links - overzicht
In het overzicht staat waar de displays en bedie-
ningen van de auto zitten.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
63
Overzicht auto's met het stuur links
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
64
Functie Zie
Menu- en meldings-
functies, richtingaan-
wijzers, groot licht/
dimlicht, boordcompu-
ter
(p. 115),
(p. 118),
(p. 102),
(p. 96) en
(p. 119).
Handmatig schakelen
bij automatische ver-
snellingsbak*
(p. 292).
Cruisecontrol*(p. 206) en
(p. 213).
Claxon, airbag (p. 91) en
(p. 33).
Instrumentenpaneel (p. 68).
Menufuncties, bedie-
ning audio, bediening
telefoon*
(p. 118) en
Sensus Info-
tainment-sup-
plement.
START/STOP
ENGINE-knop
(p. 284).
Contactslot (p. 83).
Beeldscherm voor
infotainment en weer-
gave van menu's
(p. 118) en
Sensus Info-
tainment-sup-
plement.
Functie Zie
Openingshandgreep
portier
Bedieningspaneel (p. 186),
(p. 191),
(p. 107) en
(p. 109).
Alarmlichten (p. 101).
Bedieningspaneel voor
infotainment en menu-
functies
(p. 118) en
Sensus Info-
tainment-sup-
plement.
Bedieningspaneel voor
klimaatregeling
(p. 136).
Versnellingspook/
keuzehendel
(p. 290) of
(p. 292).
Bedieningsknoppen
actieve chassisregeling
(FOUR-C)*
(p. 198).
Wissers en -sproeiers (p. 105).
Stuurwielafstelling (p. 91).
Ontgrendeling motor-
kap
(p. 367).
Parkeerrem (p. 311).
Functie Zie
Stoelverstelling*(p. 86).
Bedieningsknoppen
verlichting, ontgrende-
ling tankvulklep en
achterklep
(p. 93),
(p. 318) en
(p. 188).
Gerelateerde informatie
Buitentemperatuur (p. 77)
Dagtellers (p. 78)
Klok (p. 78)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
65
Instrumenten en bediening, auto
met stuur rechts - overzicht
In het overzicht staat waar de displays en bedie-
ningen van de auto zitten.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
66
Overzicht auto's met het stuur rechts
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 67
Functie Zie
Beeldscherm voor
infotainment en weer-
gave van menu's
(p. 118) en
Sensus Info-
tainment-sup-
plement.
Contactslot (p. 83).
START/STOP
ENGINE-knop
(p. 284).
Handmatig schakelen
bij automatische ver-
snellingsbak*
(p. 292).
Cruisecontrol*(p. 206) en
(p. 213).
Instrumentenpaneel (p. 68).
Claxon, airbag (p. 91) en
(p. 33).
Menufuncties, bedie-
ning audio, bediening
telefoon*
(p. 118) en
Sensus Info-
tainment-sup-
plement.
Wissers en -sproeiers (p. 105).
Openingshandgreep
portier
Functie Zie
Bedieningspaneel (p. 186),
(p. 191),
(p. 107) en
(p. 109).
Bedieningsknoppen
verlichting, ontgrende-
ling tankvulklep en
achterklep
(p. 93),
(p. 318) en
(p. 188).
Stoelverstelling*(p. 86).
Parkeerrem (p. 311).
Stuurwielafstelling (p. 91).
Menu- en meldings-
functies, richtingaan-
wijzers, groot licht/
dimlicht, boordcompu-
ter
(p. 115),
(p. 118),
(p. 102),
(p. 96) en
(p. 119).
Versnellingspook/
keuzehendel
(p. 290) of
(p. 292).
Bedieningsknoppen
actieve chassisregeling
(FOUR-C)*
(p. 198).
Bedieningspaneel voor
klimaatregeling
(p. 136).
Functie Zie
Bedieningspaneel voor
infotainment en menu-
functies
(p. 118) en
Sensus Info-
tainment-sup-
plement.
Alarmlichten (p. 101).
Ontgrendeling motor-
kap
(p. 367).
Gerelateerde informatie
Buitentemperatuur (p. 77)
Dagtellers (p. 78)
Klok (p. 78)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
68
Instrumentenpaneel
Op het informatiedisplay van het instrumenten-
paneel wordt informatie weergegeven over
bepaalde functies van de auto en meldingen.
Instrumentenpaneel, analoog - overzicht
(p. 68)
Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht
(p. 69)
Instrumentenpaneel - betekenis controle-
lampjes (p. 73)
Instrumentenpaneel - betekenis waarschu-
wingssymbolen (p. 75)
Instrumentenpaneel, analoog -
overzicht
Op het informatiedisplay van het instrumenten-
paneel wordt informatie weergegeven over
bepaalde functies van de auto en meldingen.
Informatiedisplay
Informatiedisplay, analoog instrument.
Op het informatiedisplay van het instrumentenpa-
neel verschijnt informatie over bepaalde functies
van de auto zoals de cruisecontrol, boordcompu-
ter en meldingen. De informatie wordt weergege-
ven in de vorm van symbolen en tekst. Gedetail-
leerder informatie vindt u onder de functies die
gebruik maken van het display.
Meters en wijzers
Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is
gedaald tot slechts één witte markering1,
gaat het oranje controlesymbool voor een
laag brandstofpeil branden. Zie ook Boord-
computer (p. 119) en Brandstof tanken
(p. 319).
Eco-meter. De meter geeft aan hoe zuinig u
rijdt. Hoe groter de wijzeruitslag, hoe zuiniger
u rijdt.
Snelheidsmeter
1Wanneer de aanduiding "Afstand tot lege tank:" op het display verandert in "----", wordt de markering rood van kleur.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 69
Toerenteller. De meter geeft het motortoe-
rental in duizenden omwentelingen per
minuut aan.
Schakelindicator2/Schakelindicator3. Zie ook
Schakelindicator* (p. 291) of Automatische
versnellingsbak - Geartronic* (p. 292).
Controle- en waarschuwingssymbolen
Controle- en waarschuwingssymbolen, analoog instru-
ment.
Controlelampjes
Controle- en waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen4
Functietest
Alle controle- en waarschuwingssymbolen,
behalve de symbolen in het midden van het infor-
matiedisplay, gaan branden in contactslotstand II
of bij het starten van de motor. Alle symbolen
moeten weer uitgaan als de motor is aangesla-
gen, behalve het symbool voor de parkeerrem. Dit
gaat pas uit, als de auto van de parkeerrem wordt
gehaald.
Als de motor niet aanslaat of als de functietest
wordt uitgevoerd in contactslotstand II, gaan bin-
nen enkele seconden alle symbolen uit, behalve
het symbool voor storingen in het uitlaatgasreini-
gingssysteem en dat voor een lage oliedruk.
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel (p. 68)
Instrumentenpaneel - betekenis controle-
lampjes (p. 73)
Instrumentenpaneel - betekenis waarschu-
wingssymbolen (p. 75)
Instrumentenpaneel, digitaal -
overzicht
Op het informatiedisplay van het instrumenten-
paneel wordt informatie weergegeven over
bepaalde functies van de auto en meldingen.
Informatiedisplay
Informatiedisplay, digitaal instrument*.
Op het informatiedisplay van het instrumentenpa-
neel verschijnt informatie over bepaalde functies
van de auto zoals de cruisecontrol, boordcompu-
ter en meldingen. De informatie wordt weergege-
ven in de vorm van symbolen en tekst. Gedetail-
leerder informatie vindt u onder de functies die
gebruik maken van het display.
2Handgeschakelde versnellingsbak.
3Automatische versnellingsbak.
4Bepaalde motorvarianten hebben geen systeem dat waarschuwt bij het wegvallen van de oliedruk. Bij auto's met dergelijke motorvarianten is het symbool voor een geringe oliedruk niet in gebruik. In plaats
daarvan wordt via een displaymelding gewaarschuwd voor een lage oliedruk. Voor meer informatie, zie Motorolie - algemeen (p. 369).
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
70
Meters en wijzers
Voor het digitale instrumentenpaneel zijn ver-
schillende thema's te kiezen. De mogelijke the-
ma's zijn: "Elegance", "Eco" en "Performance".
Het is alleen mogelijk een thema te kiezen, wan-
neer de motor loopt.
Druk om een thema te kiezen op de OK-knop op
de linker stuurhendel en kies menu-optie
Thema's door aan het duimwiel van dezelfde
hendel te draaien. Druk op de OK-knop. Draai
aan het duimwiel om een thema te kiezen en
bevestig uw keuze door op de OK-knop te druk-
ken.
Het uiterlijk van het beeldscherm op de midden-
console hangt bij bepaalde modelvarianten af van
het gekozen thema voor het instrumentenpaneel.
Met de linker stuurhendel kunt u ook het contrast
en de kleur van het instrumentenpaneel instellen.
Voor meer informatie over de menufuncties, zie
Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 115).
Het gekozen thema en de instellingen op het
gebied van contrast en kleur zijn voor alle trans-
pondersleutels apart op te slaan in het autosleu-
telgeheugen*, zie Transpondersleutel - personali-
sering* (p. 169).
Thema "Elegance"
Meters en wijzers, thema "Elegance".
Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is
gedaald tot slechts één witte markering5,
gaat het oranje controlesymbool voor een
laag brandstofpeil branden. Zie ook Boord-
computer (p. 119) en Brandstof tanken
(p. 319).
Temperatuurmeter koelvloeistof motor
Snelheidsmeter
Toerenteller. De meter geeft het motortoe-
rental in duizenden omwentelingen per
minuut aan.
Schakelindicator6/Schakelindicator7. Zie ook
Schakelindicator* (p. 291) of Automatische
versnellingsbak - Geartronic* (p. 292).
5Wanneer de aanduiding "Afstand tot lege tank:" op het display verandert in "----", wordt de markering rood van kleur.
6Handgeschakelde versnellingsbak.
7Automatische versnellingsbak.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 71
Thema "Eco"
Meters en wijzers, thema "Eco".
Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is
gedaald tot slechts één witte markering5,
gaat het oranje controlesymbool voor een
laag brandstofpeil branden. Zie ook Boord-
computer (p. 119) en Brandstof tanken
(p. 319).
Eco guide. Zie ook Eco guide & Power
guide* (p. 72).
Snelheidsmeter
Toerenteller. De meter geeft het motortoe-
rental in duizenden omwentelingen per
minuut aan.
Schakelindicator6/Schakelindicator7. Zie ook
Schakelindicator* (p. 291) of Automatische
versnellingsbak - Geartronic* (p. 292).
Thema "Performance"
Meters en wijzers, thema "Performance".
Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is
gedaald tot slechts één witte markering5,
gaat het oranje controlesymbool voor een
laag brandstofpeil branden. Zie ook Boord-
computer (p. 119) en Brandstof tanken
(p. 319).
Temperatuurmeter koelvloeistof motor
Snelheidsmeter
Toerenteller. De meter geeft het motortoe-
rental in duizenden omwentelingen per
minuut aan.
Power guide. Zie ook Eco guide & Power
guide* (p. 72).
Schakelindicator6/Schakelindicator7. Zie ook
Schakelindicator* (p. 291) of Automatische
versnellingsbak - Geartronic* (p. 292).
5Wanneer de aanduiding "Afstand tot lege tank:" op het display verandert in "----", wordt de markering rood van kleur.
6Handgeschakelde versnellingsbak.
7Automatische versnellingsbak.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
72
Controle- en waarschuwingssymbolen
Controle- en waarschuwingssymbolen, digitaal instru-
ment.
Controlelampjes
Controle- en waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen8
Functietest
Alle controle- en waarschuwingssymbolen,
behalve de symbolen in het midden van het infor-
matiedisplay, gaan branden in contactslotstand II
of bij het starten van de motor. Alle symbolen
moeten weer uitgaan als de motor is aangesla-
gen, behalve het symbool voor de parkeerrem. Dit
gaat pas uit, als de auto van de parkeerrem wordt
gehaald.
Als de motor niet aanslaat of als de functietest
wordt uitgevoerd in contactslotstand II, gaan bin-
nen enkele seconden alle symbolen uit, behalve
het symbool voor storingen in het uitlaatgasreini-
gingssysteem en dat voor een lage oliedruk.
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel (p. 68)
Instrumentenpaneel - betekenis controle-
lampjes (p. 73)
Instrumentenpaneel - betekenis waarschu-
wingssymbolen (p. 75)
Eco guide & Power guide*
Eco guide en Power guide zijn twee van de
meters op het instrumentenpaneel (p. 68) die u
helpen om zo zuinig mogelijk met de auto te rij-
den.
De auto slaat ook statistische ritgegevens die in
de vorm van staafdiagrammen te bekijken zijn,
zie Boordcomputer - rijstatistieken* (p. 128).
Eco guide
Deze meter geeft een beeld van hoe zuinig u met
de auto rijdt.
Kies "Eco" om deze meter te kunnen zien, zie
Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 69).
Actuele waarde
Gemiddelde waarde
8Bepaalde motorvarianten hebben geen systeem dat waarschuwt bij het wegvallen van de oliedruk. Bij auto's met dergelijke motorvarianten is het symbool voor een geringe oliedruk niet in gebruik. In plaats
daarvan wordt via een displaymelding gewaarschuwd voor een lage oliedruk. Voor meer informatie, zie Motorolie - algemeen (p. 369).
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
73
Actuele waarde
Hier wordt de actuele waarde getoond; hoe gro-
ter de uitslag op de schaal, hoe beter.
De actuele waarde wordt berekend op basis van
snelheid, motortoerental, benut motorvermogen
en het gebruik van het rempedaal.
Geadviseerd wordt een optimale snelheid
(50–80 km/h (30–50 mph)) en een laag toeren-
tal aan te houden. Bij gas geven en remmen
dalen de wijzers.
Bij zeer lage actuele waarden licht (met enige
vertraging) het rode gebied van de meter op, wat
betekent dat u onzuinig rijdt. U dient dit te voor-
komen.
Gemiddelde waarde
De gemiddelde waarde volgt de actuele waarde
langzaam en beschrijft hoe de afgelopen tijd in
de auto is gereden. Hoe groter de uitslag van de
wijzers op de schaal, hoe zuiniger u hebt gere-
den.
Power guide
Dit instrument geeft de relatie aan tussen het
benutte en het beschikbare vermogen (Power)
van de motor.
Kies "Performance" om deze meter te kunnen
zien, zie Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht
(p. 69).
Beschikbaar motorvermogen
Benut vermogen
Beschikbaar motorvermogen
De kleinere wijzer bovenaan toont het beschik-
bare motorvermogen9. Hoe groter de uitslag op
de schaal, hoe meer vermogen er beschikbaar is
in de actuele versnelling.
Benut vermogen
De grotere wijzer onderaan toont het benutte
motorvermogen9. Hoe groter de uitslag op de
schaal, hoe meer motorvermogen er benut wordt.
Een groot verschil tussen de beide wijzers duidt
op een grote vermogensreserve.
Instrumentenpaneel - betekenis
controlelampjes
De controlelampjes attenderen u erop dat de bij-
behorende functies ingeschakeld zijn, de desbe-
treffende systemen actief zijn of dat er storingen
of gebreken zijn opgetreden.
Controlelampjes
Symbool Betekenis
Storing in ABL
Uitlaatgasreinigingssysteem
Storing in ABS
Mistachterlicht aan
Stabiliteitsregeling, zie Elektroni-
sche stabiliteitsregeling (ESC) -
algemeen (p. 199)
Stabiliteitsregeling, Sport-modus,
zie Elektronische stabiliteitsrege-
ling (ESC) - bediening (p. 200)
Voorgloeifunctie motor (diesel)
Laag peil in brandstoftank
9Het vermogen is afhankelijk van het motortoerental.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
74
Symbool Betekenis
Informatie, lees displaymelding
Groot licht aan
Richtingaanwijzers links
Richtingaanwijzers rechts
Eco-systeem Aan, zie Rijmodus
ECO* (p. 306)
Start/Stop, motor is automatisch
afgezet, zie Start/Stop* - functie en
bediening (p. 299)
Bandenspanningscontrolesys-
teem , zie Bandenspanningscon-
trole* (p. 351)
Storing in ABL
Het symbool brandt, als er een storing is opge-
treden in het ABL-systeem (Active Bending
Lights).
Uitlaatgasreinigingssysteem
Bij een storing in het uitlaatgasreinigingssysteem
kan na een motorstart het symbool gaan bran-
den. Rijd voor een controle naar een werkplaats.
Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende
Volvo-werkplaats bezoekt.
Storing in ABS
Als het symbool brandt, is het systeem defect.
Het normale remsysteem van de auto werkt dan
nog wel, zij het zonder ABS-regeling.
1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-
stand en zet de motor af.
2. Start de motor opnieuw.
3. Als het symbool blijft branden, rijd dan naar
een werkplaats om het ABS te laten contro-
leren. Volvo adviseert dat u daarvoor een
erkende Volvo-werkplaats bezoekt.
Mistachterlicht aan
Het symbool brandt, wanneer het mistachterlicht
is ingeschakeld.
Stabiliteitsregeling
Het knipperende symbool geeft aan dat de stabi-
liteitsregeling werkt. Als het symbool continu
brandt is er sprake van een storing in het sys-
teem.
Stabiliteitsregeling, Sport-modus
Het symbool brandt, wanneer de Sport-modus is
geactiveerd. De Sport-modus maakt een actie-
vere rijervaring mogelijk. Het systeem registreert
dan of de gaspedaal- en stuurwielbediening als-
ook het bochtenwerk aan te merken zijn als
actiever dan normaal, waarna het systeem een
gecontroleerde vorm van slippen in de achtertrein
toelaat, voordat het ingrijpt en de auto stabili-
seert.
Voorgloeifunctie motor (diesel)
Het symbool gaat branden wanneer de motor
wordt voorverwarmd. Voorverwarming vindt
meestal plaats bij lage temperaturen.
Laag peil in brandstoftank
Wanneer het symbool gaat branden is het brand-
stofpeil te laag. Tank dan zo spoedig mogelijk.
Informatie, lees displaymelding
Als er een afwijking is in een van de systemen in
de auto, gaat het informatiesymbool branden en
verschijnt er een melding op het display. U verwij-
dert de melding met behulp van de OK-knop, zie
Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 115). Dit
gebeurt automatisch als u enige tijd niets doet
(hoe lang hangt van de bewuste functie af). Het
informatiesymbool kan ook gaan branden in com-
binatie met andere symbolen.
N.B.
Als de servicemelding verschijnt kunt u het
symbool en de melding met behulp van de
OK-knop doven. Na een tijdje doven ze ook
automatisch.
Groot licht aan
Het symbool brandt, wanneer u het groot licht
voert of grootlichtsignalen geeft.
Richtingaanwijzers links/rechts
Beide richtingaanwijzersymbolen knipperen bij
gebruik van de alarmlichten.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 75
Eco-systeem aan
Het symbool brandt, wanneer het Eco-systeem is
geactiveerd.
Start/Stop
Het symbool brandt, wanneer de motor automa-
tisch is afgezet.
Bandenspanningssysteem
Het symbool brandt bij een lage bandenspanning
of als er een storing optreedt in het bandenspan-
ningssysteem.
Waarschuwing, portieren niet gesloten
Als een van de portieren niet goed dichtstaat,
gaat het informatie- of waarschuwingssymbool
branden en verschijnt er een verklarende afbeel-
ding op het informatiedisplay. Breng de auto zo
spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het portier
dat openstaat.
Als u zo'n 7 km/h (4 mph) rijdt, gaat het
informatiesymbool branden.
Als u sneller dan zo'n 7 km/h (4 mph)
rijdt, gaat het waarschuwingssymbool
branden.
Als de motorkap10 niet goed dichtstaat, gaat het
waarschuwingssymbool branden en verschijnt er
een verklarende afbeelding op het informatiedis-
play. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-
stand en sluit de motorkap.
Als de achterklep niet goed dichtstaat, gaat het
informatiesymbool branden en verschijnt er een
verklarende afbeelding op het informatiedisplay.
Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand
en sluit de achterklep.
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel (p. 68)
Instrumentenpaneel - betekenis waarschu-
wingssymbolen (p. 75)
Instrumentenpaneel, analoog - overzicht
(p. 68)
Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht
(p. 69)
Instrumentenpaneel - betekenis
waarschuwingssymbolen
De waarschuwingssymbolen attenderen u erop
dat de bijbehorende belangrijke functies/syste-
men ingeschakeld zijn of dat er ernstige storin-
gen of gebreken zijn opgetreden.
Waarschuwingssymbolen
Symbool Betekenis
Lage oliedrukA
Parkeerrem ingeschakeld (digitaal
instrument)
Parkeerrem ingeschakeld (analoog
instrument)
Airbags (SRS)
Gordelwaarschuwing
Dynamo laadt niet bij
Storing in remsysteem
Waarschuwing
ABepaalde motorvarianten hebben geen systeem dat waar-
schuwt bij het wegvallen van de oliedruk. Bij auto's met derge-
lijke motorvarianten is het symbool voor een geringe oliedruk
10 Alleen auto's met alarm*.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
76
niet in gebruik. In plaats daarvan wordt via een displaymelding
gewaarschuwd voor een lage oliedruk. Voor meer informatie, zie
Motorolie - algemeen (p. 369).
Lage oliedruk
Als het symbool tijdens het rijden oplicht, is de
druk van de motorolie te laag. Zet de motor
onmiddellijk af en controleer het motoroliepeil.
Vul zo nodig olie bij. Als het symbool oplicht ter-
wijl het oliepeil in orde is, moet u contact opne-
men met een werkplaats. Volvo adviseert dat u
daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt.
Parkeerrem ingeschakeld
Het symbool brandt continu, wanneer u de par-
keerrem hebt aangezet. Het symbool knippert tij-
dens het aanzetten en gaat daarna continu bran-
den.
Een knipperend symbool in een andere situatie
wijst op een storing. Lees de melding op het
informatiedisplay.
Voor meer informatie, zie Parkeerrem (p. 311).
Airbags (SRS)
Als het symbool tijdens het rijden oplicht of blijft
branden, is er een storing geregistreerd in een
van de veiligheidssystemen van de auto. Rijd zo
spoedig mogelijk naar een werkplaats voor een
controle. Volvo adviseert dat u daarvoor een
erkende Volvo-werkplaats bezoekt.
Gordelwaarschuwing
Het symbool knippert als de bestuurder of de
voorpassagier geen veiligheidsgordel draagt of
als iemand op de achterbank de gordel heeft los-
genomen.
Dynamo laadt niet bij
Het symbool gaat tijdens het rijden branden, als
er sprake is van een storing in het elektrisch sys-
teem. Bezoek een werkplaats. Volvo adviseert dat
u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats
bezoekt.
Storing in remsysteem
Als het symbool oplicht, is het remvloeistofpeil
mogelijk te laag. Breng de auto zo spoedig
mogelijk tot stilstand en controleer het peil in het
remvloeistofreservoir, zie Rem- en koppelings-
vloeistof - peil (p. 374).
Als de waarschuwingssymbolen voor het remsys-
teem en ABS tegelijkertijd branden, kan er een
storing in de remkrachtverdeling zijn opgetreden.
1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-
stand en zet de motor af.
2. Start de motor opnieuw.
Rijd verder als beide symbolen uitgaan.
Als de symbolen echter blijven branden,
moet u het peil in het remvloeistofreser-
voir controleren, zie Rem- en koppelings-
vloeistof - peil (p. 374). Als de lampjes
blijven branden ondanks dat het peil van
de remvloeistof in orde is, moet u de auto
uiterst voorzichtig naar een werkplaats rij-
den om het remsysteem te laten controle-
ren. Volvo adviseert dat u daarvoor een
erkende Volvo-werkplaats bezoekt.
WAARSCHUWING
Als de remvloeistof onder het MIN-streepje
van het reservoir staat, mag u niet verder rij-
den voordat u remvloeistof hebt bijgevuld.
Laat de oorzaak van het remvloeistofverlies
controleren door een werkplaats. Volvo advi-
seert dat u daarvoor contact opneemt met
een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
Als de rem- en ABS-symbolen tegelijkertijd
branden, bestaat de kans dat de achtertrein
bij krachtig afremmen slipt.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 77
Waarschuwing
Het rode waarschuwingssymbool gaat branden,
wanneer er een storing is geregistreerd die van
invloed kan zijn op de veiligheid en/of de rijei-
genschappen van de auto. Er verschijnt tegelij-
kertijd een verklarende melding op het informa-
tiedisplay. Het symbool blijft branden tot de sto-
ring is verholpen, maar de melding kunt u verwij-
deren met de OK-knop, zie Menufuncties -
instrumentenpaneel (p. 115). Het waarschu-
wingssymbool kan ook gaan branden in combina-
tie met andere symbolen.
Actie:
1. Stop zo spoedig mogelijk. Rijd niet verder
met de auto.
2. Lees de informatie op het informatiedisplay.
Voer de handeling uit die de melding op het
display u voorschrijft. Wis de melding met de
OK-knop.
Waarschuwing, portieren niet gesloten
Als een van de portieren niet goed dichtstaat,
gaat het informatie- of waarschuwingssymbool
branden en verschijnt er een verklarende afbeel-
ding op het informatiedisplay. Breng de auto zo
spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het portier
dat openstaat.
Als u zo'n 7 km/h (4 mph) rijdt, gaat het
informatiesymbool branden.
Als u sneller dan zo'n 7 km/h (4 mph)
rijdt, gaat het waarschuwingssymbool
branden.
Als de motorkap11 niet goed dichtstaat, gaat het
waarschuwingssymbool branden en verschijnt er
een verklarende afbeelding op het informatiedis-
play. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stil-
stand en sluit de motorkap.
Als de achterklep niet goed dichtstaat, gaat het
informatiesymbool branden en verschijnt er een
verklarende afbeelding op het informatiedisplay.
Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand
en sluit de achterklep.
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel (p. 68)
Instrumentenpaneel - betekenis controle-
lampjes (p. 73)
Instrumentenpaneel, analoog - overzicht
(p. 68)
Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht
(p. 69)
Buitentemperatuur
Het buitentemperatuurmeterdisplay is zichtbaar
op het instrumentenpaneel.
Display voor buitentemperatuurmeter, digitaal
instrumentenpaneel
Display voor buitentemperatuurmeter, ana-
loog instrumentenpaneel
Wanneer de temperatuur tussen –5 °C en +2 °C
ligt, brandt er een sneeuwvloksymbool op het dis-
play. Het lampje wijst op het gevaar voor glad-
heid. Als de auto stilstaat of geparkeerd gestaan
heeft, is het mogelijk dat de buitentemperatuur-
meter een te hoge waarde aangeeft.
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel (p. 68)
11 Alleen auto's met alarm*.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
78
Dagtellers
Het dagtellerdisplay is zichtbaar op het instru-
mentenpaneel.
Dagteller, digitaal instrument.
Display voor dagtellers12
De beide dagtellers T1 en T2 worden gebruikt
voor het meten van kortere ritten. De afgelegde
afstand staat op het display.
Draai aan het duimwiel van de linker stuurhendel
om de gewenste meter te tonen.
Bij lang indrukken (totdat er een wijziging plaats-
vindt) van de knop RESET op de linker stuurhen-
del wordt de getoonde dagteller gereset. Voor
meer informatie, zie Boordcomputer (p. 119).
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel (p. 68)
Klok
Het klokdisplay is zichtbaar op het instrumenten-
paneel.
Klok, digitaal instrument.
Display voor de tijdaanduiding13
Klok instellen
U kunt de klok aanpassen in het menusysteem
MY CAR, zie MY CAR (p. 118).
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel (p. 68)
Instrumentenpaneel -
licentieovereenkomst
Een licentie is een overeenkomst die toestem-
ming verleent om bepaalde handelingen te ver-
richten of het recht om gebruik te maken van
een product waar een andere rechtspersoon
octrooi of eigendomsrechten op heeft, onder de
voorwaarden vervat in de overeenkomst. Hier
volgt een Engelse versie van de overeenkomst
tussen Volvo en producenten/ontwikkelaars.
Combined Instrument Panel Software
Open Source Software Notice
This product uses certain free / open source and
other software originating from third parties, that
is subject to the GNU Lesser General Public
License version 2 (LGPLv2), The FreeType
Project License ("FreeType License") and other
different and/or additional copy right licenses,
disclaimers and notices. The links to access the
exact terms of LGPLv2, and the other open
source software licenses, disclaimers,
acknowledgements and notices are provided to
you below. Please refer to the exact terms of the
relevant License, regarding your rights under said
licenses. Volvo Car Corporation (VCC) offers to
provide the source code of said free/open source
software to you for a charge covering the cost of
performing such distribution, such as the cost of
media, shipping and handling, upon written
12 Hoe het display eruitziet kan verschillen afhankelijk van de instrumentenpaneelvariant.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
79
request. Please contact your nearest Volvo
Dealer.
The offer is valid for a period of at least three (3)
years from the date of the distribution of this
product by VCC / or for as long as VCC offers
spare parts or customer support.
Portions of this product uses software
copyrighted © 2007 The FreeType Project
(www.freetype.org). All rights reserved.
Portions of this product uses software with
Copyright © 1994–2013 Lua.org, PUC-Rio
(http://www.lua.org/)
This product includes software under
following licenses:
LGPL v2.1: http://www.gnu.org/licenses/old-
licenses/lgpl-2.1.html
GNU FriBidi
DevIL
The FreeType Project License: http://
git.savannah.gnu.org/cgit/freetype/freetype2.git/
tree/docs/FTL.TXT
FreeType 2
MIT License: http://opensource.org/licenses/
mit-license.html
Lua
Displaysymbolen
Er worden tal van verschillende displaysymbolen
gebruikt in de auto. De symbolen zijn onderver-
deeld in waarschuwings-, controle- en informa-
tiesymbolen.
Hier volgt een overzicht van de meest voorko-
mende symbolen met hun betekenis en een ver-
wijzing naar de pagina('s) in de handleiding waar
u meer informatie kunt vinden.
- Rood waarschuwingssymbool dat gaat
branden, wanneer er een storing geregistreerd is
die mogelijk van invloed is op de veiligheid en/of
rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt tege-
lijkertijd een verklarende displaymelding op het
informatiedisplay van het instrumentenpaneel.
- Informatiesymbool, gaat branden, in com-
binatie met een verklarende tekst op het informa-
tiedisplay van instrumentenpaneel, wanneer er
een storing in een van de autosystemen is opge-
treden. Het informatiesymbool kan ook gaan
branden in combinatie met andere symbolen.
Waarschuwingssymbolen op
instrumentenpaneel
13 Bij een analoog instrument wordt de tijd midden op het instrument weergegeven.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
80
Symbool Betekenis Zie
Lage oliedruk (p. 75)
Parkeerrem inge-
schakeld
(p. 75),
(p. 311)
Parkeerrem inge-
schakeld, alternatief
symbool
(p. 75)
Airbags (SRS) (p. 32),
(p. 75)
Gordelwaarschu-
wing
(p. 28),
(p. 75)
Dynamo laadt niet
bij
(p. 75)
Storing in remsys-
teem
(p. 75),
(p. 308)
Waarschuwing,
Safety mode
(p. 32),
(p. 42),
(p. 75)
Controlelampjes op
instrumentenpaneel
Symbool Betekenis Zie
Storing in ABL*(p. 73),
(p. 99)
Uitlaatgasreinigings-
systeem
(p. 73)
Storing in ABS (p. 73),
(p. 308)
Mistachterlicht aan (p. 73),
(p. 100)
Stabiliteitsregeling,
ESC (Electronic Sta-
bility Control), Trailer
Stability Assist
(p. 73),
(p. 201),
(p. 333)
Stabiliteitsregeling,
Sport-modus
(p. 73),
(p. 201)
Voorgloeifunctie
motor (diesel)
(p. 73)
Laag peil in brand-
stoftank
(p. 73),
(p. 149)
Informatie, lees dis-
playmelding
(p. 73)
Groot licht aan (p. 73),
(p. 96)
Symbool Betekenis Zie
Richtingaanwijzers
links
(p. 73)
Richtingaanwijzers
rechts
(p. 73)
Start/Stop*, de
motor is automa-
tisch gestart
(p. 73),
(p. 304)
ECO-functie* aan (p. 73),
(p. 306)
Bandenspannings-
systeem*
(p. 73),
(p. 351)
Informatiesymbolen op
instrumentenpaneel
Symbool Betekenis Zie
Cruisecontrol*(p. 206)
Adaptieve cruisecon-
trol*
(p. 224)
Adaptieve cruisecon-
trol*, tijdsverschil
(p. 213),
(p. 216)
Adaptieve cruisecon-
trol*; afstandswaar-
schuwing* (Distance
Alert)
(p. 218),
(p. 209)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 81
Symbool Betekenis Zie
Radarsensor*(p. 224),
(p. 212),
(p. 247)
Snelheidsbegrenzer (p. 203)
Voorruitsensor*,
camerasensor*,
lasersensor*
(p. 97),
(p. 237),
(p. 247),
(p. 259),
(p. 263),
(p. 268)
Auto Brake*;
afstandswaarschu-
wing* (Distance
Alert); City SafetyTM;
Collision Warning*
(p. 212),
(p. 237),
(p. 247)
ABL*(p. 99)
Driver Alert System*;
Tijd voor pauze
(p. 258)
Driver Alert System*;
Tijd voor pauze
(p. 259)
Parkeerrem (p. 311)
Symbool Betekenis Zie
Regensensor*(p. 105)
Automatisch groot
licht, AHB (Active
High Beam)*
(p. 97)
Start/Stop*(p. 304)
Start/Stop*(p. 304)
Driver Alert System*,
rijbaanassistent
(LDW), rijbaanassis-
tent (LKA)
(p. 259),
(p. 263),
(p. 268)
Driver Alert System*;
Lane Departure War-
ning*
(p. 262)
Driver Alert System*;
Lane Departure War-
ning*
(p. 263),
(p. 268)
Geregistreerde snel-
heidsinformatie*
(p. 254)
Symbool Betekenis Zie
Motor- en interieur-
verwarming*
(p. 149)
Motor- en interieur-
verwarming* Service
vereist
(p. 149)
Geactiveerde timer*(p. 149)
Geactiveerde timer*(p. 149)
Accuspanning laag (p. 149)
Tankvulklep rechts (p. 318)
Schakelindicator (p. 291)
Schakelstanden (p. 292)
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
82
Symbool Betekenis Zie
Oliepeil meten (p. 370)
Actieve parkeerhulp
- PAP*
(p. 277)
Informatiesymbolen op display
plafondconsole
Symbool Betekenis Zie
Gordelwaarschuwing (p. 31)
Airbag passagiersstoel,
geactiveerd
(p. 36)
Airbag passagiersstoel,
gedeactiveerd
(p. 36)
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel - betekenis controle-
lampjes (p. 73)
Instrumentenpaneel - betekenis waarschu-
wingssymbolen (p. 75)
Meldingen - functies (p. 118)
Volvo Sensus
Volvo Sensus vormt het hart van uw persoonlijke
Volvo-beleving en maakt communicatie mogelijk
tussen u, uw auto en de wereld eromheen. Sen-
sus biedt informatie, entertainment en zo nodig
ondersteuning. Sensus omvat intuïtieve functies
voor meer rijplezier en een probleemloos auto-
bezit.
Dankzij de intuïtieve navigatiestructuur kunt u
altijd toegang krijgen tot hulp, informatie en
entertainment, zonder te worden afgeleid.
Sensus biedt u diverse oplossingen voor aanslui-
ting* op de rest van de wereld en de mogelijkheid
tot intuïtieve bediening van de verschillende auto-
functies.
Volvo Sensus presenteert tal van functies van uit-
eenlopende autosystemen op overzichtelijke
wijze op het display van de middenconsole. Volvo
Sensus biedt de mogelijkheid tot personalisering
van de auto met een eenvoudig te hanteren
bedieningsinterface. Er zijn instellingen te verrich-
ten onder Instellingen van de auto, Audio en
media, Klimaat enzovoort
Met de knoppen en bedieningselementen op de
middenconsole en de rechter stuurknoppenset*
kunt u functies activeren en deactiveren en tal
van instellingen verrichten.
Bij het bedienen van MY CAR worden alle instel-
lingen getoond die verband houden met het
besturen en bedienen van de auto, zoals City
Safety, sloten en alarm, automatische ventilator-
snelheid, klokinstelling enzovoort.
Bij het indrukken van RADIO, MEDIA, TEL*,
*,NAV* en CAM14 kunt u andere bronnen, syste-
men en functies activeren, zoals AM, FM, CD,
DVD*, TV*, Bluetooth®*, navigatie* en parkeer-
hulpcamera*.
Voor meer informatie over alle functies/syste-
men, zie de desbetreffende paragrafen in de
gebruikershandleiding of het bijbehorende sup-
plement.
14 Geldt voor bepaalde automodellen.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 83
Overzicht
Bedieningspaneel op middenconsole. De afbeelding is
schematisch – het aantal functies en de locatie van de
knoppen is afhankelijk van de gekozen uitrusting en de
desbetreffende markt.
Navigatie* - NAV, zie apart supplement (Sen-
sus Navigation).
Audio en media - RADIO, MEDIA, TEL*, zie
desbetreffend supplement (Sensus Infotain-
ment).
Fabrieksinstellingen - MY CAR, zie MY CAR
(p. 118).
Connected Car - *, zie desbetreffend sup-
plement (Sensus Infotainment).
Klimaatregeling (p. 130).
Parkeerhulpcamera* (p. 273) – CAM*.
Sleutelstanden
Met de transpondersleutel is het elektrische sys-
teem van de auto in verschillende standen te zet-
ten om het gebruik van verschillende functies/
systemen mogelijk te maken, zie contactslotstan-
den - functies in verschillende standen (p. 84).
Contactslot met transpondersleutel uitgetrokken/inge-
duwd.
N.B.
Bij auto's met passieve start en vergrende-
ling* hoeft u de transportsleutel niet in het
contactslot te steken, maar kunt u deze bij-
voorbeeld in een binnenzak laten zitten. Voor
meer informatie over de passieve start en ver-
grendeling, zie Keyless Drive* (p. 180).
Transpondersleutel plaatsen
1. Houd de transpondersleutel beet aan de
kant van het afneembare sleutelblad en
plaats de transpondersleutel in het contact-
slot.
2. Duw de transpondersleutel vervolgens tot
aan de aanslag in het slot.
BELANGRIJK
Vreemde voorwerpen in het contactslot kun-
nen tot functiestoringen leiden of schade aan
het slot toebrengen.
De transpondersleutel niet verkeerd om inste-
ken – pak de sleutel beet aan het uiteinde
met het afneembare sleutelblad, zie Afneem-
baar sleutelblad - verwijderen/aanbrengen
(p. 176).
Transpondersleutel uitnemen
Pak de transpondersleutel beet en trek deze uit
het contactslot.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
84
contactslotstanden - functies in
verschillende standen
Om bij uitgeschakelde motor het gebruik van
een beperkt aantal functies mogelijk te maken is
het elektrische systeem van de auto met de
transpondersleutel in 3 verschillende standen te
zetten: 0, I en II. In deze gebruikershandleiding
worden deze standen in algemene zin aange-
duid als "contactslotstanden".
De volgende tabel geeft aan welke functies
beschikbaar zijn in de verschillende contactslot-
standen.
Stand Functies
0Kilometerteller, klok en tempera-
tuurmeter worden verlicht.
Elektrisch bediende stoelen zijn
te verstellen.
Het audiosysteem is enige tijd te
gebruiken - zie supplement Sen-
sus Infotainment.
ISchuif-/kanteldak, elektrisch
bediende ruiten, 12V-aansluitin-
gen in passagiersruimte, naviga-
tie, telefoon, interieurventilator en
ruitenwissers zijn te gebruiken.
II De koplampen worden ontstoken.
Waarschuwings-/controlelampjes
branden 5 seconden lang.
Diverse andere systemen worden
geactiveerd. Elektrische verwar-
ming in zittingen en achterruit kan
echter pas na starten van de
motor worden geactiveerd.
Deze contactslotstand verbruikt
veel stroom vanuit de startaccu en
moet daarom worden vermeden!
Kiezen van contactslotstand
contactslotstand 0 - Ontgrendel de auto -
het elektrische systeem van de auto staat nu
in stand 0.
N.B.
Om stand I of II te realiseren zonder dat de
motor wordt gestart moet u bij het selecteren
van deze contactslotstanden het rem-/koppe-
lingspedaal niet bedienen.
contactslotstand I - Met de transponder-
sleutel volledig in het contactslot15 geduwd -
druk kort op START/STOP ENGINE.
contactslotstand II - Met de transponder-
sleutel volledig in het contactslot15 geduwd -
druk lang16 op START/STOP ENGINE.
Terug naar contactslotstand 0 - Om terug
te gaan naar contactslotstand 0 vanuit stand
II en I - druk kort op START/STOP ENGINE.
Audiosysteem
Voor informatie over de functie van het audiosys-
teem bij een uitgenomen transpondersleutel, zie
supplement Sensus Infotainment.
Motor starten en afzetten
Zie voor informatie over het starten/afzetten van
de motor, zie Motor starten (p. 284).
15 Niet nodig bij een auto met Keyless start en ontgrendeling/vergrendeling*.
16 Ca. 2 seconden.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 85
Slepen
Zie voor belangrijke informatie over de transpon-
dersleutel bij het slepen, zie Slepen (p. 334).
Gerelateerde informatie
Sleutelstanden (p. 83)
Voorstoelen
Voor het best mogelijke zitcomfort hebben de
voorstoelen verschillende instelmogelijkheden.
Stoel hoger/lager zetten, omhoog-/omlaag-
pompen.
Vooruit/achteruit, de hendel omhoogtillen
om de juiste afstand tot het stuurwiel en de
pedalen in te stellen. Controleer of de stoel
na het afstellen in de nieuwe stand geblok-
keerd staat.
Voorkant zitting hoger/lager* zetten,
omhoog-/omlaagpompen.
Hellingshoek rugleuning wijzigen, aan de
knop draaien.
Lendensteun* aanpassen, druk op de knop.
Bedieningspaneel voor elektrisch bediende
stoel*, zie Voorstoelen - elektrisch bediend*
(p. 86).
WAARSCHUWING
Stel de stand van de bestuurdersstoel in voor-
dat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden.
Controleer of de stoel vergrendeld staat om
letsel te voorkomen bij hard afremmen of een
aanrijding.
Ruggedeelte passagiersstoel
omklappen*17
17 Geldt alleen voor stoelen type comfort.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
86
De rugleuning van de passagiersstoel kan wor-
den omgeklapt om ruimte te maken voor lange
lading.
Zet de stoel zo ver mogelijk naar achteren en
omlaag.
Zet de rugleuning rechtop.
Trek de pallen aan de achterzijde van de rug-
leuning omhoog tijdens het omklappen.
4. Duw de stoel zo ver naar voren dat de hoofd-
steun onder het dashboardkastje "vast" komt
te zitten.
Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde
volgorde aan.
WAARSCHUWING
Pak het ruggedeelte nadat u het rechtop
gezet hebt beet en controleer of het stevig
vergrendeld staat om letsel te voorkomen bij
hard afremmen of een aanrijding.
Gerelateerde informatie
Voorstoelen - elektrisch bediend* (p. 86)
Achterbank (p. 88)
Voorstoelen - elektrisch bediend*
Voor het best mogelijke zitcomfort hebben de
voorstoelen verschillende instelmogelijkheden.
De elektrisch bediende stoel kan naar voren/
achteren en omhoog/omlaag worden gezet. De
voorkant van de zitting kan worden verhoogd/
verlaagd. De hellingshoek van de rugleuning en
de stand van de lendensteun* zijn te wijzigen.
Elektrisch bedienbare stoel
Voorkant zitting omhoog/omlaag
Stoel omhoog/omlaag
Stoel vooruit/achteruit
Hellingshoek rugleuning
Lendensteun* in/uit.
De elektrisch bediende stoelen zijn voorzien van
een beveiliging tegen overbelasting, die geacti-
veerd wordt als een van de stoelen door een
obstakel wordt geblokkeerd. Als dit het geval is,
moet u het elektrische systeem van de auto in de
contactslotstand I of 0 zetten en enige tijd wach-
ten voordat u de stoel opnieuw probeert te ver-
stellen.
U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel
tegelijk activeren (vooruit/achteruit/omhoog/
omlaag/in/uit).
Voorbereidingen
Tot enige tijd nadat u het portier met de trans-
pondersleutel hebt ontgrendeld blijft het mogelijk
de stoel te verstellen, ook al steekt er geen sleu-
tel in het contactslot. U verstelt de stoel normaal
gesproken in contactslotstand I. Wanneer de
motor loopt, is dat altijd mogelijk.
Stoel met geheugenfunctie*
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 87
De geheugenfunctie slaat de instellingen op voor
de stoel en de buitenspiegels.
Instelling vastleggen
Geheugenknop
Geheugenknop
Geheugenknop
Knop voor vastlegging van de instelling
1. Stel de stoel en de buitenspiegels in.
2. Houd de knop M ingedrukt, terwijl u knop 1,
2 of 3 indrukt. Houd de knoppen ingedrukt,
totdat er een akoestisch signaal klinkt en er
een tekst op het instrumentenpaneel ver-
schijnt.
Om een andere instelling vast te leggen moet u
de stoel eerst verstellen.
De stand van de lendensteun wordt niet opgesla-
gen.
Stoel in vastgelegde stand zetten
Druk op een van de geheugenknoppen 13, tot-
dat de stoel en de buitenspiegels tot stilstand
komen. Bij het loslaten van de knop zal de instel-
ling van de stoel en de buitenspiegels onmiddel-
lijk worden beëindigd.
Geheugen* van transpondersleutel
In alle transpondersleutels kunnen verschillende
instellingen voor de bestuurdersstoel en de bui-
tenspiegels18 voor meerdere bestuurders worden
opgeslagen, zie Transpondersleutel - personali-
sering* (p. 169).
Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt
u op een van de verstellingsknoppen of geheu-
genknoppen van de stoel drukken om de stoel
tot stilstand te brengen.
Om de stoel dan opnieuw in de in het sleutelge-
heugen vastgelegde stand te zetten dient u de
ontgrendelingsknop op de transpondersleutel te
bedienen. Het bestuurdersportier dient daarbij
open te staan.
WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar! Zorg ervoor dat kinderen
niet met de bediening spelen. Controleer of er
bij het instellen geen voorwerpen voor, achter
of onder de stoel liggen. Zorg dat geen van
de passagiers op de achterbank bekneld kan
raken.
Stoelen met elektrische verwarming
Voor elektrisch verwarmde stoelen/achterbank,
zie Elektrisch verwarmde voorstoelen* (p. 137)
en Elektrisch verwarmde achterbank* (p. 138).
Gerelateerde informatie
Voorstoelen (p. 85)
Achterbank (p. 88)
18 Alleen als de auto is uitgerust met een elektrisch bediende bestuurdersstoel met geheugen en elektrisch inklapbare buitenspiegels. De stand van de lendensteun wordt niet opgeslagen.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
88
Achterbank
De rugleuning en de buitenste hoofdsteunen van
de achterbank kunnen worden neergeklapt. De
hoofdsteun van de middelste zitplaats kan aan
de lengte van de passagier worden aangepast.
Middelste hoofdsteun achterbank
Stem de hoofdsteun af op de lengte van de pas-
sagier zodat deze zo mogelijk het hele achter-
hoofd bedekt. Trek de hoofdsteun zo ver omhoog
als nodig is.
Als u de hoofdsteun lager wilt zetten, moet u de
knop (in het midden tussen het ruggedeelte en
de hoofdsteun, zie afbeelding) indrukken terwijl u
de hoofdsteun voorzichtig omlaagduwt.
WAARSCHUWING
De hoofdsteun van de middelste zitplaats
moet in de onderste stand staan, wanneer de
middelste zitplaats niet in gebruik is. Wanneer
de middelste zitplaats wel wordt gebruikt,
moet de hoofdsteun goed op de lengte van
de passagier zijn afgesteld, zodat deze zo
mogelijk diens hele achterhoofd afdekt.
Buitenste hoofdsteunen achterbank
handmatig omklappen
Trek aan de pal bij de hoofdsteun om de hoofd-
steun om te klappen.
Zet de hoofdsteun na afloop handmatig rechtop
totdat deze hoorbaar vastklikt.
WAARSCHUWING
De hoofdsteunen moeten na het rechtop zet-
ten vergrendeld staan.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
89
Ruggedeelte achterbank omklappen
BELANGRIJK
Bij het neerklappen van de achterbank
mogen er zich geen voorwerpen op de ach-
terbank bevinden. De veiligheidsgordels
mogen evenmin zijn ingestoken. Schade aan
de bekleding van de achterbank is anders
namelijk niet uitgesloten.
De drie ruggedeelten zijn op verschillende manie-
ren neer te klappen.
N.B.
U moet mogelijk de voorstoelen naar voren
zetten en/of de rugleuningen rechtop zetten
om de ruggedeelten van de achterbank volle-
dig naar voren te kunnen klappen.
Het linker gedeelte is apart neer te klappen.
Het middelste gedeelte is apart neer te klap-
pen.
Het rechter gedeelte kan alleen samen met
het middelste gedeelte worden neergeklapt.
Als de middelste rugleuning moet worden
neergeklapt - maak de hoofdsteun voor de
middelste rugleuning los en pas deze aan,
zie de eerdere paragraaf "Middelste hoofd-
steun achterbank".
Als de middelste rugleuning moet worden
neergeklapt - maak de hoofdsteun voor de
middelste rugleuning los en pas deze aan,
zie de eerdere paragraaf "Middelste hoofd-
steun achterbank".
De buitenste hoofdsteunen worden automa-
tisch neergeklapt, wanneer u de buitenste
ruggedeelten omklapt. Trek de blokkeer-
handgreep van het ruggedeelte omhoog
en klap het ruggedeelte om. Een rode mar-
kering bij de pal geeft aan dat het rugge-
deelte niet langer geblokkeerd staat.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
90
N.B.
Duw bij het neerklappen van de ruggedeelten
de hoofdsteunen naar voren om te voorko-
men dat ze in contact komen met het zitge-
deelte.
Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde
volgorde aan.
N.B.
Als de rugleuning is teruggeklapt, mag de
rode indicatie niet langer zichtbaar zijn. Als
deze toch zichtbaar is, is de rugleuning niet
vergrendeld.
WAARSCHUWING
Controleer of de rugleuningen en hoofdsteu-
nen van de achterbank na het rechtop zetten
goed vergrendeld zijn.
Buitenste hoofdsteunen achterbank
elektrisch omklappen*
1. De transpondersleutel moet in contactslot-
stand II staan.
2. Druk op de knop om de beide buitenste
hoofdsteunen op de achterbank om te klap-
pen en het zicht naar achteren te verbeteren.
WAARSCHUWING
Zet de buitenste hoofdsteunen niet naar
beneden als er passagiers op de buitenste
plaatsen zitten.
Zet de hoofdsteun na afloop handmatig rechtop
totdat deze hoorbaar vastklikt.
WAARSCHUWING
De hoofdsteunen moeten na het rechtop zet-
ten vergrendeld staan.
Gerelateerde informatie
Voorstoelen (p. 85)
Voorstoelen - elektrisch bediend* (p. 86)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 91
Stuurwiel
Het stuurwiel heeft meerdere verstellingsmoge-
lijkheden en bedieningselementen voor de cla-
xon, cruisecontrol en het menu-, het audio- en
het telefoonsysteem.
Instellen
Stuurwiel verstellen.
Ontgrendelingshendel, stuurwielverstelling
Mogelijke stuurwielstanden
U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in de
diepte verstellen:
1. Trek de hendel naar u toe om het stuurwiel
vrij te geven.
2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste
stand.
3. Duw de hendel vervolgens terug om het
stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren.
Als dit moeite kost, kunt u tijdens het terug-
duwen van de hendel lichtje op het stuurwiel
drukken.
WAARSCHUWING
Stel het stuurwiel vóór vertrek in en zet deze
vast.
Bij auto's met snelheidsafhankelijke stuurbe-
krachtiging* is de vereiste stuurkracht in te stel-
len, zie Stuurkrachtinstelling* (p. 198).
Toetsensets* en paddles*
Toetsensets en paddles op stuurwiel.
Cruisecontrol* (p. 206)* en Adaptieve cruise-
control - ACC* (p. 213)*.
Paddle voor handmatig schakelen bij auto-
matische versnellingsbak, zie Automatische
versnellingsbak - Geartronic* (p. 292).
Bediening audio en telefoon, zie Sensus
Infotainment-supplement.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
92
Claxon
Claxon.
Druk op het midden van het stuurwiel om te cla-
xonneren.
Gerelateerde informatie
Elektrische stuurverwarming* (p. 92)
Elektrische stuurverwarming*
Het stuurwiel is elektrisch te verwarmen.
Functie
De positie van de knop kan variëren afhankelijk van de
overige gekozen uitrusting en de markt.
Bij herhaaldelijk indrukken van de knop wordt
geschakeld tussen de volgende standen:
Functie Indicatie
Uitgeschakeld Lampje in knop uit
Verwarming Lampje in knop aan
Automatische stuurverwarming
Bij automatische inschakeling van de stuurver-
warming wordt bij het starten van de motor de
stuurverwarming ingeschakeld. Bij een omge-
vingstemperatuur lager dan zo’n 10 °C en een
koude auto vindt automatische inschakeling
plaats. Activeer/deactiveer de functie in het
menusysteem MY CAR (p. 118).
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 93
Bedieningspaneel verlichting
Met het bedieningspaneel voor de verlichting
kunt u de buitenverlichting inschakelen en aan-
passen. U gebruikt het ook om de display- en
instrumentenverlichting alsook de sfeerverlich-
ting (p. 103) aan te passen.
Overzicht bedieningspaneel verlichting.
Duimwiel voor het afstellen van de display-
en instrumentenpaneelverlichting alsook de
sfeerverlichting*
Knop voor mistachterlicht
Draaiknop voor verlichting tijdens het rijden
en parkeren
Duimwiel voor koplamphoogteregeling
Een auto met actieve xenonkoplampen* heeft
automatische koplamphoogteregeling, zodat het
duimwiel voor koplamphoogteregeling ontbreekt.
Standen draaiknop
N.B.
Dezelfde lampen worden gebruikt voor de
dagrijlichten en stadslichten vóór. De licht-
sterkte is groter, wanneer de lampen worden
gebruikt voor de dagrijlichten.
Stand Betekenis
DagrijlichtA wanneer het elektrische
systeem van de auto in contactslot-
stand II staat of als de motor draait.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Dagrijlicht, parkeerlichten en side-
markers, wanneer het elektrische
systeem van de auto in contactslot-
stand II staat of als de motor draait.
Parkeerlichten/sidemarkers, wan-
neer de auto geparkeerdB staat.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Stand Betekenis
Dagrijlicht, parkeerlichten en side-
markers bij daglicht, wanneer het
elektrische systeem van de auto in
contactslotstand II staat of als de
motor draait.
Dimlicht parkeerlichten en sidemar-
kers achter bij slechte verlichting
overdag of bij donker of wanneer
het mistachterlicht of de continue
wisfunctie van de achterruitwisser
geactiveerd is.
De tunneldetectie (p. 96)* is
geactiveerd.
Het automatische groot licht
(p. 97)* is te gebruiken.
U kunt het groot licht inschakelen,
wanneer u het dimlicht voert.
Grootlichtsignalering mogelijk.
Dimlicht en parkeerlichten/side-
markers.
Groot licht kan worden geactiveerd.
Grootlichtsignalering mogelijk.
AAangebracht in of onder de voorbumper.
BOok bij stilstaande auto en draaiende motor, mits de draaiknop
vanuit een andere stand in deze stand wordt gezet.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
94
Volvo adviseert u om stand te gebruiken
bij ritten in de auto.
WAARSCHUWING
Het verlichtingssysteem van de auto kan niet
in elke situatie bepalen of het daglicht te
zwak of sterk genoeg is, bijvoorbeeld bij mist
en regen.
Als bestuurder bent u verplicht om de verlich-
ting van de auto altijd af te stemmen op de
heersende omstandigheden en de geldende
verkeerswetgeving.
Display- en instrumentenverlichting
Afhankelijk van de contactslotstand worden
bepaalde displays en instrumenten verlicht, zie
contactslotstanden - functies in verschillende
standen (p. 84).
De displayverlichting wordt bij donker automa-
tisch gedimd. De gevoeligheidsgraad van deze
functie is in te stellen met het duimwiel.
Ook de sterkte waarmee het instrumentenpaneel
verlicht wordt stelt u in met het duimwiel.
Koplamphoogteregeling
Door de belading van de auto wordt de hoogte
van de koplampen gewijzigd, zodat u tegemoet-
komend verkeer mogelijk verblindt. U kunt dat
voorkomen door de koplamphoogte bij te stellen.
Stel de koplampen lager af als de auto zwaar
beladen is.
1. Laat de motor draaien of zet het elektrische
systeem van de auto in de contactslotstand I.
2. Draai het duimwiel omhoog of omlaag om de
koplampen hoger of lager af te stellen.
Duimwielstanden bij uiteenlopende belading.
Alleen bestuurder
Bestuurder en voorpassagier
Inzittenden op alle zitplaatsen
Inzittenden op alle zitplaatsen en maximale
belading in bagageruimte
Bestuurder plus maximale belading in baga-
geruimte
Gerelateerde informatie
Stadslichten (p. 94)
Dagrijlicht (p. 95)
Groot licht/dimlicht (p. 96)
Stadslichten
U schakelt de stadslichten voor en de achterlich-
ten in met de verlichtingsdraaiknop.
Verlichtingsdraaiknop in stand voor stadslichten.
Zet de draaiknop in de stand (ook de ken-
tekenverlichting wordt ingeschakeld).
Als het elektrische systeem van de auto in con-
tactslotstand II staat of als de motor draait,
brandt het dagrijlicht in plaats van de stadslichten
voor.
Wanneer het buiten donker is en de achterklep
wordt geopend, gaan de achterlichten branden
om achteropkomend verkeer te waarschuwen. Dit
gebeurt altijd, ongeacht de stand van de draai-
knop of de contactslotstand van het elektrische
systeem van de auto.
Wanneer u meer dan 30 seconden op een snel-
heid van maximaal 10 km/h (zo'n 6 mph) rijdt of
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
95
als de rijsnelheid oploopt tot boven 10 km/h
(zo'n 6 mph), gaat de dagrijverlichting branden en
verschijnt Reset positie lichtschakelaar op het
instrumentenpaneel om u ertoe aan te zetten de
knop uit verlichtingsstand te draaien.
Gerelateerde informatie
Bedieningspaneel verlichting (p. 93)
Dagrijlicht
Wanneer de verlichtingsdraaiknop in stand
staat en het elektrische systeem van de
auto in sleutelstand II of als de motor draait,
wordt bij daglicht automatisch het dagrijlicht
ingeschakeld.
Dagrijlicht DRL
Verlichtingsdraaiknop in stand AUTO.
Met de verlichtingsdraaiknop in stand
wordt het dagrijlicht (Daytime Running Lights -
DRL) automatisch ingeschakeld bij autoritten
overdag. Een lichtsensor boven op het dashboard
schakelt over van dagrijlicht op dimlicht, wanneer
het gaat schemeren of bij donker weer. Over-
schakelen op dimlicht gaat ook automatisch bij
activering van de ruitenwissers of het mistachter-
licht.
WAARSCHUWING
Dit is een stroombesparingsfunctie die niet in
alle gevallen kan bepalen wanneer de omge-
vingsverlichting voldoende of onvoldoende is
bij mist en regen bijvoorbeeld.
Als bestuurder bent u verplicht om de verlich-
ting van de auto altijd af te stemmen op de
heersende omstandigheden en de geldende
verkeerswetgeving.
Gerelateerde informatie
Groot licht/dimlicht (p. 96)
Bedieningspaneel verlichting (p. 93)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
96
Tunneldetectie*
De tunneldetectie zorgt voor overschakeling van
dagrijlicht op dimlicht bij het binnenrijden van
een tunnel.
De functie Tunneldetectie is aanwezig op een
auto met een regensensor*. Wanneer u een tun-
nel binnenrijdt, registreert de sensor dit en wordt
overgeschakeld van dagrijlicht naar dimlicht. Ca.
20 seconden na het verlaten van de tunnel, wordt
weer overgeschakeld op dagrijlicht. Als u na
afloop van deze tijd een andere tunnel inrijdt, blijft
het dimlicht branden. Zo wordt voorkomen dat de
lichtinstelling van de auto te vaak wordt gewijzigd.
Let erop dat de tunneldetectie alleen werkt, als
de verlichtingsdraaiknop in stand staat.
Gerelateerde informatie
Groot licht/dimlicht (p. 96)
Bedieningspaneel verlichting (p. 93)
Groot licht/dimlicht
Wanneer de verlichtingsdraaiknop in stand
staat en het elektrische systeem van de
auto in contactslotstand II of als de motor loopt,
wordt in slechte lichtomstandigheden automa-
tisch het dimlicht ingeschakeld.
Stuurhendel en verlichtingsdraaiknop.
Stand voor grootlichtsignalen
Stand voor groot licht
Dimlicht
Met de draaiknop in de stand wordt het
dimlicht automatisch geactiveerd als het gaat
schemeren of bij donker weer. Het dimlicht wordt
ook automatisch geactiveerd bij activering van de
ruitenwissers of het mistachterlicht.
Met de draaiknop in de stand brandt altijd
het dimlicht, wanneer de motor loopt of als de
contactslotstand II actief is.
Grootlichtsignalen
Trek de stuurhendel voorzichtig tot in de stand
voor grootlichtsignalen naar het stuurwiel toe.
Het groot licht brandt totdat u de hendel loslaat.
Groot licht
Het groot licht is te ontsteken met de draaiknop
in stand 19 of . Schakel het groot licht
in of uit door de stuurhendel tot in de eindstand
naar het stuurwiel te halen en vervolgens los te
laten. Het groot licht is eveneens uit te schakelen
door de stuurhendel lichtjes in de richting van het
stuurwiel te duwen.
Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt het
symbool op het instrumentenpaneel.
Verstralers*
Als de auto beschikt over verstralers, kunt u in
het menusysteem MY CAR selecteren of deze
gedeactiveerd moeten worden of aan/uit moeten
gaan in combinatie met het groot licht20, zie MY
CAR (p. 118).
Gerelateerde informatie
Actieve xenonkoplampen* (p. 99)
Automatisch groot licht* (p. 97)
19 Wanneer het dimlicht brandt.
20 Verstralers moeten op het elektrische systeem worden aangesloten door een werkplaats. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 97
Bedieningspaneel verlichting (p. 93)
Koplampen - lichtbundel aanpassen (p. 100)
Tunneldetectie* (p. 96)
Automatisch groot licht*
Automatisch groot licht ontdekt de koplampen
van een tegenligger of de achterlichten van een
voorligger en schakelt dan over van groot licht
naar dimlicht. De verlichting gaat terug naar
groot licht als het invallende licht ophoudt.
Automatisch groot licht - AHB
Automatisch groot licht (Active High Beam –
AHB) is een systeem dat met een camerasensor
boven aan de voorruit de koplampen van tegen-
liggers of de achterlichten van voorliggers regis-
treert en overschakelt van groot licht naar dim-
licht. Het systeem kan ook rekening houden met
de straatverlichting.
Wanneer de camerasensor geen tegen-/voorlig-
gers meer waarneemt, wordt weer overgescha-
keld naar groot licht.
Auto met halogeenkoplampen
Wanneer de camerasensor geen invallend licht
van voor-/tegenliggers waarneemt, schakelt de
verlichting enkele seconden later weer over naar
groot licht.
Auto met actieve xenonkoplampen
Wanneer bij automatisch groot licht met automa-
tische in-/uitschakeling21 de camerasensor geen
invallend licht van voor-/tegenliggers meer waar-
neemt, schakelt de verlichting enkele seconden
later weer over naar groot licht.
Bij automatisch groot licht met adaptatiefunctie21
blijft in tegenstelling tot wat er gebeurt bij de
standaarddimfunctie dat deel van de lichtbundel
dat naast tegen- of voorliggers valt op grootlicht-
sterkte branden – alleen dat deel van de licht-
bundel dat rechtstreeks op de tegenliggers/voor-
liggers gericht is wordt gedimd.
Adaptatiefunctie: Dimlicht recht vooruit in de richting van
tegenliggers, maar groot licht aan weerszijden van de
tegenliggers.
Wanneer de camerasensor geen invallend licht
van voor-/tegenliggers waarneemt, schakelt de
verlichting enkele seconden later weer over naar
volledig groot licht.
21 Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
98
Activeren/deactiveren
AHB kan worden geactiveerd, wanneer de ver-
lichtingsdraaiknop in de stand staat (op
voorwaarde dat het systeem niet gedeactiveerd
werd in het menusysteem MY CAR), zie MY CAR
(p. 118).
Stuurhendel en verlichtingsdraaiknop in stand AUTO.
De functie kan starten bij ritten in het donker,
wanneer u op een snelheid van zo'n 20 km/h
(12 mph) of hoger rijdt.
Schakel het AHB in of uit door de linker stuur-
hendel tot in de eindstand naar het stuurwiel te
halen en vervolgens los te laten. Na het deactive-
ren van het groot licht wordt direct overgescha-
keld naar dimlicht.
Auto met analoog instrumentenpaneel
Wanneer AHB geactiveerd is, brandt het symbool
op het informatiedisplay van het instru-
mentenpaneel.
Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt ook
het symbool op het instrumentenpaneel.
Bij actieve xenonkoplampen geldt dit ook bij
gedeeltelijk groot licht, d.w.z. zodra de lichtbundel
iets sterker brandt dan het geval is bij dimlicht.
Auto met digitaal instrumentenpaneel
Wanneer AHB geactiveerd is, brandt het symbool
op het informatiedisplay van het instru-
mentenpaneel wit.
Als het groot licht ontstoken is, brandt het sym-
bool blauw. Bij actieve xenonkoplampen geldt dit
ook bij gedeeltelijk groot licht, d.w.z. zodra de
lichtbundel iets sterker brandt dan het geval is bij
dimlicht.
Handmatige bediening
N.B.
Houd de voorruit in het gebied vóór de came-
rasensor vrij van ijs, sneeuw, condens en vuil.
Plak of monteer niets op de voorruit vóór de
camerasensor, aangezien één of meer came-
ra’s voor het systeem hierdoor slechter of niet
meer werken.
Als de melding Actief groot licht Tijdelijk niet
beschikbaar Schakel handmatig op het infor-
matiedisplay van het instrumentenpaneel ver-
schijnt, moet u handmatig tussen groot licht en
dimlicht schakelen. De verlichtingsdraaiknop kan
echter in stand blijven staan. Hetzelfde
geldt, als de melding Voorruitsensoren
afgedekt Zie instructieboek en het symbool
verschijnen. Het symbool dooft,
wanneer deze melding verschijnt.
AHB is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar, zoals in
dichte mist of bij zware regenval. Wanneer AHB
weer beschikbaar is of als de voorruitsensoren
niet langer geblokkeerd zijn, verdwijnt de melding
en gaat het symbool branden.
WAARSCHUWING
AHB is een systeem dat u helpt om in ongun-
stige omstandigheden de optimale verlichting
te kiezen.
Als bestuurder bent u echter altijd verplicht
om handmatig te wisselen tussen groot licht
en dimlicht, als dat gezien de verkeerssituatie
en/of weersgesteldheid vereist is.
BELANGRIJK
Voorbeelden van situaties waarin u mogelijk
moet wisselen tussen groot licht en dimlicht:
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 99
in zware regen of dichte mist
bij ijsregen
bij stuifsneeuw of sneeuwmodder
bij maanlicht
bij ritten in zwak verlichte bebouwde
gebieden
bij voorliggers met een zwakke voertuig-
verlichting
bij voetgangers op of naast de weg
bij sterk reflecterende voorwerpen zoals
borden in de buurt van de weg
als de verlichting van tegenliggers schuil-
gaat achter bijvoorbeeld vangrails
bij verkeer op verbindingswegen
op het hoogste punt van heuvels en het
laagste punt van dalen
in scherpe bochten.
Zie voor meer informatie over de beperkingen
van de camerasensor, zie Collision Warning* -
beperkingen van de camerasensor (p. 245).
Gerelateerde informatie
Groot licht/dimlicht (p. 96)
Bedieningspaneel verlichting (p. 93)
Actieve xenonkoplampen*
Actieve xenonkoplampen/actieve bochtverlich-
ting zorgen/zorgt voor optimale verlichting in
bochten en op kruisingen om op die manier de
veiligheid te verhogen.
Actieve xenonkoplampen/actieve
bochtverlichting - ABL
Lichtbundel bij gedeactiveerde (links) en geactiveerde
(rechts) functie.
Als de auto is uitgerust met actieve xenonko-
plampen/actieve bochtverlichting (Active
Bending Lights - ABL) draaien de lichtbundels
van de koplampen mee om optimale verlichting te
verkrijgen in bochten en op kruisingen om op die
manier de veiligheid te verhogen.
Het systeem wordt automatisch geactiveerd bij
het starten van de motor (op voorwaarde dat de
functie niet is gedeactiveerd in het menusysteem
MY CAR, zie MY CAR (p. 118)). Wanneer de
functie een storing vertoont, brandt het symbool
op het instrumentenpaneel verschijnen
een verklarende tekst plus een ander brandend
symbool.
Symbool Melding Betekenis
Storing
koplamp-
systeem
Service
vereist
Het systeem is
defect. Bezoek een
werkplaats als de
melding niet ver-
dwijnt. Volvo advi-
seert u contact op te
nemen met een
erkende Volvo-werk-
plaats.
De functie is uitsluitend actief bij schemer of
donker en dan alleen als de auto rijdt.
U kunt de functie22 deactiveren/activeren in het
menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 118).
22 Geactiveerd bij levering vanuit de fabriek.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
100
Bochtverlichting*
Actieve xenonkoplampen/actieve bochtverlichting
met automatisch groot licht van het adaptieve
type zijn voorzien van bochtverlichting. De actieve
bochtverlichting draait bij een scherpe bocht tij-
delijk met het stuurwiel mee of in de richting die
de richtingaanwijzers aangeven.
De functie wordt geactiveerd bij gebruik van het
groot licht of dimlicht bij een rijsnelheid lager dan
zo'n 30 km/h (20 mph).
Ook tijdens het achteruitrijden gaat de bochtver-
lichting branden bij wijze van aanvulling op de
achteruitrijlichten.
Gerelateerde informatie
Groot licht/dimlicht (p. 96)
Automatisch groot licht* (p. 97)
Bedieningspaneel verlichting (p. 93)
Koplampen - lichtbundel aanpassen
Als de auto is uitgerust met actieve xenonko-
plampen en automatisch groot licht heeft, moet
u de lichtbundelinstelling aanpassen wanneer u
een auto voor rechtsrijdend verkeer wilt gebrui-
ken voor linksrijdend verkeer en andersom.
Actieve xenonkoplampen*
Bij auto's zonder automatisch groot licht* is geen
aanpassing van de lichtbundel vereist. De licht-
bundel is dusdanig dat tegenliggers niet worden
verblind.
Bij auto's met automatisch groot licht is aanpas-
sing van de lichtbundel vereist. Bij het aanpassen
van de lichtbundel voor links- of rechtsrijdend
verkeer dient de auto stil te staan.
De lichtbundel is aan te passen in het menusys-
teem MY CAR, zie MY CAR (p. 118).
Halogeenkoplampen
Er is geen aanpassing van de lichtbundel vereist.
De lichtbundel is dusdanig dat tegenliggers niet
worden verblind.
Mistachterlicht
Bij een beperkt zicht door mist kunt u de mis-
tachterlichten gebruiken om achterliggers tijdig
op uw aanwezigheid te attenderen.
Knop voor mistachterlicht.
Het mistachterlicht is alleen in te schakelen, wan-
neer de verlichtingsdraaiknop in stand of
staat en het contactslot in de stand II of
wanneer de motor draait.
Druk op de knop voor in-/uitschakeling. Het con-
trolesymbool voor het mistachterlicht op
het instrumentenpaneel en het lampje in de knop
branden, wanneer het mistachterlicht ingescha-
keld is.
Het mistachterlicht dooft automatisch bij een
druk op de START/STOP ENGINE-knop of wan-
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
101
neer u de verlichtingsdraaiknop naar of
draait.
N.B.
De voorschriften voor het gebruik van een
mistachterlicht verschillen per land.
Gerelateerde informatie
Bedieningspaneel verlichting (p. 93)
Remlichten
De remlichten gaan automatisch branden wan-
neer u remt.
Bij het bedienen van het rempedaal gaan de
remlichten branden. Ze gaan ook branden wan-
neer een van de rij-assistentiesystemen, Adap-
tieve cruisecontrol (p. 213), City Safety (p. 231)
of Collision Warning (p. 238) de auto afremmen.
Gerelateerde informatie
Bedrijfsrem - noodremlichten en automati-
sche alarmlichten (p. 310)
Alarmlichten
De alarmlichten waarschuwen medeweggebrui-
kers doordat alle richtingaanwijzers gelijktijdig
knipperen, wanneer deze functie actief is.
Knop voor alarmlichten.
Druk op de knop om de alarmlichten te activeren.
Beide richtingaanwijzersymbolen op het instru-
mentenpaneel knipperen bij gebruik van de
alarmlichten.
De alarmlichten worden automatisch geactiveerd,
wanneer de auto zo sterk wordt geremd dat de
noodremlichten worden geactiveerd en de snel-
heid lager dan zo'n 10 km (6 mph) ligt.. De
alarmlichten blijven actief als de auto stilstaat en
worden vervolgens automatisch gedeactiveerd
als de auto weer wegrijdt of gedeactiveerd als de
knop wordt ingedrukt.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
102
Gerelateerde informatie
Richtingaanwijzer (p. 102)
Bedrijfsrem - noodremlichten en automati-
sche alarmlichten (p. 310)
Richtingaanwijzer
De richtingaanwijzers van de auto zijn te bedie-
nen met de linker stuurhendel. De richtingaanwij-
zers knipperen driemaal of blijven knipperen,
afhankelijk van hoe ver u de hendel omhoog of
omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer.
Korte serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar
de eerste stand en laat de hendel vervolgens
los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op.
U kunt het systeem activeren/deactiveren in
het menusysteem MY CAR, zie MY CAR
(p. 118).
Onafgebroken serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar
de eindstand.
De hendel blijft in deze stand staan en kan hand-
matig in de uitgangspositie teruggezet worden of
veert automatisch terug bij het terugdraaien van
het stuurwiel.
Richtingaanwijzersymbolen
Voor de richtingaanwijzersymbolen, zie Instru-
mentenpaneel - betekenis controlelampjes
(p. 73).
Gerelateerde informatie
Alarmlichten (p. 101)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
103
Interieurverlichting
De interieurverlichting is te activeren/deactiveren
met de knoppen van de bedieningspanelen aan
het plafond voor- en achterin.
G021149
Knoppen op plafondconsole voor bediening leeslampjes
en interieurverlichting voorin.
Leeslampje linkerzijde
Leeslampje rechterzijde
Interieurverlichting
Alle verlichting in het interieur kan handmatig in-
en uitgeschakeld worden binnen 30 minuten
nadat:
de motor is afgezet en het elektrische sys-
teem van de auto in 0 staat
de auto ontgrendeld is zonder dat de motor
is gestart.
Plafondverlichting voorin
De leeslampjes voorin worden in- en uitgescha-
keld met een druk op de bijbehorende knoppen
op de plafondconsole.
Plafondverlichting achterin
G021150
Plafondverlichting achterin.
U kunt de lampjes in- en uitschakelen met een
druk op de bijbehorende knop.
Instapverlichting
De instapverlichting (alsmede de interieurverlich-
ting) worden in- en uitgeschakeld bij het openen
c.q. sluiten van een portier.
Verlichting dashboardkastje
De verlichting in het dashboardkastje wordt in-
en uitgeschakeld bij het openen en sluiten van
de klep van het kastje.
Verlichting make-upspiegel
De verlichting van de make-upspiegel (p. 157),
wordt bij het openen en sluiten van het spiegel-
klepje in- en uitgeschakeld.
Verlichting in bagageruimte
De bagageruimteverlichting wordt bij het openen
en sluiten van de achterklep automatisch in- en
uitgeschakeld.
Automatische verlichting
Met de knop voor de interieurverlichting kunt u
drie verlichtingsstanden selecteren:
Uit – rechterkant ingedrukt, automatische
interieurverlichting gedeactiveerd.
Neutrale stand – automatische verlichting
geactiveerd.
Aan – linkerkant ingedrukt, interieurverlich-
ting brandt.
Neutrale stand
Met de knop in de neutrale stand wordt de interi-
eurverlichting als volgt automatisch in- en uitge-
schakeld.
De interieurverlichting wordt ingeschakeld en
blijft 30 seconden lang branden, als:
u de auto met de afstandsbediening ont-
grendelt, zie Transpondersleutel - functies
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 105
Wissers en sproeiers
De ruitenwissers en -sproeiers reinigen de voor-
ruit en achterruit. De koplampen worden met
hogedruksproeiers gereinigd.
Ruitenwissers23
Ruitenwissers en -sproeiers.
Regensensor, aan/uit
Duimwiel, gevoeligheid regensensor/snel-
heid ruitenwissers
Ruitenwissers uitgeschakeld
Haal de hendel naar stand 0 om de
ruitenwissers uit te schakelen.
Enkele slag
Haal de hendel omhoog en laat deze
los om de wissers een enkele slag te
laten maken.
Intervalstand
Met het duimwiel kunt u het aantal wis-
slagen per eenheid van tijd instellen,
wanneer u de intervalstand hebt gese-
lecteerd.
Ononderbroken wissen
De wissers bewegen op normale snel-
heid.
De wissers bewegen op hoge snelheid.
BELANGRIJK
Controleer voordat u de wissers activeert of
de wisserbladen niet zijn vastgevroren en of
eventuele sneeuw- en ijsresten op voor- en
achterruit zijn verwijderd.
BELANGRIJK
Voordat u de wissers in de winter activeert,
moet u controleren of de wisserbladen niet
zijn vastgevroren en of evt. sneeuw of ijs op
de voorruit (en achterruit) is weggehaald.
BELANGRIJK
Gebruik voldoende sproeiervloeistof als de
wissers de voorruit schoonmaken. De voorruit
moet nat zijn als de ruitenwissers werken.
Servicestand wisserbladen
Voor het reinigen van voorruit/wisserbladen en
het vervangen van wisserbladen, zie Wasstraat
(p. 407) en Wisserbladen (p. 384).
Regensensor*
De regensensor registreert de hoeveelheid regen
op de voorruit en schakelt automatisch de ruiten-
wissers op de voorruit in. De gevoeligheid van de
regensensor is in te stellen met het duimwiel.
Wanneer de regensensor actief is, brandt het
lampje in de bijbehorende knop en verschijnt het
regensensorsymbool op het instrumenten-
paneel.
Activeren en gevoeligheid instellen
Om de regensensor te activeren moet de motor
draaien of de transpondersleutel in stand I of II
staan en de ruitenwisserhendel in stand 0 of die
voor een enkele wisslag.
Activeer de regensensor door op de regensen-
sorknop te drukken. De ruitenwissers
maken een slag.
Als u de hendel omhooghaalt, maken de ruiten-
wissers een extra slag.
Draai het duimwiel omhoog voor een grotere
gevoeligheid en omlaag voor een lagere gevoe-
ligheid. (De wissers maken een extra slag, wan-
neer u het duimwiel omhoogdraait.)
23 Voor het vervangen van wisserbladen en de servicestand van de wisserbladen, zie Wisserbladen (p. 384). Voor het bijvullen van sproeiervloeistof, zie Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 386).
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
106
Deactiveren
Deactiveer de regensensor met een druk op de
regensensorknop of haal de hendel
omlaag naar een ander wisprogramma.
De regensensor wordt automatisch gedeacti-
veerd, wanneer u de transpondersleutel uit het
contactslot neemt of vijf minuten nadat u de
motor hebt afgezet.
BELANGRIJK
In een automatische wasstraat kunnen de rui-
tenwissers van de voorruit starten en bescha-
digd raken. Schakel de regensensor uit terwijl
de auto loopt of de transpondersleutel in
stand I of II staat. Het symbool op het instru-
mentenpaneel en het lampje in de knop
doven.
Koplamp- en ruitensproeiers
Sproeierfunctie.
Ruitensproeiers voorruit
U activeert de sproeiers van de voorruit en de
koplampen door de hendel naar het stuurwiel toe
te trekken.
Nadat u de hendel hebt losgelaten maken de rui-
tenwissers op de voorruit nog enkele slagen en
worden de koplampen gesproeid.
Verwarmde sproeikoppen*
De sproeikoppen worden bij vorst automatisch
verwarmd om te voorkomen dat de sproeiervloei-
stof bevriest.
Hogedruksproeiers koplampen*
De hogedruksproeiers van de koplampen verbrui-
ken een grote hoeveelheid sproeiervloeistof. Om
vloeistof te besparen, worden de koplampen
alleen iedere vijfde keer dat u de voorruitsproei-
ers activeert gesproeid.
Gereduceerde sproeifunctie
Wanneer er nog zo'n 1 liter sproeiervloeistof in
het reservoir zit en op het instrumentenpaneel de
melding verschijnt dat u sproeiervloeistof moet
bijvullen, worden de koplampen en de achterruit
niet langer schoongesproeid. Dit omdat de
sproeifunctie van de voorruit en een goed zicht
door de voorruit de voorrang hebben.
Achterruit wissen en sproeien
Ruitenwisser achterklep – intervalstand
Ruitenwisser achterklep – ononderbroken
wissen
Wanneer u de hendel naar voren haalt (zie pijl op
bovenstaande afbeelding), activeert u de ruiten-
wisser/-sproeier van de achterklep.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 107
N.B.
De achterruitwisser is beveiligd tegen over-
verhitting, zodat de wissermotor wordt uitge-
schakeld bij oververhitting. De achterruitwis-
ser werkt weer na een bepaalde afkoelperi-
ode.
Ruitenwisser achterklep, achteruitrijden
Als u de auto in de achteruitversnelling zet terwijl
de voorste ruitenwissers actief zijn, zal de inter-
valstand van de ruitenwisser op de achterklep
starten24. Bij het inschakelen van een andere ver-
snelling valt de ruitenwisser op de achterklep stil.
Als de ruitenwisser op de achterklep echter al op
continue snelheid werkt, vindt er geen wijziging
plaats.
N.B.
Op auto's met een regensensor wordt bij ach-
teruitrijden de achterruitwisser geactiveerd,
op voorwaarde dat de sensor geactiveerd is
en het regent.
Gerelateerde informatie
Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 386)
Elektrisch bediende ruiten
Vanaf het bedieningspaneel van het bestuur-
dersportier zijn alle elektrisch bediende ruiten te
bedienen. Vanaf de bedieningspanelen van de
overige portieren zijn alleen de ruiten van het
desbetreffende portier te bedienen.
Bedieningspaneel op bestuurdersportier.
Elektrisch kinderslot dat voorkomt dat kinde-
ren de achterportieren vanaf de binnenzijde
kunnen open* en de portierruiten achter kun-
nen openen/sluiten, zie Kinderslot - elektri-
sche activering* (p. 191).
Bedieningsknoppen voor achterste zijruiten
Bedieningsknoppen voor voorste zijruiten
WAARSCHUWING
Let er bij het sluiten van de ruiten vanaf het
bestuurdersportier op dat kinderen en/of
andere inzittenden niet bekneld kunnen
raken.
WAARSCHUWING
Let erop dat kinderen of andere passagiers
niet bekneld raken, wanneer/als u de ruiten
sluit met behulp van de transpondersleutel.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto aanwezig zijn, moet
altijd de stroom naar de elektrisch bedienbare
ruiten worden onderbroken door te kiezen
voor sleutelstand 0 en vervolgens de trans-
pondersleutel mee te nemen uit de auto. Voor
informatie over sleutelstanden, zie contact-
slotstanden - functies in verschillende stan-
den (p. 84).
24 Deze functie (intervalstand tijdens achteruitrijden) kunt u desgewenst uitschakelen. Bezoek een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-dealer.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
108
Bediening
Bedieningsknoppen elektrisch bediende zijruiten.
Handmatige bediening
Automatische bediening
Vanaf het bedieningspaneel van het bestuurders-
portier zijn alle elektrisch bediende ruiten te
bedienen - vanaf de bedieningspanelen van de
overige portieren zijn alleen de ruiten van de des-
betreffende portieren te bedienen. Er kan slechts
één bedieningspaneel tegelijk worden bediend.
Om de elektrisch bediende ruiten te kunnen
gebruiken moet de contactslotstand minimaal I
zijn - zie contactslotstanden - functies in verschil-
lende standen (p. 84). Bij uitschakeling van de
motor zijn de elektrisch bediende ruiten na uit-
name van de transpondersleutel nog enkele
minuten te bedienen, maar niet nadat er een por-
tier is geopend.
De ruiten komen tot stilstand en worden
geopend, als ze tijdens het sluiten in hun bewe-
ging worden gehinderd. Wanneer sluiten onmo-
gelijk is door bijvoorbeeld ijsvorming, kan de
inklembeveiliging worden opgeheven. Wanneer
de zijruiten tweemaal achtereen niet konden wor-
den gesloten, wordt de inklembeveiliging korte
tijd gedeactiveerd. Sluiten is daarna mogelijk door
de bedieningsknop omhoog te trekken en vast te
houden.
N.B.
Om het pulserende windgeluid te verminde-
ren als de beide achterruiten open staan, kunt
u de voorste ruiten ook een stukje openen.
Handmatige bediening
Trek voorzichtig een van de bedieningsknoppen
omhoog of duw er een omlaag. De elektrisch
bediende zijruiten komen steeds verder omhoog
of omlaag zolang u de bedieningsknop bedient.
Automatische bediening
Trek een van de bedieningsknoppen omhoog of
duw er een omlaag en laat deze vervolgens los.
De bijbehorende zijruit gaat automatisch volledig
open of dicht.
Bedienen met transpondersleutel of knop
voor centrale vergrendeling
Om de elektrisch bedienbare zijruiten vanaf de
buitenzijde te bedienen met de transpondersleu-
tel of vanaf de binnenzijde met de knop voor cen-
trale vergrendeling, zie Transpondersleutel -
functies (p. 172) of Vergrendelen/ontgrendelen
- van de binnenzijde (p. 186).
Resetten
Als de accu losgekoppeld is geweest, werkt de
automatische openingsfunctie pas weer naar
behoren wanneer u deze hebt gereset.
1. Trek de knop aan de voorkant omhoog om
de ruit helemaal te sluiten en houd de knop
een seconde in deze stand vast.
2. Laat de knop korte tijd los.
3. Trek de voorkant van de knop opnieuw een
seconde omhoog.
WAARSCHUWING
Resetten is nodig om de beveiliging tegen
overbelasting te laten werken.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 109
Buitenspiegels
Stel de stand van de buitenspiegels bij met het
hendeltje op het bedieningspaneel van het
bestuurdersportier.
Bedieningsknoppen voor buitenspiegels.
Instellen
1. Druk op knop L voor de buitenspiegel links of
op R voor de buitenspiegel rechts. Het
lampje in de knop brandt.
2. U kunt de stand afstellen met het hendeltje
in het midden.
3. Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje
mag niet langer branden.
WAARSCHUWING
Beide spiegels zijn groothoekig voor een opti-
maal zicht. Voorwerpen kunnen verder weg lij-
ken dan ze in werkelijkheid zijn.
Instellingen vastleggen25
De instellingen van de buitenspiegels en de
bestuurdersstoel zijn voor alle transpondersleu-
tels apart op te slaan in het autosleutelgeheu-
gen*, zie Transpondersleutel - personalisering*
(p. 169).
Buitenspiegel kantelen bij parkeren25
De buitenspiegels kunnen omlaaggekanteld wor-
den, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de
kant van de weg te kan zien.
Schakel de achteruitversnelling in en druk op
de knop L of R.
Bij het inschakelen van een andere versnelling
nemen de gekantelde buitenspiegels na zo'n
10 seconden de oorspronkelijke stand weer in.
Dat gebeurt eerder, als u de knop L of R indrukt.
Automatisch kantelende buitenspiegel
bij parkeren25
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
worden de buitenspiegels automatisch omlaag-
gekanteld, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parke-
ren de kant van de weg kan zien. Wanneer u de
auto uit de achteruitversnelling haalt, nemen de
buitenspiegels na enige tijd automatisch hun oor-
spronkelijke stand weer in.
U kunt het systeem activeren/deactiveren in het
menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 118).
Automatische inklapfunctie bij
vergrendelen*
Wanneer u de auto vanaf de transpondersleutel
vergrendelt/ontgrendelt worden de buitenspie-
gels automatisch in- of uitgeklapt.
U kunt het systeem activeren/deactiveren in het
menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 118).
In neutrale stand terugzetten
Spiegels die uit positie zijn geraakt door invloe-
den van buitenaf, moeten eerst elektrisch in de
neutrale stand worden teruggezet zodat het elek-
trisch in- en uitklappen weer correct werkt:
1. Klap de spiegels in met de knoppen L en R.
2. Klap de spiegels weer uit met de knoppen L
en R.
3. Herhaal de bovenstaande procedure zo
nodig.
De spiegels staan daarmee weer in de neutrale
stand.
25 Alleen in combinatie met een elektrisch bediende stoel met geheugen, zie Voorstoelen - elektrisch bediend* (p. 86).
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
110
Autodimfunctie*
Buitenspiegels met autodimfunctie zijn alleen
mogelijk, als ook de achteruitkijkspiegel is voor-
zien van een dergelijke autodimfunctie, zie Ach-
teruitkijkspiegel (p. 111).
Elektrisch inklapbare buitenspiegels*
U kunt de buitenspiegels inklappen bij het parke-
ren en als u op smalle wegen rijdt:
1. Druk de knoppen L en R gelijktijdig in (con-
tactslotstand minimaal I).
2. Laat ze na zo'n 1 seconde los. De spiegels
stoppen automatisch, als ze volledig zijn
ingeklapt.
Klap de spiegels uit door de knoppen L en R
tegelijkertijd in te drukken. De spiegels stoppen
automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt.
Approach-verlichting en Follow Me
Home-verlichting
De lampjes op de buitenspiegels gaan branden,
wanneer u de Approach-verlichting (p. 104) of de
Follow Me Home-verlichting (p. 104) selecteert.
Gerelateerde informatie
Achteruitkijkspiegel (p. 111)
Ruiten en buitenspiegels - elektrische ver-
warming (p. 110)
Ruiten en buitenspiegels -
elektrische verwarming
De elektrische verwarming dient om de voor- en
achteruit en de buitenspiegels te ontwasemen
en te ontdooien.
Elektrische voorruit-*, achterruit- en
buitenspiegelverwarming
Elektrische voorruitverwarming
Elektrische achterruit- en buitenspiegelver-
warming
Gebruik de functie om voorruit, achterruit en bui-
tenspiegels te ontwasemen en te ontdooien.
Bij eenmaal indrukken van de desbetreffende
knop gaat de verwarming van start. Het bran-
dende lampje in de knop geeft aan dat de functie
actief is. Schakel de verwarming uit zodra het
ijs/de condens verdwenen is om de accu niet
onnodig te belasten. Als u echter niets doet,
wordt de functie na enige tijd automatisch uitge-
schakeld.
Zie ook Voorruit ontwasemen en ontdooien
(p. 140).
De buitenspiegels en de achterruit worden auto-
matisch van condens/ijsvorming ontdaan, als u
de auto start bij een buitentemperatuur lager dan
+7 °C. Automatische ontwaseming is te selecte-
ren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR
(p. 118).
Bij gebruik van de afstandsstart (ERS)* wordt de
elektrisch verwarmde achterruit automatisch ont-
wasemd/ontdooid bij een omgevingstemperatuur
lager dan +5 °C op voorwaarde dat u voor auto-
matisch ontdooien hebt gekozen in het menusys-
teem MY CAR.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 111
Achteruitkijkspiegel
De achteruitkijkspiegel is te dimmen met een
knopje aan de onderkant van de spiegel. Ook is
het mogelijk dat de autodimfunctie van de ach-
teruitkijkspiegel actief is.
Hendeltje voor dimfunctie
Handmatige dimfunctie
Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in
de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u verblin-
den. Zet de spiegel met het hendeltje in de dim-
stand, wanneer u de verlichting van het achterop-
komende verkeer als hinderlijk ervaart:
1. Activeer de dimfunctie door het hendeltje
naar u toe te halen.
2. Deactiveer de dimfunctie door het hendeltje
naar de voorruit toe te duwen.
Autodimfunctie*
Als het licht dat van achteren in de spiegel valt te
fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automatisch
gedimd. Bij een spiegel met autodimfunctie ont-
breekt het hendeltje voor handmatig dimmen.
De achteruitkijkspiegel is voorzien van twee sen-
soren (één aan de voorkant en één aan de ach-
terkant) die samenwerken om hinderlijke lichtin-
val te identificeren en te verhelpen. De sensor
aan de voorkant registreert omgevingslicht, terwijl
de sensor aan de achterkant de koplampen van
achterliggers registreert.
N.B.
Als de sensoren door bijvoorbeeld parkeerver-
gunningen, transponders, zonnekleppen of
voorwerpen op de achterbank of in de baga-
geruimte dusdanig worden gehinderd dat er
geen licht op de sensoren valt, gelden er
beperkingen voor de autodimfunctie van de
achteruitkijkspiegel en buitenspiegels.
Alleen een achteruitkijkspiegel met autodimfunc-
tie is mogelijk uitgerust met een kompas
(p. 111).
Gerelateerde informatie
Buitenspiegels (p. 109)
Kompas*
In de rechter bovenhoek van de achteruitkijk-
spiegel zit een display waarop wordt aangege-
ven in welke richting de voorkant van de auto
wijst.
Bediening
Achteruitkijkspiegel met kompas.
Er worden acht verschillende richtingen met
Engelse afkortingen weergegeven: N (noord), NE
(noordoost), E (oost), SE (zuidoost), S (zuid), SW
(zuidwest), W (west) en NW (noordwest).
Het kompas wordt automatisch geactiveerd wan-
neer u de motor start of wanneer sleutelstand II
actief is, zie contactslotstanden - functies in ver-
schillende standen (p. 84). Om het kompas hand-
matig uit of in te schakelen kunt u een paperclip
of iets dergelijks nemen en het knopje aan de
onderzijde van de achteruitkijkspiegel indrukken.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
112
Kalibreren
Om de juiste kompasrichting aan te geven moet
het kompas soms worden gekalibreerd.
De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld.
Het kompas dient te worden gekalibreerd, als u
met de auto meerdere magnetische zones door-
kruist.
Kalibreer als volgt:
1. Breng de auto tot stilstand op een groot en
open terrein waar geen stalen constructies
of hoogspanningsdraden zijn.
2. Start de auto en schakel alle elektrische uit-
rusting (klimaatregeling, luchtdroger enzo-
voort) uit en zorg dat alle portieren zijn geslo-
ten.
N.B.
De kalibratie kan mislukken of helemaal niet
worden uitgevoerd, als u de elektrische uitrus-
ting niet uitschakelt.
3. Houd het knopje aan de onderzijde van de
achteruitkijkspiegel ca. 3 seconden lang (met
een paperclip of iets dergelijks) ingedrukt.
Het cijfer van de huidige magnetische zone
verschijnt.
Magnetische zones.
4. Druk meerdere malen op het knopje totdat
het nummer van de gewenste magnetische
zone (1–15) verschijnt (zie de kaart met de
magnetische zones van het kompas).
5. Wacht totdat het teken C weer op het dis-
play verschijnt of houd het knopje aan de
onderzijde van de achteruitkijkspiegel
ca. 6 seconden lang ingedrukt, totdat het
teken C verschijnt.
6. Rijd langzaam een rondje in de auto met een
snelheid van hoogstens 10 km/h (6 mph),
totdat een kompasrichting op het display ver-
schijnt. Dit geeft aan dat de kalibratie afge-
rond is. Rijd daarna nog 2 rondjes om de
kalibratie fijn af te stellen.
7. Auto's met elektrische voorruitverwar-
ming*: Als bij activering van de elektrische
voorruitverwarming het teken C op het dis-
play verschijnt, kalibreer dan volgens punt 6
hierboven met de elektrische voorruitverwar-
ming ingeschakeld, zie Voorruit ontwasemen
en ontdooien (p. 140).
8. Herhaal de bovenstaande procedure zo
nodig.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 113
Schuif-/kanteldak*
Het schuif-/kanteldak is te bedienen met de
knoppen aan het plafond.
Het binnenste zonnescherm is handmatig te slui-
ten.
Bij het schuif-/kanteldak hoort een windscherm.
De bedieningsknoppen voor het schuif-/kantel-
dak zitten aan het plafond. Het schuif-/kanteldak
is aan de achterkant open te kantelen of horizon-
taal open te schuiven. Het schuif-/kanteldak is
alleen te openen in contactslotstand I of II.
Horizontaal openschuiven
G017823
Horizontaal openschuiven, achteruit/vooruit.
Openen, automatisch
Openen, handmatig
Sluiten, handmatig
Sluiten, automatisch
Openen
Trek om het schuif-/kanteldak tot in de comfort-
stand26 te openen de bedieningsknop naar ach-
teren tot in de stand voor automatisch openen en
laat de knop vervolgens los. Trek om het schuif-/
kanteldak maximaal te openen de bedienings-
knop nogmaals naar achteren tot in de stand
voor automatisch openen en laat de knop vervol-
gens los.
U kunt het schuif-/kanteldak handmatig openen
door de bedieningsknop achteruit naar het druk-
punt voor handmatig openen te duwen. Het
schuif-/kanteldak schuift steeds verder in de
richting van de comfortstand26 zolang u de knop
naar achteren gedrukt houdt. Druk om het
schuif-/kanteldak maximaal te openen nogmaals
op de bedieningsknop.
Sluiten
U kunt het schuif-/kanteldak handmatig sluiten
door de bedieningsknop vooruit naar het druk-
punt voor handmatig sluiten te duwen. Het
schuif-/kanteldak schuift steeds verder in de
richting van de gesloten stand zolang u de knop
naar voren gedrukt houdt.
WAARSCHUWING
Gevaar voor beknelling bij het sluiten van het
schuifdak. De beveiliging tegen overbelasting
van het schuifdak werkt alleen bij automatisch
sluiten, niet bij handmatig sluiten.
Het schuif-/kanteldak gaat automatisch dicht,
wanneer u de knop in de stand voor automatisch
sluiten duwt en vervolgens loslaat.
Wanneer u contactslotstand 0 kiest en de trans-
pondersleutel uit het contactslot neemt, wordt de
spanning van het schuif-/kanteldak verbroken.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto aanwezig zijn:
Onderbreek altijd de stroom naar het schuif-
dak door te kiezen voor sleutelstand 0 en
neem vervolgens de transpondersleutel mee
uit de auto. Voor informatie over sleutelstan-
den, zie contactslotstanden - functies in ver-
schillende standen (p. 84).
26 De comfortstand is de stand waarbij het schuif-/kanteldak zover geopend is dat rijwind- en resonantiegeluiden op een aangenaam laag niveau liggen.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
114
Verticaal openkantelen
G028900
Verticaal openkantelen, achterkant omhoogkantelen.
Kantel het schuif-/kanteldak open door de
achterkant van de knop omhoog te duwen.
Kantel het schuif-/kanteldak dicht door de
achterkant van de knop omlaag te trekken.
Sluiten met transpondersleutel of knop
voor centrale vergrendeling
G021345
een transpondersleutel
Druk lang op de vergrendelingsknop van
de transpondersleutel, tot het schuif-/kantel-
dak en alle zijruiten worden gesloten en de
portieren en de achterklep worden vergren-
deld.
Druk nogmaals op de vergrendelingsknop van de
transpondersleutel om het sluiten te onderbre-
ken.
Knop voor centrale vergrendeling
U kunt de knop voor centrale vergrendeling op
bestuurdersportier of passagiersportier* gebrui-
ken om het schuif-/kanteldak te sluiten.
Druk lang op de knop voor centrale vergren-
deling van de transpondersleutel, tot het
schuif-/kanteldak en alle zijruiten worden
gesloten en de portieren en de achterklep
worden vergrendeld.
Druk opnieuw op de knop voor centrale vergren-
deling om de sluitingsbeweging te onderbreken.
WAARSCHUWING
Als u het schuifdak met de transpondersleutel
of de knop voor centrale vergrendeling sluit,
moet u controleren of niemand bekneld raakt.
Zonnescherm
Aan de binnenkant van het schuif-/kanteldak zit
een handbediend zonnescherm. Het zonne-
scherm glijdt automatisch naar achteren bij het
openen van het schuif-/kanteldak. Pak de hand-
greep vast en schuif het zonnescherm naar voren
om het te sluiten.
Inklembeveiliging
Het schuif-/kanteldak is voorzien van een
inklembeveiliging die wordt geactiveerd, als het
schuif-/kanteldak door een obstakel wordt gehin-
derd. Het schuif-/kanteldak komt dan tot stil-
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
115
stand en keert vervolgens automatisch terug naar
de laatst gebruikte, geopende stand.
Windscherm
Bij het schuif-/kanteldak hoort een windscherm
dat opgeklapt wordt bij een geopend schuif-/
kanteldak.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel - functies (p. 172)
Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnen-
zijde (p. 186)
Menufuncties - instrumentenpaneel
Met de linker stuurhendel bedient u de menu’s
(p. 116) die op het informatiedisplay van het
instrumentenpaneel (p. 68) verschijnen. Welke
menu’s er verschijnen hangt af van de sleutel-
stand (p. 84).
Display (analoog instrumentenpaneel) en bedienings-
knoppen voor menufuncties.
Display (digitaal instrumentenpaneel) en bedienings-
knoppen voor menufuncties.
OK – meldingenlijst openen en meldingen
bevestigen.
Duimwiel – menu-opties doorbladeren.
RESET – geactiveerde functie op nul stellen.
Wordt in bepaalde gevallen gebruikt om een
functie te selecteren/activeren (zie de uitleg
bij de verschillende functies).
Een eventuele melding, (p. 116) moet u eerst
bevestigen met de knop OK, voordat u de menu’s
kunt bekijken.
Gerelateerde informatie
Meldingen - functies (p. 118)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
116
Menu-overzicht -
instrumentenpaneel
Welke menu’s er op het informatiedisplay van
het instrumentenpaneel verschijnen hangt af van
de sleutelstand (p. 84).
Voor sommige van de onderstaande menu-opties
dient de auto te zijn uitgerust met de bijbeho-
rende functie en software.
Analoog instrumentenpaneel
Digit. snlhd.
Verwarming*
Extra verw.*
TC-opties
Servicestatus
Oliepeil27
Meldingen (##)28
Digitaal instrumentenpaneel
Instellingen*
Thema's
Contraststand/Kleurstand
Servicestatus
Meldingen28
Oliepeil27
Standkachel*
Boordcomp reset
Gerelateerde informatie
Instrumentenpaneel, analoog - overzicht
(p. 68)
Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht
(p. 69)
Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 115)
Berichten
Wanneer er een waarschuwings-, informatie- of
controlesymbool oplicht, verschijnt er tevens een
aanvullende melding op het informatiedisplay.
Melding Betekenis
Stop auto
z.s.m.A
Breng de auto tot stilstand
en zet de motor af. Grote
kans op schade – bezoek
een werkplaatsB.
Zet motor afABreng de auto tot stilstand
en zet de motor af. Grote
kans op schade – bezoek
een werkplaatsB.
Service
spoedA
Bezoek een werkplaatsB om
de auto onmiddellijk te laten
controleren.
Service ver-
eistA
Bezoek een werkplaatsB om
de auto zo spoedig mogelijk
te laten controleren.
Zie instruc-
tieb.A
Neem de gebruikershandlei-
ding door.
27 Bepaalde motoren.
28 Het aantal meldingen staat tussen haakjes.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire. 117
Melding Betekenis
Bespreek tijd
voor onder-
houd
Het is tijd om een afspraak
te maken voor een service-
beurt – bezoek een werk-
plaatsB.
Tijd voor peri-
odiek onder-
houd
Het is tijd voor een service-
beurt – bezoek een werk-
plaatsB. Het moment hangt
af van de afgelegde afstand,
het aantal maanden dat
sinds de laatste servicebeurt
is verstreken, het aantal
draaiuren van de motor en
de gebruikte oliekwaliteit.
Onderhouds-
termijn ver-
streken
Als u de onderhoudstermijn
niet respecteert, vallen
beschadigde onderdelen
niet langer onder de garan-
tie – bezoek een werk-
plaatsB.
Versnellings-
bak Olie ver-
versen
Bezoek een werkplaatsB om
de auto zo spoedig mogelijk
te laten controleren.
Melding Betekenis
Versnellings-
bak Beperkte
werking
De versnellingsbak werkt
niet op maximale capaciteit.
Rijd voorzichtig totdat de
melding verdwijntC.
Bezoek bij herhaaldelijke
verschijning een werk-
plaatsB.
Versnellings-
bak heet Rijd
langzamer
Rijd voorzichtiger of breng
de auto zo spoedig mogelijk
tot stilstand. Zet de versnel-
lingsbak in de neutraal en
laat de motor stationair
draaien totdat de melding
verdwijntC.
Versnellings-
bak heet
Stop auto
z.s.m. Wach-
ten op afkoe-
len
Kritieke storing. Breng de
auto zo spoedig mogelijk tot
stilstand en bezoek een
werkplaatsB.
Melding Betekenis
Tijdelijk uit-
geschakeldA
De bijbehorende functie is
tijdelijk uitgeschakeld en
wordt na enige tijd rijden of
de volgende keer dat u de
motor start automatisch
opnieuw ingeschakeld.
Accuspan-
ning laag
Spaarstand
Het audiosysteem is uitge-
schakeld om stroom te
besparen. Laad de accu bij.
ADeel van een melding, verschijnt samen met gegevens over de
locatie van de storing.
BGeadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
CVoor informatie over de automatische versnellingsbak, zie Auto-
matische versnellingsbak - Geartronic* (p. 292).
Gerelateerde informatie
Meldingen - functies (p. 118)
Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 115)
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
118
Meldingen - functies
Met de linker stuurhendel kunt u door de meldin-
gen (p. 116) bladeren die op het informatiedis-
play van het instrumentenpaneel verschijnen en
deze bevestigen.
Wanneer er een waarschuwings-, informatie- of
controlesymbool oplicht, verschijnt er tevens een
aanvullende melding op het display. Foutmeldin-
gen blijven in het geheugen opgeslagen, totdat
de onderliggende storing is verholpen.
Druk OK op de linker stuurhendel in om een mel-
ding te bevestigen. Gebruik het duimwiel (p. 115)
om door de meldingen te bladeren.
N.B.
Als er een waarschuwingsmelding verschijnt
als de boordcomputer wordt gebruikt, moet
de melding worden gelezen (druk op OK)
voordat de eerdere activiteit kan worden her-
vat.
Gerelateerde informatie
Menu-overzicht - instrumentenpaneel
(p. 116)
MY CAR
MY CAR is een menugroep voor hantering van
tal van autofuncties, zoals City Safety, sloten
en alarm, automatische ventilatorsnelheid, klokin-
stelling e.d.
Sommige functies behoren tot de standaarduit-
rusting, andere zijn zogeheten opties – het aan-
bod verschilt per markt.
Bediening
Navigatie in deze menu's vindt plaats met knop-
pen op de middenconsole of met de knoppenset
rechts op het stuurwiel*.
Bedieningspaneel op middenconsole en knoppenset op
stuurwiel. De afbeelding is schematisch – het aantal
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
119
functies en de locatie van de knoppen is afhankelijk van
de gekozen uitrusting en de desbetreffende markt.
MY CAR - opent het menusysteem MY CAR.
OK/MENU - knop op de middenconsole
indrukken of het duimwiel op het stuurwiel
om de gemarkeerde menu-optie te
kiezen/aan te vinken of de gekozen functie
in het geheugen op te slaan.
TUNE - aan de draaiknop op de middencon-
sole of het duimwiel op het stuurwiel draaien
om een stap omhoog/omlaag te gaan door
de menu-opties.
EXIT
EXIT-functies
Afhankelijk van de functie en van het menuniveau
waarop de aanwijzer staat op het moment dat u
EXIT kort indrukt, kan het volgende gebeuren:
telefoongesprekken worden geweigerd
de actuele functie wordt beëindigd
de ingevoerde tekens worden gewist
de laatste gemaakte keuze wordt geannu-
leerd
u beweegt omhoog in het menusysteem.
Bij lang indrukken van EXIT springt u naar de
normaalweergave voor MY CAR of naar het
hoogste menuniveau (hoofdbronmenu) als u zich
in de normaalweergave bevindt.
Menu-opties en zoekpaden
Voor een beschrijving van de menu-opties en
zoekpaden in MY CAR, zie het Sensus Infotain-
ment-supplement.
Boordcomputer
De boordcomputer van de auto registreert en
berekent waarden zoals afgelegde afstand,
brandstofverbruik en gemiddelde snelheid tij-
dens het rijden.
De functies en het uiterlijk van de boordcomputer
verschillen afhankelijk van de vraag of het instru-
mentenpaneel er een van het analoge of digitale
type is:
Boordcomputer - analoog instrumentenpa-
neel (p. 121)
Boordcomputer - digitaal instrumentenpa-
neel (p. 125)
De boordcomputerinformatie is weer te geven op het
bestuurdersdisplay29.
29 De lay-out van het display en weergave kunnen variëren afhankelijk van het type.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
120
Dagtellers
De boordcomputer bestaat uit twee dagtellers en
een kilometerteller voor de totale kilometerstand.
Gemiddeld
Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de laat-
ste maal dat de waarde op nul gesteld werd.
N.B.
Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als er
een verwarming op brandstof* is gebruikt.
Gemiddelde snelheid
De gemiddelde snelheid voor de afgelegde
afstand sinds de laatste nulstelling van de
waarde.
Huidig verbruik
De waarde voor het huidige verbruik wordt voort-
durend (ongeveer eenmaal per seconde) bijge-
werkt. Op lage snelheden wordt het verbruik
weergegeven per eenheid van tijd – op hoge
snelheden verschijnt het verbruik per eenheid van
lengte.
U kunt verschillende eenheden (km/miles) kiezen
voor de aanduiding – zie de paragraaf "Eenheid
wijzigen" (p. 119).
Bereik - actieradius op tank
De boordcomputer geeft de afstand aan die bij
benadering af te leggen is met de resterende
hoeveelheid brandstof in de tank.
Wanneer de melding Afst. tot leeg "----" ver-
schijnt, zijn geen garanties meer te geven voor de
resterende actieradius.
Tank dan zo spoedig mogelijk.
De actieradius wordt berekend aan de hand van
het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste
30 km en de resterende hoeveelheid brandstof.
N.B.
Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als u
van rijstijl verandert.
Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een lan-
gere actieradius. Voor meer informatie over hoe u
het brandstofverbruik kunt beïnvloeden, zie Mili-
eubeleid van Volvo Car Corporation (p. 23).
Digitale snelheidsheidsaanduiding in
een alternatieve eenheid30
Als het hoofdinstrument is ingesteld op weergave
in mph, wordt de digitale snelheid aangegeven in
km/h.
Eenheid wijzigen
In het menusysteem MY CAR kunt u de eenheid
van lengte en brandstofvolume aanpassen, zie
MY CAR (p. 118).
N.B.
Een wijziging van deze eenheden is niet
alleen van toepassing op de boordcomputer
maar ook op Volvo’s RTI-navigatiesysteem*.
Gerelateerde informatie
Boordcomputer - analoog instrumentenpa-
neel (p. 121)
Boordcomputer - digitaal instrumentenpa-
neel (p. 125)
Boordcomputer - rijstatistieken* (p. 128)
30 Alleen digitale instrumentenpanelen en op bepaalde markten.
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
}}
* Optie/accessoire. 123
Functies Informatie
Digit. snlhd.
km/h
mph
Geen aanduiding
Geeft de rijsnelheid digitaal weer in het midden van het instrumentenpaneel.
Verwarming*
DIRECTE START
- Timer 1 - voert naar het menu voor selectie van het tijdstip.
- Timer 2 - voert naar het menu voor selectie van het tijdstip.
Voor een beschrijving van het programmeren van de timer, zie Motor- en interieurverwar-
ming* - timers (p. 147).
Extra verw.*
Aut Aan
Uit
Voor meer informatie, zie Extra verwarming* (p. 151).
TC-opties
Actieradius op tank
Brandstofverbruik
Gemiddelde snelheid
Dagtellers T1 en tot afst
Dagtellers T2 en tot afst
Hier activeert u de opties die als boordcomputerrubrieken beschikbaar moeten zijn. De
symbolen voor reeds gekozen opties zijn wit en voorzien van een "vinkje", bij de rest die
grijs is ontbreekt het "vinkje".
Servicestatus Geef het resterend aantal maanden en het aantal kilometers tot de eerstvolgende servi-
cebeurt aan.
||
INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
* Optie/accessoire.
124
Functies Informatie
OliepeilAVoor meer informatie, zie Motorolie - controleren en bijvullen (p. 370).
Meldingen (##) Voor meer informatie, zie Meldingen - functies (p. 118).
ABepaalde motoren.
Gerelateerde informatie
Boordcomputer (p. 119)
Boordcomputer - rijstatistieken* (p. 128)
KLIMAAT
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
130
Algemene informatie over de
klimaatregeling
De auto is voorzien van elektronische klimaatre-
geling (p. 136). De klimaatregeling zorgt ervoor
dat de lucht in het interieur gekoeld, verwarmd of
van vocht ontdaan wordt.
N.B.
Airconditioning (AC) (p. 140) uitschakelen,
maar voor optimaal klimaatcomfort in de pas-
sagiersruimte en om te voorkomen dat de rui-
ten beslaan dient u de airconditioning altijd te
laten aanstaan.
Waar u op moet letten
Voor optimale werking van de airconditioning
moet u de zijruiten en een schuif-/kanteldak*
gesloten houden.
Bij warm weer kunt u de doorluchtfunctie
(p. 187) gebruiken om alle zijruiten tegelijk
korte tijd te openen en weer te sluiten en op
die manier snel voor frisse lucht in de auto te
zorgen.
Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor
de klimaatregeling (de opening tussen de
motorkap en de voorruit).
In warme weersomstandigheden kan er ter
hoogte van de airconditioning een plasje
water onder de auto ontstaan. Dit is volko-
men normaal.
Wanneer de motor het maximale vermogen
nodigt heeft (bijvoorbeeld als u volgas
optrekt), is het mogelijk dat de airconditio-
ning tijdelijk wordt uitgeschakeld. Er kan dan
een tijdelijke temperatuurstijging optreden.
Maak in eerste instantie gebruik van de ont-
waseming (p. 140) om condens van de bin-
nenkant van de ruiten te verwijderen. Houd
de binnenzijde van de ruiten schoon om het
risico te beperken dat ze beslaan.
Auto's met Start/Stop*
Bij automatische motorstop (p. 299) gelden er
mogelijk beperkingen voor de werking van
bepaalde apparatuur (zoals het ventilatortoerental
(p. 138) van de klimaatregeling).
Auto's met ECO*
Als u ECO (p. 306) activeert, kan de functie van
bepaalde uitrusting tijdelijk worden gereduceerd
of uitgeschakeld, bijvoorbeeld de airconditioning
(p. 140).
N.B.
Bij activering van de ECO-functie worden
enkele parameters in de instellingen van de
klimaatregeling gewijzigd en gelden functie-
beperkingen voor bepaalde elektrische ver-
bruikers. Bepaalde instellingen zijn handmatig
te herstellen, maar de volledige functionaliteit
is alleen te verkrijgen door de ECO-functie te
deactiveren.
Gerelateerde informatie
Werkelijke temperatuur (p. 131)
Menu-instellingen - klimaat (p. 133)
Elektronische klimaatregeling, ECC (p. 136)
Luchtverdeling passagiersruimte (p. 134)
Luchtkwaliteit (p. 131)
KLIMAAT
* Optie/accessoire. 131
Werkelijke temperatuur
De ingestelde interieurtemperatuur komt overeen
met de gevoelstemperatuur op basis van de
heersende omstandigheden in en rond de auto
wat de buitentemperatuur, de luchtsnelheid, de
luchtvochtigheidsgraad, de ingestraalde warmte
enz. betreft.
Het systeem beschikt over een zonnesensor
(p. 131) die de stand van de zon registreert.
Daardoor kan de temperatuur van de lucht uit de
blaasmonden links en rechts afwijken, ondanks
dat de temperatuurknoppen voor de beide zijden
in dezelfde stand staan.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 130)
Temperatuurregeling passagiersruimte
(p. 139)
Sensoren - klimaat
De klimaatregeling beschikt over enkele senso-
ren om de temperatuur (p. 131) in de auto te
regelen.
De zonnesensor zit boven op het dashboard.
De interieurtemperatuursensor zit onder het
bedieningspaneel van de klimaatregeling.
De buitentemperatuursensor zit in de buiten-
spiegel.
De vochtsensor* zit bij de achteruitkijkspie-
gel.
N.B.
Bedek of blokkeer de sensoren niet met kle-
dingstukken of andere voorwerpen.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 130)
Luchtkwaliteit
Het interieur werd dusdanig vormgegeven dat
het gerieflijk en comfortabel is – ook voor men-
sen met contactallergieën of astma.
Interieurfilter (p. 132)
Materiaal in de passagiersruimte (p. 133)
Clean Zone Interior Package (CZIP)
(p. 132)*
Interior Air Quality System (IAQS) (p. 132)*
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 130)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
136
Elektronische klimaatregeling, ECC
ECC (Electronic Climate Control) handhaaft de
temperatuur die in het interieur wordt gekozen
en kan voor de bestuurders- en passagierszijde
apart worden ingesteld.
Met de autofunctie worden temperatuur, aircon-
ditioning, ventilatorsnelheid, recirculatie en lucht-
verdeling automatisch geregeld.
Temperatuurregeling (p. 139), links
Elektrische voorstoelverwarming (p. 137),
linkerkant
Elektrische voorruitverwarming* en maximale
ontwaseming (p. 140)
Ventilator (p. 138)
Luchtverdeling (p. 134) - ventilatie vloer
Luchtverdeling - blaasmond dashboard
Luchtverdeling - ontwaseming voorruit
Elektrische achterruit- en buitenspiegelver-
warming (p. 110)
Elektrische voorstoelverwarming (p. 137),
rechterkant
Temperatuurregeling (p. 139), rechts
Recirculatie (p. 141)
ECO* (p. 306)
AUTO - Automatische klimaatregeling
(p. 139)
AC - Airconditioning aan/uit (p. 140)
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 130)
KLIMAAT
139
Automatische regeling
De autofunctie regelt automatisch temperatuur
(p. 139), airconditioning (p. 140), ventilator-
snelheid (p. 138), recirculatie (p. 141) en lucht-
verdeling (p. 134).
Als u een of meer handmatige
functies selecteert, worden de
overige functies nog steeds
automatisch geregeld. Alle
handmatige instellingen wor-
den uitgeschakeld, wanneer u
op de knop AUTO drukt. Op
het display verschijnt AUTO-KLIMAAT.
U kunt de ventilatorsnelheid in de automatische
stand instellen in het menusysteem MY CAR.
Voor een beschrijving van het menusysteem, zie
MY CAR (p. 118).
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 130)
Temperatuurregeling
passagiersruimte
Bij het starten van de motor wordt de laatst ver-
richte temperatuurinstelling hervat.
N.B.
Het is niet mogelijk om het opwarmen/afkoe-
len te versnellen door een hogere/lagere
temperatuur te kiezen dan die eigenlijk
gewenst is.
De actuele temperatuur voor beide zones staat aange-
geven op het display van de middenconsole.
Met deze knop kunt u de tem-
peratuur aan de bestuurders-
en passagierszijde onafhanke-
lijk van elkaar instellen.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 130)
Werkelijke temperatuur (p. 131)
Elektronische klimaatregeling, ECC (p. 136)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
140
Airconditioning
De airconditioning koelt en droogt zo nodig de
binnenkomende lucht.
Wanneer het lampje in de knop
AC brandt, wordt de aircondi-
tioning geheel automatisch
geregeld.
Wanneer het lampje in de knop
AC gedoofd is, is de aircondi-
tioning uitgeschakeld. De overige functies wor-
den nog steeds automatisch geregeld. Bij active-
ring van de maximale ontwaseming (p. 140)
wordt automatisch de airconditioning ingescha-
keld, zodat de lucht optimaal gedroogd wordt.
Voorruit ontwasemen en ontdooien
U kunt de elektrische voorruitverwarming* en de
maximale ontwaseming gebruiken om de vooruit
en zijruiten snel te ontwasemen en ontdooien.
Het middendisplay geeft de gekozen instelling aan.
Elektrische voorruitverwarming*
Maximale ontwaseming
Het lampje in de ontwase-
mingsknop brandt, wanneer de
functie is ingeschakeld.
Tik herhaalde malen op de
knop om van niveau te wisselen
of om de functie uit te schake-
len.
Auto's zonder elektrische voorruitverwarming
hebben één ontwasemingsniveau:
Er stroomt lucht naar de ruiten - op het dis-
play brandt het symbool (2).
Functie uitschakelen - geen van de symbolen
brandt.
Auto's met elektrische voorruitverwarming heb-
ben twee ontwasemingsniveaus:
Elektrische voorruitverwarming3 inschakelen
- op het display brandt een symbool (1).
Elektrische voorruitverwarming3 inschakelen
en lucht naar de ruiten sturen - op het dis-
play branden de symbolen (1) en (2).
Functie uitschakelen - geen van de symbolen
brandt.
N.B.
Elektrische voorruitverwarming en een even-
tuele IR-film (p. 21) kunnen de prestaties van
transponders en andere communicatie-appa-
ratuur beïnvloeden.
3Als bij inschakeling van de elektrische voorruitverwarming het teken C op de achteruitkijkspiegel verschijnt, moet het kompas (p. 111)* opnieuw gekalibreerd worden.
KLIMAAT
}}
143
Luchtverdeling - tabel
Met drie knoppen kiest u de gewenste luchtver-
deling (p. 134).
Luchtverdeling Toepassing
Lucht naar de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaas-
monden. De lucht wordt niet gerecirculeerd. De airconditioning is altijd inge-
schakeld.
om snel te ontdooien en te ontwasemen.
Lucht naar de voorruit, via de blaasmond voor ontwaseming, en de zijruiten.
Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden.
Om condens- of ijsvorming bij koud en vochtig weer te
voorkomen (hiervoor mag het ventilatorniveau niet te laag
zijn).
Luchtstroom naar de ruiten en uit de blaasmonden in het dashboard. om een comfortabel klimaat te verkrijgen bij warm en
droog weer.
Luchtstroom op hoofd- en borsthoogte uit de blaasmonden in het dash-
board.
om een efficiënte koeling te verkrijgen bij warm weer.
||
KLIMAAT
144
Luchtverdeling Toepassing
Lucht naar de vloer en de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit
de blaasmonden in het dashboard.
om een comfortabel klimaat en een goede ontwaseming
te verkrijgen bij koud weer.
Lucht naar de vloer en uit de blaasmonden in het dashboard. bij zonnig weer en matige buitentemperaturen.
Lucht naar de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaas-
monden in het dashboard en op de ruiten.
om warme of koude lucht naar de vloer te sturen.
Luchtstroom naar de ruiten, uit de blaasmonden in het dashboard en naar
de vloer.
om koele lucht naar de vloer te sturen bij warm en droog
weer of warme lucht naar de rest van het lichaam bij koud
weer.
Gerelateerde informatie
Algemene informatie over de klimaatregeling
(p. 130)
Luchtverdeling - recirculatie (p. 141)
KLIMAAT
* Optie/accessoire. 145
Motor- en interieurverwarming*
Met preconditioning bereidt de verwarming de
motor en het interieur voor om de slijtage en het
stroomverbruik tijdens de rit te beperken.
De verwarming is direct (p. 146) in te schakelen
of vertraagd met een timer (p. 147).
Bij een buitentemperatuur hoger dan 15 °C
wordt de verwarming niet geactiveerd. De verwar-
ming werkt maximaal 50 minuten achtereen.
WAARSCHUWING
Maak geen gebruik van de verwarming op
brandstof in een afgesloten ruimte. Er komen
uitlaatgassen vrij.
N.B.
Bij gebruik van de verwarming op brandstof
komt er mogelijk rook uit de rechter wielkast,
wat volkomen normaal is.
Tanken
Waarschuwingssticker op tankvulklep.
WAARSCHUWING
Gemorste brandstof kan vlam vatten. Schakel
voordat u gaat tanken de verwarming op
brandstof uit.
Controleer op het instrumentenpaneel of de
verwarming is uitgeschakeld; wanneer deze
werkt, verschijnt het verwarmingssymbool.
Op een helling parkeren
Wanneer u de auto op een steile helling parkeert,
moet u ervoor zorgen dat de voorkant van de
auto omlaagwijst. Zo krijgt de verwarming op
brandstof altijd voldoende brandstof.
Accu en brandstof
Als de accu onvoldoende opgeladen is of als het
brandstofpeil te laag is, wordt de verwarming
automatisch uitgeschakeld en verschijnt er een
melding op het informatiedisplay. Bevestig deze
melding door op de OK-knop op de richtingaan-
wijzerhendel (p. 115) te drukken.
BELANGRIJK
Als de verwarming herhaaldelijk en in combi-
natie met korte ritten wordt gebruikt, ontlaadt
de accu met startproblemen als gevolg.
Om te garanderen dat de accu met net zo
veel energie wordt opgeladen als de verwar-
ming verbruikt, moet u bij regelmatig gebruik
van de verwarming net zo lang met de auto
rijden als dat de verwarming wordt gebruikt.
De verwarming wordt telkens maximaal 50
minuten ingeschakeld.
Gerelateerde informatie
Motor- en interieurverwarming* - meldingen
(p. 149)
Extra verwarming* (p. 151)
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
146
Motor- en interieurverwarming* -
direct inschakelen
De motor- en interieurverwarming zijn direct in te
schakelen.
Directe start is mogelijk via:
het informatiedisplay
een transpondersleutel*
een mobiele telefoon*.
Bij directe inschakeling van de motor- en interi-
eurverwarming (p. 145) blijft de verwarming 50
minuten lang draaien.
De interieurverwarming gaat van start, zodra de
koelvloeistof in de motor de juiste temperatuur
heeft bereikt.
N.B.
De auto kan worden gestart en rijden, terwijl
de verwarming aan is.
Directe start via informatiedisplay
1. Druk op de OK-knop om het menu te ope-
nen.
2. Ga met het duimwiel naar Verwarming en
maak een keuze met OK.
3. Ga in het volgende menu naar Directe start
om de verwarming te activeren en bevestig
uw keuze met OK.
4. Verlaat het menu met RESET.
Directe start via transpondersleutel*
Controlelampje op transpondersleutel met PCC*.
De motor- en interieurverwarming zijn te active-
ren via de transpondersleutel:
Druk de knop voor de Approach-verlichting
2 seconden lang in.
De alarmlichten geven de volgende informa-
tie:
5 korte lichtsignalen gevolgd door
zo'n 3 seconden lang branden - verzoek
tot inschakeling ontvangen en verwarming
geactiveerd.
5 korte signalen - de auto heeft een ver-
zoek tot inschakeling ontvangen maar de
verwarming is niet geactiveerd.
Alarmlichten lichten niet op - de auto
heeft geen verzoek tot inschakeling ont-
vangen.
Als u de info-knop indrukt terwijl de verwar-
ming actief is, wordt bij het weergeven van de
vergrendelingsstatus (p. 174) van de auto ook
de verwarmingsstatus getoond. Gedurende de
tijd die nodig is om de status na te gaan geeft
het controlelampje enkele malen een kort knip-
persignaal. Het lampje gaat continu branden, als
de verwarming actief is.
De verwarmingsstatus verschijnt ook op de
boordcomputer.
Directe start via app*
Voor activering en voor informatie over de geko-
zen instellingen wordt u verwezen naar de Volvo
On Call*-app.
Gerelateerde informatie
Motor- en interieurverwarming* - timers
(p. 147)
Motor- en interieurverwarming* - direct uit-
schakelen (p. 147)
Motor- en interieurverwarming* - meldingen
(p. 149)
KLIMAAT
}}
* Optie/accessoire. 147
Motor- en interieurverwarming* -
direct uitschakelen
De motor- en interieurverwarming is direct uit te
schakelen via het informatiedisplay.
1. Druk op de knop OK om het menu te ope-
nen.
2. Ga met het duimwiel naar Verwarming en
maak een keuze met OK.
3. Ga in het volgende menu naar Stop om de
verwarming te deactiveren en bevestig uw
keuze met OK.
4. Verlaat het menu met RESET.
Gerelateerde informatie
Motor- en interieurverwarming* - direct
inschakelen (p. 146)
Motor- en interieurverwarming* - timers
(p. 147)
Motor- en interieurverwarming* - meldingen
(p. 149)
Motor- en interieurverwarming* -
timers
De timers van de motor- en interieurverwarming
(p. 145) zijn gekoppeld aan de klok van de auto.
U kunt twee verschillende uitschakeltijden instel-
len met de timerfunctie. Onder de uitschakeltijd
wordt het tijdstip verstaan waarop de auto de
gewenste temperatuur bereikt heeft. De elektro-
nica van de auto rekent aan de hand van de bui-
tentemperatuur zelf uit wanneer de verwarming
moet worden ingeschakeld.
N.B.
Als de klok van de auto wordt verzet, wordt
een eventuele programmering van de timer
gewist.
Instellen4
1. Druk op de knop OK om het menu te ope-
nen.
2. Scrol met het duimwiel (p. 115) naar een van
de timers Verwarming en maak een keuze
met OK.
3. Kies een van de beide timers met het duim-
wiel en bevestig uw keuze met OK.
4. Druk kort op OK zodat de uuraanduiding
gaat branden.
5. Stel de gewenste uuraanduiding in met het
duimwiel.
6. Druk kort op de knop OK, zodat de minuut-
aanduiding gaat knipperen.
7. Stel de gewenste minuutaanduiding in met
het duimwiel.
8. Druk op OK5 om de instelling te bevestigen.
9. Met RESET gaat u een stap terug binnen
het menusysteem.
10. Kies de andere timer (ga verder vanaf punt
2) of verlaat het menu met RESET.
Starten
1. Druk op de knop OK om het menu te ope-
nen.
2. Ga met het duimwiel naar Verwarming en
maak een keuze met OK.
3. Kies een van de beide timers met het duim-
wiel en activeer deze met OK.
4. Verlaat het menu met RESET.
4De timers zijn alleen in te stellen, wanneer de motor is afgezet.
5Bij nogmaals indrukken van OK activeert u de timer.
||
KLIMAAT
150
Symbool Melding Betekenis
Brandstofkachel gestopt
Brandstofpeil laag
De verwarming kan niet worden geactiveerd door een te laag brandstofpeil – dit om het mogelijk te maken de
motor te starten en nog ca. 50 km te rijden.
Brandstofkachel Service ver-
eist
Verwarming defect. Neem voor reparatie contact op met een werkplaats. Volvo adviseert u contact op te
nemen met een erkende Volvo-werkplaats.
Een tekstmelding verdwijnt automatisch na enige
tijd. U kunt een melding ook eerder laten verdwij-
nen met een druk op de OK-knop van de rich-
tingaanwijzerhendel (p. 115).
KLIMAAT
* Optie/accessoire. 151
Extra verwarming*
In landen met een koud klimaat6 is wellicht een
extra verwarming vereist om de motor op
bedrijfstemperatuur te brengen en een behaag-
lijke temperatuur in de passagiersruimte te reali-
seren.
Op auto’s met een dieselmotor is een extra ver-
warming op brandstof (p. 151) gemonteerd.
In een gematigde6 klimaatzone worden dieselmo-
dellen uitgerust met een extra verwarming op
stroom (p. 152) in plaats van één op brandstof.
Bij auto’s met bepaalde benzinemotoren7 is een
extra verwarming op elektriciteit ingebouwd in de
klimaatregeling.
Gerelateerde informatie
Motor- en interieurverwarming* (p. 145)
Extra verwarming op brandstof*
De auto is uitgerust met een extra verwarming
(p. 151) op stroom (p. 152) of op brandstof.
De extra verwarming wordt automatisch inge-
schakeld wanneer er extra warmte nodig is terwijl
de motor loopt.
De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld,
wanneer het warm genoeg is of wanneer de
motor wordt afgezet.
N.B.
Bij gebruik van de extra verwarming komt er
mogelijk rook uit de rechter wielkast, wat vol-
komen normaal is.
Automatische stand of uitschakelen
De automatische startprocedure van de motor
kan desgewenst worden geannuleerd.
N.B.
Volvo adviseert u de extra verwarming op
brandstof uit te schakelen tijdens korte ritten.
1. Alvorens de motor te starten: Kies de sleutel-
stand I (p. 84).
2. Druk op de knop OK om het menu te ope-
nen.
3. Scrol met het duimwiel naar Extra verw.8 of
Instellingen9 en maak een keuze met OK.
4. Kies een van de opties AAN of UIT met het
duimwiel en bevestig uw keuze met OK.
5. Verlaat het menu met RESET.
N.B.
De menu-opties zijn alleen zichtbaar in con-
tactslotstand I – verricht eventuele aanpassin-
gen daarom voordat u de motor start.
Interieurverwarming*
Als de extra verwarming is voorzien van een
timerfunctie kan deze dienstdoen als interieurver-
warming (p. 145).
6Een erkende Volvo-dealer kan u informeren over de desbetreffende geografische gebieden.
7Een erkende Volvo-dealer kan u informeren over de desbetreffende motoren.
8Analoog instrumentenpaneel.
9Digitaal instrumentenpaneel.
KLIMAAT
* Optie/accessoire.
152
Extra verwarming op stroom*
De auto is uitgerust met een extra verwarming
(p. 151) op brandstof (p. 151).
De verwarming is niet handmatig te regelen,
maar wordt nadat de motor is aangeslagen auto-
matisch geactiveerd bij buitentemperaturen lager
dan 14 °C en wordt gedeactiveerd wanneer de
ingestelde interieurtemperatuur is bereikt.
Gerelateerde informatie
Motor- en interieurverwarming* (p. 145)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
154
Opbergmogelijkheden
Overzicht van opbergmogelijkheden in passa-
giersruimte
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire. 155
Opbergvak in portierpaneel
Opbergzak* aan de voorkant van de voor-
stoelzittingen
Parkeerkaarthouder
Dashboardkastje (p. 156)
Opbergvak
Opbergvakken, bekerhouder (p. 156)
Bekerhouder* in armsteun, achterbank
Opbergvak
WAARSCHUWING
Bewaar losse voorwerpen, zoals een mobiele
telefoon, camera, afstandsbediening voor
extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of
andere opbergruimten. Bij krachtig afremmen
of een botsing kunnen deze anders inzitten-
den verwonden.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
156
Middenconsole
De middenconsole zit tussen de voorstoelen.
Opbergvak (voor bijvoorbeeld cd's) en USB*/
AUX-ingang onder de armsteun.
Bevat een bekerhouder voor de bestuurder
en een voorpassagier. Als u voor een asbak
en aansteker (p. 156) hebt gekozen, zit er
een aansteker op de plaats van de 12V-aan-
sluiting (p. 157) voorin en een uitneembare
asbak in de bekerhouder.
Gerelateerde informatie
Opbergmogelijkheden (p. 154)
Middenconsole - aansteker en asbak*
(p. 156)
Middenconsole - aansteker en
asbak*
In bekerhouder onder de middenarmsteun zit
een uitneembare asbak. De aansteker zit in de
12V-aansluiting (p. 157) voor de voorpassa-
giers.
De asbak in de middenconsole (p. 156) is te ver-
wijderen door deze recht omhoog te tillen.
U activeert de aansteker door de knop in te druk-
ken. Wanneer de aansteker heet genoeg is, veert
de knop automatisch uit. Haal de aansteker uit
de opening en gebruik het roodgloeiende deel
om bijvoorbeeld een sigaret mee aan te steken.
Gerelateerde informatie
Opbergmogelijkheden (p. 154)
Dashboardkastje
Het dashboardkastje zit aan de passagierszijde.
Hier kunt u bijvoorbeeld de gebruikershandlei-
ding en eventuele kaarten in opbergen. Aan de
binnenkant van de klep zit een houder voor pen-
nen. Het dashboardkastje is te vergrendelen*
(p. 187) met het sleutelblad (p. 176).
Gerelateerde informatie
Opbergmogelijkheden (p. 154)
||
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
158
12V-aansluiting in middenconsole, achterin.
U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
lende accessoires gebruiken die op een span-
ning van 12 V werken, zoals beeldschermen,
mediaspelers of mobiele telefoons. De transpon-
dersleutel moet ten minste in contactslotstand I
(p. 84) staan, anders geeft de aansluiting geen
stroom.
WAARSCHUWING
Laat de plug altijd in de aansluiting zitten, als
u deze niet gebruikt.
N.B.
Extra uitrusting en accessoires – zoals beeld-
schermen, mediaspelers en mobiele telefoons
– die zijn aangesloten op een van de 12V-
aansluitingen in de passagiersruimte worden
mogelijk geactiveerd door de klimaatregeling,
ook al is de transpondersleutel uitgenomen of
de auto vergrendeld, als bijvoorbeeld de
standverwarming ingesteld is om op een
bepaalde tijd in te schakelen.
Trek daarom wanneer u de extra uitrusting of
accessoires niet gebruikt de stekkers uit de
elektrische aansluitingen, omdat de startaccu
anders uitgeput kan raken!
BELANGRIJK
U kunt maximaal 10 A (120 W) via de aan-
sluiting afnemen bij gebruik van één aanslui-
ting tegelijk. Bij gelijktijdig gebruik van de
beide aansluitingen in de tunnelconsole geldt
een waarde van 7,5 A (90 W) per aansluiting.
Als de compressor voor bandenreparatie op
een van de beide aansluitingen is aangeslo-
ten, mag er op de andere aansluiting geen
stroomverbruiker aangesloten zijn.
N.B.
De compressor van de noodreparatieset voor
banden (p. 353) is door Volvo getest en
goedgekeurd.
Gerelateerde informatie
Middenconsole - aansteker en asbak*
(p. 156)
12V-aansluiting - bagageruimte* (p. 161)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire. 159
Lading vervoeren
Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar
gewicht van de auto.
Het laadvermogen dient te worden verminderd
met de som van het gewicht van eventuele inzit-
tenden en dat van gemonteerde accessoires.
Voor uitvoerige informatie over gewichten, zie
Gewichten (p. 420).
De achterklep is te openen met een
knop op het verlichtingspaneel of met
de transpondersleutel, zie Vergrende-
len/ontgrendelen - achterklep (p. 188).
WAARSCHUWING
Afhankelijk van het gewicht en de positie van
de lading verandert het rijgedrag van de auto.
Aandachtspunten bij in-/uitladen
Plaats de bagage stevig tegen de rugleuning
van de achterbank.
Let erop dat het WHIPS niet door voorwerpen
mag worden gehinderd, als een of meer rugge-
deelten van de achterbank zijn neergeklapt,
zieWHIPS - zithouding (p. 40).
Plaats de last in het midden.
Breng zware voorwerpen zo laag mogelijk
aan. Plaats geen zware voorwerpen op neer-
geklapte ruggedeelten.
Dek scherpe randen met iets zachts af om
de bekleding te beschermen.
Zet alle bagage met riemen of bevestigings-
banden aan de verankeringsogen vast.
WAARSCHUWING
Een los voorwerp van 20 kg kan zich bij een
frontale botsing op een snelheid van 50 km/h
(30 mph) gedragen als een voorwerp van
1000 kg.
WAARSCHUWING
Anders bieden de opblaasgordijnen die
schuilgaan achter de plafondbekleding moge-
lijk geen bescherming meer.
Zorg dat de lading nooit boven de rugge-
deelten uitsteekt.
WAARSCHUWING
Zorg dat u de bagage altijd goed verankert.
Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk
gaan schuiven en inzittenden verwonden.
Dek scherpe randen en hoeken af met iets
zachts.
Zet de motor af en schakel de parkeerrem in
bij het in- en uitladen van lange voorwerpen.
Lange voorwerpen kunnen namelijk tegen de
versnellingspook of keuzehendel aan komen
en zo per ongeluk een versnelling inschakelen
– de auto kan dan in beweging komen.
Gerelateerde informatie
Verankeringsogen (p. 161)
Bagagenet* (p. 162)
Lading vervoeren - lange lading (p. 160)
Lading op het dak (p. 160)
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
* Optie/accessoire.
160
Lading vervoeren - lange lading
Om het in- en uitladen (p. 159) van de bagage-
ruimte te vereenvoudigen, kunt u de ruggedeel-
ten van de achterbank neerklappen. Voor het
vervoer van extra lange lading kunt u ook de rug-
leuning van de passagiersstoel2 omklappen*.
Ruggedeelte achterbank omklappen
Voor het omklappen van de ruggedeelten van de
achterbank, zie Achterbank (p. 88).
Lading op het dak
Voor vervoer van lading op het dak adviseren we
u de door Volvo ontwikkelde lastdragers. Dit om
schade aan de auto te voorkomen en voor maxi-
male veiligheid tijdens het rijden.
Volg de montage-instructies die bij de lastdra-
gers worden geleverd nauwkeurig op.
Controleer regelmatig of de lastdragers en
de lading goed vastzitten. Zet de lading ste-
vig vast met sjorbanden.
Verdeel het gewicht van de lading gelijkmatig
over de lastdragers. Leg de zwaarste voor-
werpen onderop.
Naarmate u meer lading op het dak vervoert,
vangt de auto meer wind en neemt het
brandstofverbruik toe.
Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op,
rem niet te hard en maak niet te scherpe
bochten.
WAARSCHUWING
Bij het vervoer van lading op het dak ver-
schuift het zwaartepunt en treden er wijzigin-
gen op in de rijeigenschappen van de auto.
Voor informatie over de maximale dakbelas-
ting, inclusief lastdragers en een eventuele
dakbox, zie Gewichten (p. 420).
Gerelateerde informatie
Lading vervoeren (p. 159)
2Geldt alleen voor stoelen type comfort.
LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN
}}
* Optie/accessoire. 161
Verankeringsogen
De inklapbare verankeringsogen in de bagage-
ruimte gebruikt u om bagagebanden aan vast te
zetten.
WAARSCHUWING
Harde, scherpe en/of zware voorwerpen die
liggen of uitsteken kunnen bij krachtig afrem-
men letsel veroorzaken.
Zet grote en zware voorwerpen altijd met de
veiligheidsgordel of een spanband vast.
Gerelateerde informatie
Lading vervoeren (p. 159)
Lading vervoeren - houder voor
boodschappentassen*
Met de houder voor boodschappentassen kunt
u draagtassen vastzetten om te voorkomen dat
ze omvallen en hun inhoud over de vloer van de
bagageruimte verspreiden.
Houder voor boodschappentassen onder het vloerluik.
1. Klap de houder omhoog die deel uitmaakt
van het vloerluik.
2. Zet de boodschappentassen met de span-
band vast en bevestig de draaggrepen aan
de haken.
Gerelateerde informatie
Lading vervoeren (p. 159)
12V-aansluiting - bagageruimte*
U kunt de elektrische aansluiting voor verschil-
lende accessoires gebruiken die op een span-
ning van 12 V werken, zoals beeldschermen,
mediaspelers of mobiele telefoons.
Open het klepje om bij de elektrische aansluiting
te komen.
Via de aansluiting is ook stroom af te nemen,
wanneer de transpondersleutel niet in het
contactslot steekt.
BELANGRIJK
Max. 10 A (120 W).
SLOTEN EN ALARM
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
168
Transpondersleutel
U gebruikt de transpondersleutel voor onder
meer vergrendelen/ontgrendelen en het starten
van de motor.
Er zijn twee transpondersleutelvarianten: een
transpondersleutel in basisuitvoering en een
transpondersleutel met PCC (Personal Car
Communicator)*.
Functies BasisAmet
PCCB
Vergrendelen/ontgren-
delen en afneembaar
sleutelblad
X X
Passieve vergrendeling/
ontgrendeling X
Keyless start X
Info-knop en controle-
lampjes X
A5-knops sleutel
B6-knops sleutel
Een transpondersleutel met PCC heeft meer
functies dan een transpondersleutel in basisuit-
voering, waaronder ondersteuning voor passieve
start en ontgrendeling/vergrendeling/ontgrende-
ling (Keyless drive (p. 180)) en enkele unieke
functies (p. 174).
Alle transpondersleutel zijn voorzien van een
afneembaar sleutelblad (p. 175) van metaal. Het
zichtbare deel bestaat in twee uitvoeringen om
de transponders van elkaar te kunnen onder-
scheiden.
Er zijn meer transpondersleutels bij te stellen,
maar alleen in de varianten die bij de auto gele-
verd werden. Voor dezelfde auto kunnen tot zes
sleutels worden geprogrammeerd en gebruikt.
Bij de auto worden twee transpondersleutels
geleverd.
WAARSCHUWING
Als er kinderen in de auto aanwezig zijn:
Denk eraan altijd de stroom naar de elektrisch
bedienbare ramen en het dakluik te onderbre-
ken door de transpondersleutel eruit te halen
wanneer de bestuurder de auto verlaat.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel - functies (p. 172)
Transpondersleutel - verlies
Bij verlies van een transpondersleutel kunt u een
nieuwe bestellen bij een werkplaats – geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Neem de resterende transpondersleutels mee
naar de Volvo-werkplaats. Ter voorkoming van
diefstal moet de code van de zoekgeraakte trans-
pondersleutel uit het systeem worden gewist.
Hoeveel sleutels er voor de auto geprogram-
meerd zijn kunt u controleren in het menusys-
teem MY CAR. Voor een beschrijving van het
menusysteem, zie MY CAR (p. 118).
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel - functies (p. 172)
SLOTEN EN ALARM
}}
* Optie/accessoire. 169
Transpondersleutel -
personalisering*
Dankzij het sleutelgeheugen van de transponder-
sleutel (p. 168) zijn bepaalde instellingen van de
auto te personaliseren.
Het sleutelgeheugen is te gebruiken voor bijvoor-
beeld de elektrische bedienbare* bestuurders-
stoel.
Instellingen voor de buitenspiegels (p. 109),
bestuurdersstoel, stuurbekrachtiging (p. 198)
alsook de thema-, contrast- en kleurinstellingen
(p. 69) van het instrumentenpaneel zijn op te
slaan in het geheugen afhankelijk van het uitrus-
tingsniveau van de auto.
U kunt de functie1 activeren/deactiveren in het
menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving
van het menusysteem, zie MY CAR (p. 118).
Bij een geactiveerde functie worden de instellin-
gen automatisch gekoppeld aan het sleutelge-
heugen. Dit betekent dat een wijziging in een van
de instellingen automatisch wordt opgeslagen in
het geheugen voor de desbetreffende transpon-
dersleutel.
Instellingen vastleggen
Doe het volgende om de instellingen op te slaan
en gebruik te maken van het sleutelgeheugen in
de transpondersleutel:
1. Ontgrendel de auto met de transpondersleu-
tel met het geheugen waarin u de instelling2
wilt opslaan.
2. Zorg dat het sleutelgeheugen altijd geacti-
veerd staat in het menusysteem MY CAR.
3. Verricht de gewenste instellingen van bij-
voorbeeld de stoel en de buitenspiegels.
4. De instellingen worden opgeslagen in het
geheugen van de actuele transpondersleutel.
De volgende keer dat u de auto ontgrendelt met
dezelfde transpondersleutel, nemen de stoel en
de buitenspiegels automatisch de standen in die
in het sleutelgeheugen opgeslagen zijn, op voor-
waarde dat deze zijn gewijzigd ten opzichte van
de vorige keer dat u deze transpondersleutel
gebruikte.
Noodstop
Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt
u op een van de verstellingsknoppen of geheu-
genknoppen van de stoel drukken om de stoel
tot stilstand te brengen.
Om de stoel dan opnieuw in de in het sleutelge-
heugen vastgelegde stand te zetten moet u de
ontgrendelingsknop op de transpondersleutel
indrukken. Het bestuurdersportier dient daarbij
open te staan.
WAARSCHUWING
Beknellingsgevaar! Zorg ervoor dat kinderen
niet met de bediening spelen. Controleer of er
bij het instellen geen voorwerpen voor, achter
of onder de stoel liggen. Zorg dat geen van
de passagiers op de achterbank bekneld kan
raken.
Instellingen wijzigen
Als meerdere personen met elk hun eigen trans-
pondersleutel naar de auto lopen, nemen bijvoor-
beeld de bestuurdersstoel en de buitenspiegels
de stand in die ligt opgeslagen in de sleutel van
degene die het bestuurdersportier opent.
Als het bestuurdersportier bijvoorbeeld is
geopend door persoon A met
transpondersleutel A, maar persoon B met
transpondersleutel B zal gaan rijden, zijn de
instellingen als volgt te wijzigen:
Staand naast het bestuurdersportier of zit-
tend achter het stuur drukt persoon B op de
ontgrendelingstoets van zijn transponder-
1Heet Sleutelgeheugen in MY CAR.
2Deze instelling is niet van invloed op de instellingen die zijn opgeslagen met de geheugenfunctie voor de elektrisch bedienbare stoel.
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
172
Op afstand bediende
startblokkering met
opsporingsfunctie*
De op afstand bediende startblokkering met
opsporingsfunctie4 maakt het mogelijk om de
auto op te sporen en te lokaliseren alsmede op
afstand de startblokkering te activeren.
Neem contact op met de dichtstbijzijnde Volvo-
dealer voor meer informatie over het systeem en
hulp bij de activering ervan.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 168)
Elektronische startblokkering (p. 171)
Transpondersleutel - functies
De transpondersleutel in basisuitvoering heeft
functies voor bijvoorbeeld vergrendeling en ont-
grendeling van de portieren.
Functies
Transpondersleutel in basisuitvoering.
Vergrendelen
Ontgrendelen
Approach-verlichting
Achterklep
Paniekfunctie
Transpondersleutel met PCC*( Personal Car
Communicator).
Informatie
Functietoetsen
Vergrendelen – Vergrendelt de portieren
en de achterklep en activeert het alarm.
Bij lang indrukken worden alle zijruiten en het
schuif-/kanteldak* tegelijkertijd gesloten. Voor
meer informatie, zie Doorluchtfunctie (p. 187).
WAARSCHUWING
Als schuifdak en ruiten met de transponder-
sleutel worden gesloten, moet u controleren
of er geen handen bekneld raken.
4Alleen bepaalde markten en in combinatie met Volvo On Call*.
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire. 173
Ontgrendelen – Ontgrendelt de portieren
en de achterklep en deactiveert het alarm.
Bij lang indrukken worden alle zijruiten tegelijker-
tijd geopend. Voor meer informatie, zie Door-
luchtfunctie (p. 187).
De gelijktijdige ontgrendeling van alle portieren is
dusdanig te wijzigen dat bij eenmaal indrukken
van de knop eerst het bestuurdersportier ont-
grendeld wordt en bij de tweede maal indrukken
– één en ander binnen tien seconden – de reste-
rende portieren te ontgrendelen.
U kunt de functie wijzigen in het menusysteem
MY CAR. Voor een beschrijving van het menusys-
teem, zie MY CAR (p. 118).
Duur naderingslicht – Bestemd om de ver-
lichting van de auto op afstand in te schakelen.
Voor meer informatie, zie Approach-verlichting
(p. 104).
Achterklep (p. 188) – Ontgrendelt alleen
de achterklep en deactiveert de alarmfunctie voor
de achterklep.
Paniekfunctie – bestemd om in noodgeval-
len de aandacht van anderen te trekken.
Als u de toets ten minste 3 seconden lang inge-
drukt houdt of tweemaal achtereen binnen 3
seconden indrukt, worden de richtingaanwijzers,
de interieurverlichting en de claxon geactiveerd.
U kunt deze functie met dezelfde toets weer uit-
schakelen, als de functie minimaal 5 seconden
actief geweest is. Anders wordt deze functie na
ca. 3 minuten automatisch uitgeschakeld.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 168)
Transpondersleutel met PCC* - unieke func-
ties (p. 174)
Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de bui-
tenkant (p. 184)
Transpondersleutel - bereik
De functies van de transpondersleutel (in basis-
uitvoering) zijn tot op ca. 20 meter afstand van
de auto te gebruiken.
Als de auto niet reageert bij bediening van een
toets – probeer het dan op minder grote afstand
opnieuw.
N.B.
Er kunnen storingen optreden in de transpon-
dersleutelfuncties door radiogolven in de
lucht, omringende gebouwen, topografische
omstandigheden e.d. Het is altijd mogelijk de
auto te vergrendelen/ontgrendelen met het
sleutelblad (p. 176).
Als u de transpondersleutel uit de auto neemt
terwijl de motor draait, sleutelstand I of II (p. 83)
actief is of alle portieren worden gesloten, ver-
schijnt er een waarschuwingsmelding op het
bestuurdersdisplay en klinkt er een kort geluids-
signaal.
De melding verdwijnt wanneer u, nadat de trans-
pondersleutel weer in de auto terug is gebracht,
op de knop OK drukt of wanneer alle portieren
weer dichtstaan.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 168)
Transpondersleutel - functies (p. 172)
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire. 175
Transpondersleutel met PCC* -
bereik
Een transpondersleutel met PCC (Personal Car
Communicator) heeft voor vergrendeling en ont-
grendeling van de portieren en de achterklep
een bereik van ca. 20 meter en ca. 100 meter
voor de overige functies.
Als de auto niet reageert bij bediening van een
toets – probeer het dan op minder grote afstand
opnieuw.
N.B.
Er kunnen storingen optreden in de functie
van de informatieknop door radiogolven in de
lucht, omringende gebouwen, topografische
omstandigheden e.d.
Buiten het bereik van de
transpondersleutel
Als de transpondersleutel dermate ver van de
auto verwijderd is dat er geen informatie over de
auto kan worden uitgelezen, wordt de laatst
bekende status van de auto weergegeven zonder
dat de controlelampjes op de transpondersleutels
om de beurt oplichten.
Als er meerdere transpondersleutels voor de auto
in gebruik zijn, geeft uitsluitend de transponder-
sleutel waarmee u de auto de laatste keer ver-
grendelde/ontgrendelde de juiste status aan.
N.B.
Als binnen het bereik van de transpon-
dersleutel geen van de controlelampjes
brandt bij het indrukken van de informatie-
toets, vertoont de communicatie tussen de
transpondersleutel en de auto mogelijk sto-
ringen onder invloed van radiogolven in de
lucht, omringende gebouwen, topografische
omstandigheden e.d.
Gerelateerde informatie
Keyless drive* - bereik transpondersleutel
(p. 180)
Transpondersleutel - bereik (p. 173)
Afneembaar sleutelblad
De transpondersleutel bevat een afneembaar
metalen sleutelblad waarmee u enkele functies
kunt activeren en bepaalde handelingen kunt uit-
voeren.
De unieke code van de sleutelbladen is bekend
bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook
nieuwe sleutelbladen kunnen worden besteld.
Functies sleutelblad
U kunt het afneembare sleutelblad van de trans-
pondersleutel gebruiken om:
het linker voorportier handmatig te ontgren-
delen, als de centrale vergrendeling niet te
bedienen is vanaf de transpondersleutel, zie
Afneembaar sleutelblad - portier ontgrende-
len (p. 176).
het mechanische kinderslot op de achterpor-
tieren te activeren/deactiveren (p. 190).
het rechter voorportier en de achterportieren
handmatig te vergrendelen (p. 185) bij bij-
voorbeeld stroomuitval.
de toegang tot het dashboardkastje en de
bagageruimte (Privacy locking (p. 177)*) te
blokkeren.
de airbag voor de voorpassagier (PACOS*) te
activeren/deactiveren (p. 36).
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel - functies (p. 172)
Transpondersleutel (p. 168)
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
176
Afneembaar sleutelblad -
verwijderen/aanbrengen
Het verwijderen/aanbrengen van het afneembare
sleutelblad (p. 175) gaat als volgt:
Sleutelblad verwijderen
Haal de veerbelaste pal opzij.
Trek tegelijkertijd het sleutelblad naar ach-
teren.
Sleutelblad aanbrengen
Plaats het sleutelblad voorzichtig terug in de
transpondersleutel (p. 168).
1. Houd de transpondersleutel met de gleuf
omhoog en laat het sleutelblad in de gleuf
zakken.
2. Duw voorzichtig tegen het sleutelblad. U
hoort een klikgeluid wanneer het sleutelblad
goed vastzit.
Gerelateerde informatie
Afneembaar sleutelblad - portier ontgrende-
len (p. 176)
Kinderslot - handmatige activering (p. 190)
Passagiersairbag - activering/deactivering*
(p. 36)
Afneembaar sleutelblad - portier
ontgrendelen
Het afneembare sleutelblad (p. 175) is te
gebruiken als de centrale vergrendeling niet kan
worden geactiveerd met de transpondersleutel
(p. 168), bijvoorbeeld als de batterij van de sleu-
tel leeg is.
Als de centrale vergrendeling niet op de trans-
pondersleutel reageert (omdat de batterijen bij-
voorbeeld leeg zijn), kunt u het linker voorportier
op de volgende manier ontgrendelen en openen:
1. Ontgrendel het linker voorportier met het
sleutelblad in de slotcilinder van de portier-
handgreep. Voor een afbeelding en meer
informatie, zie Keyless Drive* - ontgrendelen
met sleutelblad (p. 183).
N.B.
Wanneer u het portier met het sleutelblad
ontgrendeld hebt en vervolgens opent, gaat
het alarm af.
2. Schakel het alarm uit door de transponder-
sleutel in het contactslot te steken.
Voor een auto met Keyless start en ontgrende-
ling/vergrendeling, zie Keyless Drive* - ontgren-
delen met sleutelblad (p. 183).
||
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
180
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel (p. 168)
Transpondersleutel - functies (p. 172)
Keyless Drive*
Auto's uitgerust met Keyless Drive zijn voorzien
van een passief start- en vergrendelingssysteem.
Met Keyless start en ontgrendeling/vergrende-
ling is de auto te starten, vergrendelen en ont-
grendelen zonder dat de transpondersleutel
(p. 168)6 daarvoor in het contactslot hoeft te zit-
ten. U hoeft de transpondersleutel alleen bij u te
dragen in bijvoorbeeld een binnenzak. Het sys-
teem maakt het bijvoorbeeld eenvoudiger om de
auto te openen, wanneer u bijvoorbeeld uw han-
den vol hebt.
Beide transpondersleutels die bij de auto worden
geleverd ondersteunen het Keyless-systeem. U
kunt meer transpondersleutels bijbestellen.
Het elektrische systeem van de auto kan in drie
verschillende standen worden gezet - sleutel-
stand 0, I en II (p. 84) - met de transpondersleu-
tel.
Gerelateerde informatie
Keyless drive* - bereik transpondersleutel
(p. 180)
Keyless Drive* - veilig gebruik van de trans-
pondersleutel (p. 181)
Keyless Drive* - storingen in de functie van
de transpondersleutel (p. 181)
Keyless drive* - bereik
transpondersleutel
Om een portier of de achterklep automatisch te
ontgrendelen zonder knoppen op de transpon-
dersleutel in te drukken, moet de transponder-
sleutel7 zich binnen een straal van 1,5 meter
rond de portierhandgrepen of de achterklep
bevinden.
U moet de transpondersleutel bij u dragen om
een portier te vergrendelen of ontgrendelen.
Wanneer u aan de ene kant van de auto staat, is
het niet mogelijk om met de transpondersleutel
een portier aan de andere kant te vergrendelen
of ontgrendelen.
De rode cirkels op de bovenstaande afbeelding
geven het bereik van de systeemantennes aan.
6Geldt alleen voor een transpondersleutel met PCC.
7Geldt voor een transpondersleutel met PCC (Personal Car Communicator).
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire. 181
Als u alle transpondersleutels uit de auto neemt
terwijl de motor draait, contactslotstand I of II
(p. 84) actief is of alle portieren worden gesloten,
verschijnt er een waarschuwingsmelding op het
bestuurdersdisplay en klinkt er een geluidssig-
naal.
Wanneer de transpondersleutel weer in de auto
wordt geplaatst, dooft de waarschuwingsmelding
en houdt het geluidssignaal op in de volgende
gevallen:
er is een portier geopend of gesloten;
de transpondersleutel is in het contactslot
gestoken
de OK-knop is ingedrukt.
Gerelateerde informatie
Keyless Drive* (p. 180)
Keyless Drive* - locatie antennes (p. 184)
Keyless Drive* - veilig gebruik van
de transpondersleutel
Pas goed op alle transpondersleutels van de
auto.
Als u een van de transpondersleutels8 in de auto
vergeet, worden de Keyless-functies bijvoorbeeld
bij het vergrendelen van de auto gedeactiveerd.
Onbevoegden kunnen de portieren er dan niet
meer mee openen.
De volgende keer dat u de auto ontgrendelt met
een andere transpondersleutel, wordt de trans-
pondersleutel die u in de auto was vergeten weer
geactiveerd.
BELANGRIJK
Laat de transpondersleutel met PCC niet
onbeheerd in de auto liggen. Als iemand
inbreekt in de auto en de transpondersleutel
vindt, is het onder meer mogelijk om de auto
de starten door de transpondersleutel in het
contactslot te plaatsen en vervolgens op de
knop START/STOP ENGINE te drukken.
Gerelateerde informatie
Keyless Drive* (p. 180)
Keyless Drive* - storingen in de
functie van de transpondersleutel
De Keyless-functies (p. 180) kunnen gestoord
worden door elektromagnetische velden en
afschermingen.
N.B.
Plaats/bewaar de PCC niet in de buurt van
een mobiele telefoon of metalen voorwerpen.
Houd een minimale afstand aan van 10-15
cm.
Als er desondanks toch storingen optreden, is de
transpondersleutel en het sleutelblad te gebrui-
ken als een transpondersleutel in basisuitvoering,
zie Transpondersleutel - functies (p. 172).
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel - batterij vervangen
(p. 178)
Keyless Drive* - veilig gebruik van de trans-
pondersleutel (p. 181)
Keyless drive* - bereik transpondersleutel
(p. 180)
8Geldt voor een transpondersleutel met PCC (Personal Car Communicator).
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
182
Keyless Drive* - vergrendelen
Auto's met Keyless start en ontgrendeling/
vergrendeling zijn voorzien van een aanraakge-
voelig gebied op de buitenhandgreep van de
portieren alsook een met rubber beklede knop
naast het eveneens met rubber beklede drukpla-
tje voor ontgrendeling/vergrendeling op de ach-
terklep.
Het aanraakgevoelige gebied op de buitenhandgreep
van de portieren en de met rubber beklede knop naast
het eveneens met rubber beklede drukplaatje op de
achterklep.
Vergrendel de portieren en de achterklep door
lang op het aanraakgevoelige gebied van een van
de portierhandgrepen te drukken of druk op de
kleinste van de beide met rubber beklede knop-
pen op de achterklep - de vergrendelingsindicatie
(p. 171) onder aan de voorruit gaat knipperen om
aan te geven dat er vergrendeling heeft plaatsge-
vonden.
Alle portieren inclusief de achterklep moeten zijn
gesloten, voordat u de auto kunt vergrendelen –
de auto wordt anders niet vergrendeld.
N.B.
Als u (terwijl de motor is afgezet) de trans-
pondersleutel met Keyless-functie uit de auto
haalt en de auto niet vergrendelt door een
van de portierhandgrepen aan te raken of de
vergrendeltoets op de transpondersleutel te
bedienen, gebeurt het volgende:
Na ca. 1½–2 minuten wordt het alarm geacti-
veerd en gaat de alarmdiode op de voorruit
knipperen – het alarm staat daarmee op
scherp maar de auto is niet vergrendeld.
N.B.
Op auto's met een automatische versnellings-
bak moet de keuzehendel in de P-stand
staan. Anders kan de auto niet worden ver-
grendeld of op alarm worden gezet.
Gerelateerde informatie
Keyless Drive* (p. 180)
Alarmindicatie* (p. 193)
Keyless Drive* - ontgrendelen
Er wordt ontgrendeld wanneer iemand een por-
tierhandgreep beetpakt of op het met rubber
beklede drukplaatje van de achterklep drukt –
open het portier of de achterklep op de normale
manier.
N.B.
Normaal registreren de portierhandgrepen
het wanneer u met uw hand de handgreep
beetpakt, maar als u dikke handschoenen
draagt of de handbeweging te snel uitvoert,
moet u de beweging mogelijk een tweede
keer uitvoeren of de handschoen uittrekken.
Gerelateerde informatie
Keyless Drive* (p. 180)
Keyless Drive* - vergrendelen (p. 182)
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire. 183
Keyless Drive* - ontgrendelen met
sleutelblad
Als de centrale vergrendeling niet op de trans-
pondersleutel reageert (omdat de batterijen bij-
voorbeeld leeg zijn), kunt u het linker voorportier
ontgrendelen of vergrendelen met het afneem-
bare sleutelblad.
Opening voor het sleutelblad - voor het afnemen van de
afdekking.
Om bij de slotcilinder te komen dient de kunst-
stof afdekking van de portierhandgreep te wor-
den verwijderd – ook dit vindt plaats met het
sleutelblad:
1. Duw het sleutelblad ca. 1 cm recht omhoog
in de opening aan de onderkant van de por-
tierhandgreep/afdekking – niet wrikken.
> De kunststof afdekking komt automatisch
los, wanneer u het blad recht omhoog de
opening induwt.
2. Steek het sleutelblad vervolgens in de slotci-
linder en ontgrendel het portier.
3. Plaats de kunststof afdekking na ontgrende-
ling terug.
N.B.
Wanneer u het bestuurdersportier met het
sleutelblad ontgrendeld hebt en vervolgens
opent, gaat het alarm af. Het wordt uitgescha-
keld door de PCC in het contactslot te ste-
ken, zie Alarm* - transpondersleutel defect
(p. 193).
Gerelateerde informatie
Keyless Drive* (p. 180)
Afneembaar sleutelblad - verwijderen/
aanbrengen (p. 176)
Alarm* (p. 192)
Keyless Drive* -
vergrendelingsinstellingen
De vergrendelingsinstellingen voor auto's met
passieve start en ontgrendeling/vergrendeling
zijn aan te passen door in het menusysteem MY
CAR aan te geven welke portieren er ontgren-
deld moeten worden.
Voor een beschrijving van het menusysteem, zie
MY CAR (p. 118).
Gerelateerde informatie
Keyless Drive* (p. 180)
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire.
184
Keyless Drive* - locatie antennes
Auto's met Keyless start en ontgrendeling/
vergrendeling zijn voorzien van een aantal anten-
nes die op verschillende locaties ingebouwd zijn
in de auto.
Achterbumper, in het midden
Portierhandgreep, linksachter
Bagageruimte, in het midden, helemaal
voorin, onder de vloer
Portierhandgreep, rechtsachter
Middenconsole, onder achterstuk
Middenconsole, onder voorstuk.
WAARSCHUWING
Personen met een pacemaker mogen niet
dichter dan 22 cm bij de antennes van het
Keyless-systeem komen. Hierdoor voorkomt u
storingen tussen de pacemaker en het Key-
less-systeem.
Gerelateerde informatie
Keyless Drive* (p. 180)
Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf
de buitenkant
Met de transpondersleutel (p. 168) is vergren-
deling/ontgrendeling van de buitenkant mogelijk.
Met de transpondersleutel kunt u alle portieren
en de achterklep gelijktijdig vergrendelen/
ontgrendelen. U hebt de keuze uit verschillende
ontgrendelingsprocedures, zie Transpondersleu-
tel - functies (p. 172).
Om de ontgrendelingsprocedure te kunnen acti-
veren moet het bestuurdersportier dichtstaan –
als een van de overige portieren of de achterklep
openstaat, wordt dit/deze pas na het sluiten ver-
grendeld en inbegrepen in het alarmsysteem.
Voor auto's uitgerust met passieve vergrende-
ling* moeten alle portieren en de achterklep
dichtstaan.
N.B.
Let op het gevaar voor buitensluiten met de
transpondersleutel nog in de auto.
Als u niet met de transpondersleutel kunt ver-
grendelen/ontgrendelen is de batterij mogelijk
leeg – vergrendel/ontgrendel het linker voorpor-
tier dan met het afneembare sleutelblad, zie
Afneembaar sleutelblad - verwijderen/aanbren-
gen (p. 176).
SLOTEN EN ALARM
* Optie/accessoire. 185
N.B.
Let erop dat het alarm afgaat, wanneer het
portier na ontgrendeling met het sleutelblad
wordt geopend – het alarm wordt uitgescha-
keld, wanneer de transpondersleutel in het
contactslot wordt geplaatst.
WAARSCHUWING
Let op het risico van opsluiting in de auto, als
u de auto van de buitenzijde vergrendelt – de
portieren zijn dan namelijk niet meer van de
binnenzijde te openen met de portierhandgre-
pen.
Voor meer informatie, zie Safelock-functie*
(p. 189).
Automatische hervergrendeling
Als u geen van de portieren noch de achterklep
binnen twee minuten na ontgrendeling van de
buitenzijde met de transpondersleutel opent, wor-
den alle sloten automatisch weer vergrendeld. Dit
beperkt het risico dat u de auto per ongeluk
onvergrendeld kunt laten staan. (Voor auto's met
alarmsysteem, zie Alarm* (p. 192).)
Gerelateerde informatie
Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnen-
zijde (p. 186)
Keyless Drive* (p. 180)
Portier handmatig vergrendelen
In bepaalde gevallen moet de auto handmatig
kunnen worden vergrendeld, zoals bij stroomuit-
val.
Het linker voorportier is te vergrendelen met de
bijbehorende slotcilinder en het afneembare
sleutelblad van de transpondersleutel, zie Keyless
Drive* - ontgrendelen met sleutelblad (p. 183).
De overige portieren zijn niet voorzien van een
slotcilinder maar hebben een vergrendelingsbus
aan de korte kant achteraan die omgedraaid
moet worden – de portieren zijn vervolgens
mechanisch vergrendeld/geblokkeerd en niet
meer vanaf de buitenzijde te openen. De portie-
ren zijn echter nog steeds vanaf de binnenzijde te
openen.
Portier handmatig vergrendelen. Niet te verwarren met
het kinderslot (p. 190).
Maak gebruik van het afneembare sleutel-
blad van de transpondersleutel om de cilin-
der te verdraaien, zie Afneembaar sleutelblad
- verwijderen/aanbrengen (p. 176).
Het portier is niet vanaf de buitenzijde te
openen.
Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als
vanaf de binnenzijde te openen.
N.B.
De vergrendelbus van een portier dient
alleen om het desbetreffende portier te
vergrendelen – dus niet alle portieren.
Een handmatig vergrendeld achterportier
waarvan ook het mechanische kinderslot
geactiveerd is, kan noch van de buiten-
zijde noch van de binnenzijde worden
geopend, zie Kinderslot - handmatige
activering (p. 190). Een achterportier dat
op deze manier vergrendeld is kan alleen
ontgrendeld worden met de transponder-
sleutel of de toets voor centrale vergren-
deling.
Gerelateerde informatie
Transpondersleutel - batterij vervangen
(p. 178)
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
204
2. Scrol met de -knop, totdat op het instru-
mentenpaneel een markering (5) voor de
gewenste maximumsnelheid verschijnt.
> De snelheidsbegrenzer is daarmee actief
en de gekozen maximumsnelheid is daar-
mee opgeslagen in het geheugen.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 203)
Snelheidsbegrenzer - snelheid
wijzigen
Opgeslagen snelheid wijzigen
U wijzigt de opgeslagen maximumsnelheid door
de stuurknop of kort of lang in te drukken.
Om aan te passen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph):
Kort indrukken - elke keer drukken komt
overeen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph).
Om aan te passen met +/- 1 km/h (+/- 1 mph):
Houd de knop ingedrukt en laat los bij de
gewenste maximumsnelheid.
De laatst verrichte aanpassing wordt in het
geheugen opgeslagen.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 203)
Snelheidsbegrenzer - tijdelijk
deactiveren en stand-bystand
Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te
beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol
– u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl
de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per onge-
luk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid over-
schrijdt.
Tijdelijk deactiveren – stand-bystand
Om de snelheidsbegrenzer tijdelijk te deactiveren
en stand-by te zetten:
Druk op .
> De markering (5) op het instrumentenpa-
neel verkleurt van GROEN naar WIT,
waarna u tijdelijk de ingestelde maximum-
snelheid kunt overschrijden.
U kunt de snelheidsbegrenzer opnieuw
inschakelen met een druk op , waarna
de markering (5) verkleurt van WIT naar
GROEN om aan te geven dat er opnieuw
een maximumsnelheid voor de auto geldt.
Tijdelijk deactiveren met gaspedaal
De snelheidsbegrenzer is ook met het gaspedaal
stand-by te zetten, bijvoorbeeld om in noodgeval-
len snel te kunnen accelereren:
BESTUURDERSONDERSTEUNING
205
Trap het gaspedaal volledig in.
> Op het instrumentenpaneel staat de
opgeslagen maximumsnelheid met een
gekleurde markering (5) en u kunt de
ingestelde maximumsnelheid tijdelijk over-
schrijden – de markering (5) verkleurt dan
van GROEN naar WIT.
De snelheidsbegrenzer wordt automatisch
opnieuw geactiveerd nadat u het gaspe-
daal hebt losgelaten en de auto is afge-
remd tot een snelheid lager dan de geko-
zen/opgeslagen maximumsnelheid. De
markering (5) op het display verkleurt van
WIT naar GROEN waarna de maximum-
snelheid van de auto opnieuw van kracht
is.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 203)
Snelheidsbegrenzer - beknopte bedienings-
instructies (p. 203)
Snelheidsbegrenzer - snelheid wijzigen
(p. 204)
Snelheidsbegrenzer - uitschakelen (p. 206)
Snelheidsbegrenzer - alarm overschrijding
snelheid (p. 205)
Snelheidsbegrenzer - alarm
overschrijding snelheid
Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te
beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol
– u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl
de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per onge-
luk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid over-
schrijdt.
Op steile aflopende hellingen volstaat de motor-
rem van de snelheidsbegrenzer mogelijk niet,
zodat de gekozen maximumsnelheid wordt over-
schreden. U wordt in dat geval hierop geatten-
deerd door een geluidssignaal.
Het signaal is hoorbaar totdat u de auto hebt
afgeremd tot een snelheid lager dan de gekozen
maximumsnelheid.
N.B.
Het alarm wordt pas na 5 seconden geacti-
veerd, als u de snelheid met minimaal 3 km/h
(2 mph) overschrijdt en u de afgelopen 30
seconden geen van de toetsen of
bedient.
Gerelateerde informatie
Snelheidsbegrenzer (p. 203)
Snelheidsbegrenzer - snelheid wijzigen
(p. 204)
Snelheidsbegrenzer - beknopte bedienings-
instructies (p. 203)
Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en
stand-bystand (p. 204)
Snelheidsbegrenzer - uitschakelen (p. 206)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 207
WAARSCHUWING
De bestuurder dient altijd rekening te houden
met de verkeersomstandigheden en in te grij-
pen, wanneer de cruisecontrol geen passende
snelheid en/of afstand aanhoudt.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 207)
Cruisecontrol* tijdelijk deactiveren en stand-
bystand (p. 208)
Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervat-
ten (p. 208)
Cruisecontrol* - uitschakelen (p. 209)
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Cruisecontrol* - snelheid regelen
U kunt een snelheid activeren, instellen en een
opgeslagen snelheid wijzigen.
Activeren en snelheid instellen
Om de cruisecontrol te starten:
Druk op de stuurknop CRUISE (zonder
snelheidsbegrenzer) of op (met snel-
heidsbegrenzer).
> Op het instrumentenpaneel gaat het
symbool (6) voor de cruisecontrol branden –
de cruisecontrol staat stand-by.
Om de cruisecontrol in te schakelen:
Druk bij de gewenste snelheid op de stuur-
knop of .
> De actuele snelheid wordt in het geheugen
opgeslagen, de markering (5) op het instru-
mentenpaneel gaat branden de ingestelde
snelheid en het symbool (6) verkleurt van
GRIJS naar WIT – de auto houdt de inge-
stelde/opgeslagen snelheid aan.
N.B.
De cruisecontrol is niet in te schakelen bij
snelheden lager dan 30 km/h (20 mph).
Opgeslagen snelheid wijzigen
U wijzigt de opgeslagen snelheid door de stuur-
knop of kort of lang in te drukken.
Om aan te passen met 5 km/h (5 mph):
Kort indrukken - elke keer drukken komt
overeen met 5 km/h (5 mph).
Om aan te passen met 1 km/h (1 mph):
Houd de knop ingedrukt en laat los bij de
gewenste snelheid.
De laatst verrichte aanpassing wordt in het
geheugen opgeslagen.
Als u de snelheid verhoogt met het gaspedaal
voordat u de / -knop indrukt, wordt de
actuele rijsnelheid opgeslagen die geldt bij het
indrukken van de knop.
Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal
zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling
van de cruisecontrol ongewijzigd – de auto hervat
de laatst opgeslagen snelheid wanneer u het
gaspedaal loslaat.
N.B.
Als u een knop van de cruisecontrol meer-
dere minuten ingedrukt houdt, wordt de
cruisecontrol geblokkeerd en uitgeschakeld.
Om de cruisecontrol weer te kunnen active-
ren, moet de auto stilstaan en de motor wor-
den herstart.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol* (p. 206)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
208
Cruisecontrol* tijdelijk deactiveren
en stand-bystand
Het systeem is tijdelijk te activeren en in de
stand-bystand te zetten.
Tijdelijk deactiveren – stand-bystand
Om de cruisecontrol tijdelijk uit te schakelen en
stand-by te zetten:
Druk op de stuurknop .
> De markering (5) en het symbool (6) op het
instrumentenpaneel verkleuren van WIT naar
GRIJS – de cruisecontrol is tijdelijk uitge-
schakeld.
Stand-bystand door actief ingrijpen van
uw kant
De cruisecontrol wordt tijdelijk uitgeschakeld en
automatisch stand-by gezet in de volgende geval-
len:
u bedient het rempedaal
u bedient het koppelingspedaal langer dan
1 minuut3
u haalt de versnellingspook/keuzehendel uit
stand N
u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere
snelheid aan dan ingesteld.
U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te pas-
sen.
Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal
zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling
ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgesla-
gen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Automatische stand-bystand
De cruisecontrol wordt tijdelijk uitgeschakeld en
stand-by gezet in de volgende gevallen:
de wielen verliezen hun grip op het wegdek
het toerental van de motor wordt te laag/
hoog
de snelheid daalt tot onder 30 km/h
(20 mph).
U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te pas-
sen.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol* (p. 206)
Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 207)
Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervat-
ten (p. 208)
Cruisecontrol* - uitschakelen (p. 209)
Cruisecontrol* - ingestelde snelheid
hervatten
De cruisecontrol (CC – Cruise Control) helpt u
een gelijkmatige snelheid aan te houden.
Na tijdelijke deactivering en de stand-
bystand (p. 208) kunt u de eerder ingestelde
snelheid hervatten.
Om de cruisecontrol opnieuw te activeren vanuit
de stand-bystand:
Druk op de stuurknop .
> De markering (5) en het symbool (6) op het
instrumentenpaneel verkleuren van GRIJS
naar WIT en de laatst ingestelde/opgeslagen
snelheid wordt hervat.
N.B.
Nadat u de snelheid weer met de -knop
hebt hervat, kan een markante snelheidstoe-
name volgen.
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol* (p. 206)
Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 207)
Cruisecontrol* tijdelijk deactiveren en stand-
bystand (p. 208)
Cruisecontrol* - uitschakelen (p. 209)
3Bij ontkoppelen en opschakelen of terugschakelen wordt de cruisecontrol niet stand-by gezet.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 209
Cruisecontrol* - uitschakelen
Hier volgt een beschrijving van hoe u het sys-
teem uitschakelt.
De cruisecontrol wordt uitgeschakeld met de
stuurtoets (1) of bij het afzetten van de motor: de
ingestelde/opgeslagen snelheid wordt daarbij
gewist waarna deze niet meer te hervatten is met
de toets .
Gerelateerde informatie
Cruisecontrol* (p. 206)
Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 207)
Cruisecontrol* tijdelijk deactiveren en stand-
bystand (p. 208)
Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervat-
ten (p. 208)
Afstandswaarschuwing*
De afstandswaarschuwing (Distance Alert) waar-
schuwt u, als het tijdsverschil ten opzichte van
de voorligger te klein wordt.
Distance Alert is actief bij snelheden hoger dan
30 km/h (20 mph) en reageert uitsluitend op
voorliggers. Voor voertuigen die langzaam in
tegengestelde richting rijden of stilstaan wordt
geen afstandsinformatie gegeven.
Oranje waarschuwingssymbool4.
Er brandt continu een oranje waarschuwingssym-
bool op de voorruit, als de afstand tot de voorlig-
ger gelijk is aan het ingestelde tijdsverschil.
N.B.
De afstandswaarschuwing is uitgeschakeld,
zolang de adaptieve cruisecontrol actief is.
WAARSCHUWING
Distance Alert reageert alleen, als de afstand
tot voorliggers korter is dan de ingestelde
waarde – de rijsnelheid wordt niet aangepast.
Bediening
Met de knop op de middenconsole kunt u de
functie in- en uitschakelen. Het brandende
lampje in de schakelaar geeft aan dat de functie
geactiveerd is.
Bij bepaalde combinaties van opties is er geen
plek vrij voor een knop op de middenconsole – in
4NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
210
dat geval is het systeem te bedienen via het
menusysteem MY CAR (p. 118) van de auto - ga
vandaar naar de functie
Afstandswaarschuwing.
Tijdsverschil instellen
Bedieningselementen en symbool voor tijdsverschil.
Tijdsverschil – Verlengen/verkorten.
Tijdsverschil - Aan.
U kunt verschillende tijdsver-
schillen ten opzichte van voor-
liggers kiezen en deze worden
op het instrumentenpaneel
weergegeven met 1–5 horizon-
tale streepjes – hoe meer
streepjes, hoe langer het tijdsverschil. Eén
streepje komt overeen met zo'n 1 seconde ten
opzichte van de voorligger en 5 streepjes met
zo'n 3 seconden.
Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de
Adaptieve cruisecontrol (p. 214) geactiveerd is.
N.B.
Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgaf-
stand in meters voor een bepaalde volgtijd.
De ingestelde volgtijd wordt ook gebruikt
door de adaptieve cruisecontrol (p. 214).
Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd
is met de geldende verkeersregels.
Gerelateerde informatie
Afstandswaarschuwing* - beperkingen
(p. 210)
Afstandswaarschuwing* - symbolen en mel-
dingen (p. 212)
Afstandswaarschuwing* -
beperkingen
Dit systeem, dat gebruik maakt van dezelfde
radarsensor als de adaptieve cruisecontrol
(p. 213) en de Collision Warning met Auto Brake
(p. 238) heeft bepaalde beperkingen.
N.B.
In de felle zon en bij lichtschitteringen of
grote variaties in de lichtsterkte alsook het
gebruik van een zonnebril is het op de voor-
ruit geprojecteerde waarschuwingslampje
soms moeilijk waar te nemen.
In slechte weersomstandigheden en op slin-
gerende wegen heeft de radarsensor soms
moeite om voorliggers te registreren.
Ook voorliggers met geringe afmetingen
(zoals motorfietsen) zijn soms moeilijk te ont-
dekken. Dat kan betekenen dat het geprojec-
teerde waarschuwingslampje pas bij kortere
volgtijden oplicht of dat helemaal niet gaat
branden.
Op zeer hoge snelheden is het mogelijk dat
het lampje door beperkingen in het bereik van
de sensor op kortere afstand oplicht.
Voor meer informatie over de beperkingen van de
radarsensor, zie Radarsensor - beperkingen
(p. 226) en (p. 243).
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 211
Gerelateerde informatie
Afstandswaarschuwing* (p. 209)
Afstandswaarschuwing* - symbolen en mel-
dingen (p. 212)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
216
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht
De bediening van de adaptieve cruisecontrol en
de stuurknoppenset varieert, afhankelijk van of
de auto wel of niet met een snelheidsbegrenzer8
is uitgerust.
Adaptieve cruisecontrol met
snelheidsbegrenzer
Cruisecontrol – Aan/Uit.
De stand-bystand wordt beëindigd en de
ingestelde snelheid wordt hervat.
Stand-by zetten
Tijdsverschil – Verlengen/verkorten.
Activeren en snelheid aanpassen.
Groene markering bij opgeslagen snelheid
(WIT = stand-by).
Tijdsverschil
ACC is actief bij GROEN symbool (WIT =
stand-by).
Adaptieve cruisecontrol zonder
snelheidsbegrenzer
De stand-bystand wordt beëindigd en de
ingestelde snelheid wordt hervat.
Cruisecontrol – Aan/Uit of stand-bystand.
Tijdsverschil – Verlengen/verkorten.
Activeren en snelheid aanpassen.
(Wordt niet gebruikt)
Groene markering bij opgeslagen snelheid
(WIT = stand-by).
Tijdsverschil
ACC is actief bij GROEN symbool (WIT =
stand-by).
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 214)
Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en mel-
dingen (p. 224)
8Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 217
Adaptieve cruisecontrol* - snelheid
regelen
Adaptieve cruisecontrol met snelheidsbegrenzer9.
Adaptieve cruisecontrol zonder snelheidsbegrenzer9.
Om de ACC te starten:
Druk op de stuurknop – op het instru-
mentenpaneel (8) gaat een vergelijkbaar WIT
symbool branden om aan te geven dat de
adaptieve cruisecontrol stand-by (p. 219)
staat.
Om de ACC te activeren:
Druk bij de gewenste snelheid op de stuur-
knop of .
> De actuele snelheid wordt opgeslagen in het
geheugen, het instrumentenpaneel toont
korte tijd een "vergrootglas" (6) rond de
ingestelde snelheid en de bijbehorende mar-
kering verkleurt van WIT naar GROEN.
Als dit symbool van WIT naar GROEN
verkleurt, is de ACC actief en houdt
deze de auto op de ingestelde snel-
heid.
Alleen als op het symbool de
afbeelding van een ander voer-
tuig verschijnt, wordt de
afstand tot de voorligger gere-
geld door de ACC.
Tegelijkertijd wordt een snel-
heidsinterval gemarkeerd:
de hogere snelheid met de GROENE marke-
ring is de voorgeprogrammeerde snelheid
de lagere snelheid is de snelheid van de
voorligger.
Opgeslagen snelheid wijzigen
U wijzigt de opgeslagen snelheid door de stuur-
knop of kort of lang in te drukken.
Om aan te passen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph):
Kort indrukken - elke keer drukken komt
overeen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph).
Om aan te passen met +/- 1 km/h (+/- 1 mph):
Houd de knop ingedrukt en laat los bij de
gewenste snelheid.
De laatst verrichte aanpassing wordt in het
geheugen opgeslagen.
Als u de snelheid verhoogt met het gaspedaal
voordat u de / -knop indrukt, wordt de
actuele rijsnelheid opgeslagen die geldt bij het
indrukken van de knop.
9Een toelichting bij de cijfers op de afbeelding staan in het artikel "Adaptieve cruisecontrole - overzicht" (p. 216).
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
218
Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal
zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling
ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgesla-
gen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
N.B.
Als u een knop van de adaptieve cruisecontrol
meerdere minuten ingedrukt houdt, wordt de
cruisecontrol geblokkeerd en uitgeschakeld.
Om de cruisecontrol dan weer te kunnen acti-
veren moet u de auto tot stilstand brengen en
de motor opnieuw starten.
In bepaalde situaties is heractivering van de
cruisecontrol niet mogelijk – in dat geval ver-
schijnt Adaptieve cruise control control
niet beschikbaar op het instrumentenpa-
neel (p. 224).
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 216)
Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 214)
Adaptieve cruisecontrol* -
tijdsverschil instellen
U kunt verschillende tijdsver-
schillen ten opzichte van voor-
liggers kiezen en deze worden
op het instrumentenpaneel
weergegeven met 1–5 horizon-
tale streepjes – hoe meer
streepjes, hoe langer het tijdsverschil. Eén
streepje komt overeen met zo'n 1 seconde ten
opzichte van de voorligger en 5 streepjes met
zo'n 3 seconden.
Om het tijdsverschil in te stellen/te wijzigen:
Draai aan het duimwiel van de stuurknoppen-
set (p. 216) (of gebruik de knoppen /
bij een auto zonder snelheidsbegrenzer).
Bij lage snelheden (en korte tijden) vergroot de
adaptieve cruisecontrol het tijdsverschil iets.
Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen
blijven volgen staat de adaptieve cruisecontrol in
bepaalde situaties aanzienlijke variaties in het
tijdsverschil toe.
Let erop dat korte tijdsverschillen u bij plotselinge
wijzigingen in de verkeersstroom minder tijd
geven om te reageren en in te grijpen.
Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de
afstandswaarschuwing (p. 209) geactiveerd is.
N.B.
Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd
is met de geldende verkeersregels.
Als de adaptieve cruisecontrol bij activering
niet lijkt te reageren, kan dat komen doordat
de volgtijd ten opzichte van de voorligger een
snelheidstoename belet.
Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgaf-
stand in meters voor een bepaalde volgtijd.
Lees meer over hoe u de snelheid regelt (p. 217).
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 216)
Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 214)
Adaptieve cruisecontrol* - uitschakelen
(p. 220)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 219
Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke
deactivering en stand-by
De adaptieve cruisecontrol is tijdelijk te deactive-
ren en stand-by te zetten.
Tijdelijke deactivering/stand-bystand –
met snelheidsbegrenzer
Om de adaptieve cruisecontrol tijdelijk uit te
schakelen en stand-by te zetten:
Druk op de stuurknop
Dit symbool en de markering van de
opslagen snelheid verkleuren dan van
GROEN naar WIT.
Tijdelijke deactivering/stand-bystand -
zonder snelheidsbegrenzer
Om de adaptieve cruisecontrol tijdelijk uit te
schakelen en stand-by te zetten:
Druk op de stuurknop
Stand-bystand door actief ingrijpen van
uw kant
De adaptieve cruisecontrol wordt tijdelijk gedeac-
tiveerd en automatisch stand-by gezet in de vol-
gende gevallen:
u bedient het rempedaal
u bedient het koppelingspedaal langer dan
1 minuut10
u zet de keuzehendel in stand N (automati-
sche versnellingsbak)
u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere
snelheid aan dan ingesteld.
U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te pas-
sen.
Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal
zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling
ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgesla-
gen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat.
Automatische stand-bystand
De adaptieve cruisecontrol is afhankelijk van
andere systemen, zoals Stabiliteitsregeling ESC
(p. 199). Als een van deze systemen niet meer
werkt, wordt de adaptieve cruisecontrol automa-
tisch uitgeschakeld.
Bij automatische deactivering klinkt er een waar-
schuwingssignaal en op het instrumentenpaneel
verschijnt de melding Adaptieve cruise control
geannuleerd. U moet in dat geval zelf ingrijpen
om de snelheid en afstand ten opzichte van de
voorligger aan te passen.
Automatische deactivering is mogelijk in de vol-
gende gevallen:
u opent het portier
u neemt de veiligheidsgordel los
het toerental van de motor wordt te laag/
hoog
de snelheid is gedaald tot onder zo'n
30 km/h11 (20 mph)
de wielen verliezen hun grip op het wegdek
de remmen hebben een hoge temperatuur
de radarsensor wordt gehinderd door natte
sneeuw of hevige regenval (de radargolven
worden geblokkeerd).
Ingestelde snelheid hervatten
Een cruisecontrol in stand-bystand is opnieuw te
activeren bij een druk op de stuurknop – in
dat geval wordt de laatst opgeslagen snelheid
hervat.
N.B.
Nadat de snelheid weer met is hervat, kan
er een markante snelheidstoename volgen.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 216)
Cruisecontrol* (p. 206)
10 Bij ontkoppelen en opschakelen of terugschakelen wordt de cruisecontrol niet stand-by gezet.
11 Geldt niet voor een auto met File-assistent – bij een dergelijke auto werkt het systeem tot aan stilstand.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
220
Adaptieve cruisecontrol* - een
ander voertuig inhalen
Als u achter een voorligger rijdt en u met de rich-
tingaanwijzer12 aangeeft te willen inhalen, helpt
de cruisecontrol door de auto kort te versnellen
ten opzichte van de voorligger.
Het systeem werkt bij snelheden hoger dan
70 km/h (43 mph).
WAARSCHUWING
Let erop dat deze functie bij meer situaties
dan bij inhalen kan worden geactiveerd, bijv.
als de richtingaanwijzer wordt gebruikt om het
wisselen van rijbaan of een afslag naar een
andere weg aan te geven. De auto accele-
reert dan kort.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 216)
Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 214)
Adaptieve cruisecontrol* -
uitschakelen
Knoppenset met snelheidsbegrenzer
De adaptieve cruisecontrol wordt uitgeschakeld
met de stuurknop op de knoppenset van het
stuurwiel (p. 216): de ingestelde/opgeslagen
snelheid wordt daarbij gewist waarna deze niet
meer te hervatten is met de toets .
Knoppenset zonder
snelheidsbegrenzer
Bij kort indrukken van de stuurknop zet u de
adaptieve cruisecontrol stand-by (p. 219). Bij
nogmaals kort indrukken vindt uitschakeling
plaats: de ingestelde/opgeslagen snelheid wordt
daarbij gewist waarna deze niet meer te hervat-
ten is met de toets .
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 214)
Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en mel-
dingen (p. 224)
Adaptieve cruisecontrol* - File-
assistent
De file-assistent is een aanvulling op de adap-
tieve cruisecontrol die ook bij snelheden lager
dan 30 km/h (20 mph) werkt.
Bij auto's met een automatische versnellingsbak
is de adaptieve cruisecontrol aangevuld met de
functie File-assistent (ook wel "Queue Assist"
genoemd).
De file-assistent biedt de volgende functies:
Uitgebreid snelheidsinterval - ook bij snelhe-
den lager dan 30 km/h (20 mph) en bij stil-
stand
Van doelvoertuig veranderen
Beëindiging automatische remfunctie bij stil-
stand
Automatische activering parkeerrem.
Let erop dat 30 km/h (20 mph) de minimum-
snelheid is waarop de adaptieve cruisecontrol in
te stellen is – ook al kan de adaptieve cruisecon-
trol een voorligger volgen tot aan stilstand, is het
kiezen/opslaan van een lagere snelheid dan de
genoemde 30 km/h (20 mph) niet mogelijk.
12 Alleen bij gebruik van de linker richtingaanwijzers bij een auto met het stuur links of de rechter richtingaanwijzers bij een auto met het stuur rechts.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 223
Adaptieve cruisecontrol* - storingen
opsporen en verhelpen
Als op het instrumentenpaneel de melding
Radar afgedekt Zie instructieboekje ver-
schijnt, betekent dit dat de radarsensor (p. 226)
van de adaptieve cruisecontrol geen voorliggers
kan ontdekken.
Deze melding geeft aan dat de Afstandswaar-
schuwing (p. 209) of Collision Warning met Auto
Brak (p. 238) evenmin werken.
In de volgende tabel staan voorbeelden van
mogelijke oorzaken van het verschijnen van de
melding en passende maatregelen:
Oorzaak Maatregel
Het radaroppervlak van de grille is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het radaroppervlak van de grille van vuil, sneeuw en ijs.
De radarsignalen worden gehinderd door hevige regen- of sneeuwval. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de radar soms niet.
De radarsignalen worden gehinderd door opspattend water en opdwar-
relende sneeuw van het wegdek.
Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuw
werkt de radar soms niet.
De melding blijft ook na schoonmaak van het radaroppervlak staan. Wacht even. Het kan enige minuten duren voordat de radar doorheeft dat de
radarsignalen niet langer worden geblokkeerd.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 216)
Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 214)
Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en mel-
dingen (p. 224)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
224
Adaptieve cruisecontrol* - symbolen
en meldingen
Soms kan de adaptieve cruisecontrol een sym-
bool en/of een melding weergeven. Hier ziet u
een paar voorbeelden - volg in die gevallen het
gegeven advies op:
Symbool Melding Betekenis
Het symbool is GROEN De auto houdt de opgeslagen snelheid aan.
Het symbool is WIT De adaptieve cruisecontrol staat stand-by.
De traditionele cruisecontrol is handmatig gekozen.
Stel ESC in op Normaal
voor activering ACC
De adaptieve cruisecontrol is pas te activeren als de Stabiliteitsregeling (p. 199) in de normale stand is gezet.
Adaptieve cruise control
geannuleerd
De adaptieve cruisecontrol werd gedeactiveerd – u dient zelf uw snelheid aan te passen.
Adaptieve cruise control
control niet beschikbaar
De adaptieve cruisecontrol kan niet worden geactiveerd.
Dit kan onder meer gebeuren in de volgende gevallen:
de remmen hebben een hoge temperatuur
de radarsensor wordt gehinderd door natte sneeuw of regen.
Radar afgedekt Zie
instructieboekje
De adaptieve cruisecontrol werkt tijdelijk niet.
De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door
hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken.
U kunt dan overschakelen op (p. 222) de traditionele cruisecontrol (CC) – een displaymelding informeert over
passende alternatieven.
Lees meer over de beperkingen van de radarsensor (p. 226).
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 225
Symbool Melding Betekenis
Adaptieve cruise control
Service vereist
De adaptieve cruisecontrol werkt niet.
Neem dan contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Remmen om stil te blijven
staan + geluidssignaalA
De auto staat stil en de cruisecontrol lost de rem, zodat de parkeerrem verder kan remmen en de auto stil kan
houden. Door een storing in de parkeerrem zal de auto echter spoedig in beweging komen.
U moet zelf remmen. De melding blijft staan en het geluidssignaal klinkt, totdat u het rempedaal of gaspe-
daal bedient.
Onder 30 km/h Voorligger
vereistA
Verschijnt wanneer u de adaptieve cruisecontrol probeert te activeren bij een snelheid lager dan 30 km/h
(20 mph) en er geen voorligger binnen de activeringsafstand te bekennen is.
AAlleen auto met File-assistent.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 216)
Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 214)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
226
Radarsensor
De radarsensor dient om personenauto’s of gro-
tere voertuigen te registreren die in dezelfde
richting als u en in dezelfde rijstrook rijden.
De radarsensor wordt gebruikt voor de volgende
systemen:
Afstandswaarschuwing*
Adaptieve cruisecontrol*
Collision Warning met Auto-Brake en fiet-
sers- & voetgangersdetectie*
BELANGRIJK
Bij zichtbare schade aan de grille van de auto
of het vermoeden dat de radarsensor bescha-
digd is:
Neem contact op met een werkplaats –
geadviseerd wordt een erkende Volvo-
werkplaats.
Als de grille, de radarsensor of de console
ervan beschadigd of losgeraakt is, kan de
functie ervan geheel of gedeeltelijk wegvallen
of storingen vertonen.
Bij modificatie van de radarsensor is het mogelijk
dat het gebruik ervan onwettig wordt.
Gerelateerde informatie
Radarsensor - beperkingen (p. 226)
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Collision Warning* (p. 238)
Afstandswaarschuwing* (p. 209)
Radarsensor - beperkingen
Een radarsensor (p. 226) heeft bepaalde beper-
kingen die onder meer terug te voeren zijn op
het beperkte blikveld.
De adaptieve cruisecontrol heeft veel meer
moeite om een voorligger te ontdekken, als:
als de snelheid van de voorligger veel afwijkt
van die van uw eigen auto
als de radarsensor gehinderd wordt door bij-
voorbeeld hevige regenval of als sneeuw-
modder of andere verontreinigingen de
radarsensor afdekken.
N.B.
Houd het oppervlak vóór de radarsensor
schoon - zie het gedeelte ‘Onderhoud’
(p. 242).
Blikveld
De radarsensor heeft een beperkt bereik. In
bepaalde gevallen wordt een voertuig niet ont-
dekt of later dan verwacht.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 227
Blikveld van de ACC.
Soms kan de radarsensor een voertuig op
korte afstand pas laat registreren, bijvoor-
beeld als een inhalend voertuig invoegt tus-
sen u en uw voorligger.
Ook kleine voertuigen, zoals motorfietsen of
voertuigen die niet in het midden van de rijst-
rook rijden, kunnen onopgemerkt blijven.
In bochten kan de radarsensor op het ver-
keerde voertuig reageren of een eerder
opgemerkt voertuig uit het zicht verliezen.
WAARSCHUWING
De bestuurder dient altijd rekening te houden
met de verkeersomstandigheden en in te grij-
pen, wanneer de adaptieve cruisecontrol geen
passende snelheid of afstand aanhoudt.
De adaptieve cruisecontrol leent zich niet voor
alle verkeers-, weers- en wegomstandighe-
den.
Neem alle hoofdstukken over de adaptieve
cruisecontrol in de gebruikershandleiding
door voor informatie over de systeembeper-
kingen die u moet kennen alvorens het sys-
teem te gebruiken.
De bestuurder is er altijd verantwoordelijk
voor dat de juiste afstand en snelheid worden
aangehouden, ook bij gebruik van de adap-
tieve cruisecontrol.
WAARSCHUWING
Accessoires of andere voorwerpen, zoals bijv.
verstralers, mogen niet vóór de grille worden
gemonteerd.
WAARSCHUWING
De adaptieve cruisecontrol is geen systeem
dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u
merkt dat het systeem een voorligger niet
registreert.
De adaptieve cruisecontrol reageert niet op
voetgangers of dieren noch op kleinere voer-
tuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d.
Tegenliggers, langzaam rijdende en stil-
staande voertuigen of vaste obstakels worden
eveneens genegeerd.
Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in
stadsverkeer of verkeersdrukte, op kruisingen,
bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval of
slecht zicht en evenmin op weggedeelten met
een dikke laag water of sneeuwmodder, op
bochtige wegen of op op- en afritten.
Gerelateerde informatie
Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 213)
Collision Warning* (p. 238)
Afstandswaarschuwing* (p. 209)
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
230
Markt ACCABLISBSymbool Typegoedkeuring
Singapore ✓ ✓ Complies with IDA Standards DA105753
Zuid-Afrika
TA-2009/163
APPROVED
TA-2014/2390
APPROVED
Taiwan
CCAB09LP4590T3
CCAB15LP0680T0
AACC = Adaptive Cruise Control
BBLIS = Blind Spot Information
Gerelateerde informatie
Radarsensor (p. 226)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 231
City Safety
City Safety is een hulpmiddel om u te helpen
een botsing te voorkomen tijdens filerijden en
dergelijke, waarbij plotselinge wijzigingen in het
verkeer vóór u gekoppeld aan onoplettendheid
tot bijna-ongelukken kunnen leiden.
Het City Safety dat actief is bij een snelheid tot
50 km/h (30 mph) helpt u door automatisch te
remmen, wanneer het gevaar voor een botsing
met een voorligger reëel is en u zelf niet snel
genoeg remt en/of uitwijkt.
City Safety wordt geactiveerd in situaties waar
u eigenlijk al veel eerder had moeten remmen,
zodat de functie niet altijd uitkomst biedt.
City Safety is erop gebouwd om zo laat moge-
lijk geactiveerd te worden om onnodige ingrepen
te voorkomen.
Gebruik City Safety niet om uw rijgedrag aan te
passen – als u er blind op vertrouwt dat City
Safety remt, raakt u vroeg of laat betrokken bij
een botsing.
U en eventuele passagiers zullen normaal alleen
merken dat City Safety actief is, wanneer een
botsing dreigt.
Bij auto's met Collision Warning met Auto Brake
(p. 238)* vullen de beide systemen elkaar aan.
BELANGRIJK
Onderhoud en vervanging van onderdelen in
City Safety mogen uitsluitend door een
werkplaats worden uitgevoerd - geadviseerd
wordt een erkende Volvo-werkplaats.
WAARSCHUWING
City Safety werkt niet in alle rijsituaties, ver-
keers-, weers- en wegomstandigheden.
City Safety reageert niet op voertuigen die
in een andere richting dan de eigen auto rij-
den, op kleine voertuigen, op motorfietsen of
op mensen en dieren.
City Safety kan botsingen voorkomen bij
een snelheidsverschil lager dan 15 km/h
(9 mph) - bij een groter snelheidsverschil kan
de impactsnelheid alleen worden geredu-
ceerd. Voor maximale remwerking moet u zelf
het rempedaal intrappen.
Wacht nooit af totdat City Safety ingrijpt. U
bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de juiste afstand en snelheid aanhoudt.
Gerelateerde informatie
City Safety - beperkingen (p. 233)
City Safety - werking (p. 231)
City Safety - bediening (p. 232)
City Safety - lasersensor (p. 235)
City Safety - symbolen en meldingen
(p. 237)
City Safety - werking
City Safety registreert het verkeer vóór de auto
middels een lasersensor boven aan de voorruit.
Wanneer het gevaar voor een aanrijding reëel is,
zal City Safety automatisch remmen, wat aan-
doet als een krachtige remmanoeuvre.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
232
Zend- en ontvangstoog van de lasersensor13.
Bij een snelheidsverschil van 4–15 km/h
(3–9 mph) ten opzichte van de voorligger kan
City Safety een aanrijding geheel voorkomen.
City Safety start een korte, krachtige remma-
noeuvre en zorgt er normaliter voor dat u net
achter uw voorligger tot stilstand komt. Voor veel
bestuurders die dit niet gewend zijn is een derge-
lijke remmanoeuvre onprettig.
Bij een snelheidsverschil groter dan 15 km/h
(9 mph) tussen de voertuigen kan City Safety
een aanrijding niet geheel op eigen kracht voor-
komen – voor het maximale remvermogen dient u
zelf het rempedaal te bedienen. In dat geval is
het ook bij snelheidsverschillen groter dan
15 km/h (9 mph) mogelijk een aanrijding te voor-
komen.
Wanneer het systeem ingrijpt en remt, verschijnt
op het instrumentenpaneel de displaymelding dat
het systeem actief is/was.
N.B.
Als City Safety remt, gaan de remlichten
branden.
Gerelateerde informatie
City Safety - beperkingen (p. 233)
City Safety (p. 231)
City Safety - bediening (p. 232)
City Safety - lasersensor (p. 235)
City Safety - symbolen en meldingen
(p. 237)
City Safety - bediening
City Safety is een hulpmiddel om u te helpen
een botsing te voorkomen tijdens filerijden e.d.,
waarbij plotselinge wijzigingen in het verkeer
vóór u gekoppeld aan onoplettendheid tot bijna-
ongelukken kunnen leiden.
Aan en Uit
N.B.
City Safety wordt bij het starten van de
motor automatisch gestart.
Soms is het handig om City Safety uit te kun-
nen schakelen, bijvoorbeeld wanneer bebladerde
takken langs de motorkap en voorruit kunnen
schampen.
City Safety is te bedienen in het menusysteem
MY CAR (p. 118) en na een motorstart is het
systeem als volgt uit te schakelen:
Ga in MY CAR naar Rijondersteuning en
kies Uit bij City Safety.
De volgende keer dat de motor wordt gestart
is de functie echter weer actief, ook al stond
het systeem uit toen de motor werd afgezet.
13 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
233
WAARSCHUWING
De lasersensor geeft ook laserlicht af, wan-
neer u City Safety handmatig uitgeschakeld
hebt.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 231)
City Safety - beperkingen (p. 233)
City Safety - werking (p. 231)
City Safety - lasersensor (p. 235)
City Safety - symbolen en meldingen
(p. 237)
MY CAR (p. 118)
City Safety - beperkingen
De City Safety-sensor is erop gebouwd om
auto's en andere voertuigen vóór u te ontdekken,
zowel overdag als 's nachts.
Er gelden echter bepaalde beperkingen voor het
systeem.
Door de beperkingen van de sensor werkt City
Safety minder goed – of helemaal niet – bij
hevige sneeuw- of regenval, in dichte mist of in
dikke stofwolken of stuifsneeuw. Ook condens,
vuil, sneeuw en ijs op de voorruit kunnen voor
storingen in de werking zorgen.
Hangende voorwerpen zoals vlaggen/wimpels
die uitstekende lading markeren of accessoires
zoals verstralers en frontbars die boven de motor-
kap uitsteken zorgen voor functiebeperkingen.
Het laserlicht van de sensor in City Safety meet
hoe het licht reflecteert. De sensor kan geen
obstakels met een gering reflecterend vermogen
waarnemen. De achterkant van voertuigen weer-
kaatst veelal voldoende licht dankzij de kenteken-
plaat en de achterlichtreflectoren.
Bij gladheid is de remweg langer waardoor City
Safety minder goed in staat is aanrijdingen te
voorkomen. In dergelijke situaties zullen het
ABS14 en ESC15 voor het maximale remvermo-
gen zorgen met behoud van de stabiliteit.
Wanneer u achteruitrijdt, is City Safety tijdelijk
gedeactiveerd.
City Safety wordt niet geactiveerd op lage snel-
heden (onder 4 km/h (3 mph)), wat betekent dat
het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij u een
voorligger uiterst langzaam nadert zoals tijdens
het parkeren.
De commando's die u zelf geeft hebben altijd
voorrang, wat betekent dat City Safety niet
ingrijpt in situaties waarbij u duidelijke comman-
do's geeft via stuurwiel of gaspedaal, zelfs al is
een aanrijding onvermijdelijk.
Nadat City Safety een aanrijding met een stil-
staand obstakel heeft voorkomen, blijft de auto
maximaal 1,5 seconde stilstaan. Als de auto
wordt afgeremd wegens een rijdende voorligger,
wordt de snelheid begrensd tot dezelfde snelheid
als die van de voorligger.
Bij een auto met een handgeschakelde versnel-
lingsbak slaat de motor af wanneer City Safety de
auto tot stilstand heeft gebracht, tenzij u daarvoor
het koppelingspedaal weet te bedienen.
14 (Anti-lock Braking System) - Antiblokkeerremsysteem.
15 (Electronic Stability Control) - Stabiliteitsregeling.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
234
N.B.
Houd de voorruit in het gebied vóór de
lasersensor vrij van sneeuw, ijs, condens
en vuil (zie de afbeelding met de sensor-
positie (p. 231)).
Plak of bevestig geen zaken op de voor-
ruit vóór de lasersensor.
Haal sneeuw en ijs van de motorkap – de
laag sneeuw en ijs mag niet dikker zijn
dan 5 cm.
Storingen opsporen en verhelpen
Als de melding Voorruitsensoren afgedekt Zie
instructieboek op het instrumentenpaneel ver-
schijnt, worden de lasersensoren gehinderd zodat
ze geen voertuigen vóór de auto kunnen registre-
ren. Dit betekent op zijn beurt dat City Safety niet
werkt.
De melding Voorruitsensoren afgedekt Zie
instructieboek verschijnt echter niet in alle situ-
aties waarbij de lasersensor gehinderd worden –
let er daarom op dat u de voorruit en in het bij-
zonder het gebied vóór de lasersensor zorgvuldig
schoonhoudt.
In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken
van het verschijnen van de melding en sugges-
ties voor passende maatregelen.
Oorzaak Maatregel
Het voorruitoppervlak
vóór de lasersensor is
vuil of bedekt met
sneeuw of ijs.
Ontdoe het voorruit-
oppervlak vóór de
lasersensor van vuil,
sneeuw en ijs.
Het zicht van de
lasersensor is
geblokkeerd.
Verwijder het voor-
werp dat het zicht
blokkeert.
BELANGRIJK
Als het voorruitoppervlak vóór een van beide
‘ogen’ barsten, krassen of steenslag vertoont
van ca. 0,5 × 3,0 mm (of groter), neem dan
contact op met een erkende werkplaats om
de voorruit te laten vervangen (zie de afbeel-
ding met de sensorpositie (p. 231)) – geadvi-
seerd wordt een erkende Volvo-werkplaats.
Als u niets doet, presteert City Safety
mogelijk minder goed.
Om te voorkomen dat City Safety helemaal
niet, onjuist of in beperkte mate werkt, geldt
tevens het volgende:
Volvo adviseert u scheurtjes, krassen of
sterren in het gebied vóór de lasersensor
niet te repareren, maar de complete
voorruit te vervangen.
Voordat de voorruit wordt vervangen,
moet u contact opnemen met een
erkende Volvo-werkplaats om te contro-
leren of de juiste voorruit wordt besteld
en gemonteerd.
monteer bij vervanging van de ruitenwis-
sers hetzelfde type of een ander type,
door Volvo goedgekeurde ruitenwissers.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
235
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 231)
City Safety - werking (p. 231)
City Safety - bediening (p. 232)
City Safety - lasersensor
Het City Safety-systeem maakt gebruik van
een sensor die laserlicht uitzendt (zie afbeelding
(p. 231) voor de locatie van de sensor). Neem
contact op met een gekwalificeerde werkplaats
als de lasersensor een storing vertoont of nage-
keken moet worden – geadviseerd wordt een
erkende Volvo-werkplaats. Het is daarom essen-
tieel dat u de aangegeven instructies opvolgt bij
het hanteren van de lasersensor.
De volgende twee stickers gelden voor de lasers-
ensor:
Op de bovenste sticker in de afbeelding staat de
classificatie van het laserlicht:
Laserstraling - Niet rechtstreeks in de straal
kijken met optische instrumenten - Klasse
1M laserproduct.
Op de onderste sticker staan de fysische eigen-
schappen van het laserlicht:
IEC 60825-1:1993 + A2:2001. Voldoet aan
de normen van de FDA (Amerikaanse keu-
ringsdienst van waren) betreffende de uit-
voering van laserproducten met uitzondering
van de afwijkingen conform ‘Laser Notice No.
50’, d.d. 26 juli 2001.
Stralingsgegevens voor lasersensor
De fysische gegevens staan nader omschreven in
de volgende tabel.
Maximale pulsenergie 2,64 µJ
Maximaal gem. vermogen 45 mW
Pulsduur 33 ns
Divergentie (horizontaal × verti-
caal)
28° × 12°
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
236
WAARSCHUWING
Als u de instructies in deze handleiding niet
opvolgt, bestaat er gevaar voor oogletsel!
Kijk nooit van een afstand van 100 mm of
minder in de lasersensor (waaruit uiteen-
lopende, onzichtbare laserstralen komen)
met vergrotende optiek zoals een ver-
grootglas, microscoop, objectief of soort-
gelijke optische instrumenten.
Laat tests, reparaties, demontage, afstel-
ling en/of vervanging van de lasersensor
of delen ervan alleen uitvoeren door een
erkende werkplaats – geadviseerd wordt
een erkende Volvo-werkplaats.
Stel de lasersensor niet bij en voer geen
onderhoud uit dat niet uitdrukkelijk in
deze handleiding staat aangegeven om
blootstelling aan schadelijke straling
tegen te gaan.
De reparateur dient de speciaal opge-
stelde werkplaatsinformatie voor de
lasersensor te volgen.
Demonteer de lasersensor niet (en ver-
wijder de lenzen evenmin). Een gedemon-
teerde lasersensor is een laserproduct
klasse 3B volgens de IEC-norm
60825-1. Een laserproduct klasse 3B is
niet veilig voor de ogen en houdt dan ook
een gevaar voor oogletsel in.
Koppel de connector van de lasersensor
los voordat u deze van de voorruit demon-
teert.
Zorg dat de lasersensor op de voorruit
gemonteerd is alvorens de connector aan
te sluiten.
De lasersensor zendt laserlicht uit wan-
neer de transpondersleutel in sleutel-
stand II (p. 84) staat, ook al is de motor
afgezet.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 231)
City Safety - beperkingen (p. 233)
City Safety - werking (p. 231)
City Safety - bediening (p. 232)
City Safety - symbolen en meldingen
(p. 237)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
237
City Safety - symbolen en
meldingen
Terwijl City Safety (p. 231) automatisch remt,
kunnen een of meer symbolen op het instrumen-
tenpaneel gaan branden in combinatie met een
tekstmelding. Meldingen kunt u van het display
halen door de OK-knop op de richtingaanwijzer-
hendel kort in te drukken.
Symbool Melding Betekenis/Maatregel
Automatisch remmen door
City Safety
City Safety remt op dit moment of remde eerder automatisch.
Voorruitsensoren afgedekt Zie
instructieboek
De lasersensor werkt tijdelijk niet doordat deze door iets gehinderd wordt.
Verwijder het voorwerp dat de sensor hindert en/of maak het voorruitoppervlak vóór de sensor schoon.
Lees meer over de beperkingen van de lasersensor (p. 233).
City Safety Service vereist City Safety is defect.
Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats.
Gerelateerde informatie
City Safety (p. 231)
City Safety - beperkingen (p. 233)
City Safety - werking (p. 231)
City Safety - bediening (p. 232)
City Safety - lasersensor (p. 235)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
238
Collision Warning*
‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers-
en voetgangersdetectie’ is een hulpmiddel dat
bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het
gevaar bestaat dat u op een voetganger of ach-
ter op een (stilstaande of rijdende) fietser of
voorligger botst.
‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en
voetgangersdetectie’ wordt geactiveerd in situ-
aties waar u eigenlijk al veel eerder had moeten
remmen, zodat het systeem niet altijd uitkomst
biedt.
‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en
voetgangersdetectie’ is erop gebouwd om zo laat
mogelijk geactiveerd te worden om onnodige
ingrepen te voorkomen.
‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en
voetgangersdetectie’ kan een aanrijding voorko-
men of de impactsnelheid verlagen.
Gebruik ‘Collision Warning met Auto Brake en
fietsers- en voetgangersdetectie’ niet om uw rij-
gedrag aan te passen – als u er blind op ver-
trouwt dat Collision Warning met Auto Brake
remt, raakt u vroeg of laat betrokken bij een aan-
rijding.
Twee systeemuitvoeringen
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto
kan de ‘Collision Warning met Auto Brake en fiet-
sers- en voetgangersdetectie’ in twee uitvoerin-
gen voorkomen:
Uitvoering 1
U wordt alleen met visuele en akoestische signa-
len gewaarschuwd16 voor obstakels – er wordt
niet automatisch geremd, u moet zelf remmen.
Uitvoering 2
U wordt met visuele en akoestische signalen
gewaarschuwd voor obstakels – de auto remt
automatisch als u niet zelf binnen een redelijke
tijd reageert.
BELANGRIJK
Onderhoud aan de componenten van ‘Colli-
sion Warning met Auto Brake en fietsers- en
voetgangsdetectie’ mag uitsluitend worden
uitgevoerd in een werkplaats – geadviseerd
wordt een door Volvo erkende werkplaats.
Gerelateerde informatie
Collision Warning* - werking (p. 239)
Collision Warning* - detectie van voetgan-
gers (p. 241)
Collision Warning* - detectie van fietsers
(p. 240)
Collision Warning* - bediening (p. 242)
Collision Warning* - beperkingen (p. 244)
Collision Warning* - beperkingen van de
camerasensor (p. 245)
Collision Warning* - symbolen en meldingen
(p. 247)
16 Geen waarschuwing voor fietsers bij ‘Uitvoering 1’.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 239
Collision Warning* - werking
Functie-overzicht17.
Audiovisueel waarschuwingssignaal wanneer
een botsing dreigt.
Radarsensor18
Camerasensor
Collision Warning met Auto Brake vervult drie
functies in de volgende volgorde:
1. Collision Warning
2. Brake Support18
3. Auto Brake18
Collision Warning en City Safety (p. 231) vullen
elkaar aan.
1 – Collision Warning
Eerst wordt u gewaarschuwd voor een dreigende
aanrijding.
Collision Warning kan voetgangers, fietsers of
voertuigen voor uw auto ontdekken, die stilstaan
of in dezelfde richting als u rijden.
Bij gevaar voor een aanrijding met een voetgan-
ger, fietser of voertuig, wordt uw aandacht
getrokken met een rood knipperend waarschu-
wingssymbool (1) en een akoestisch signaal.
2 - Brake Support18
Als het gevaar voor een aanrijding na de Collision
Warning verder is toegenomen, treedt de Brake
Support in werking.
Dit betekent dat het systeem de nodige voorbe-
reidingen treft voor een snelle remmanoeuvre,
waarna de remmen licht worden aangezet. Dit is
te merken aan een lichte schok.
Als u het rempedaal met een bepaalde snelheid
bedient, wordt het maximale remvermogen gele-
verd.
Brake Support helpt u eveneens bij het remmen,
als het systeem ervan uitgaat dat de remma-
noeuvre alleen niet voldoende is om een botsing
te voorkomen.
3 - Auto Brake18
Op het laatste moment wordt de automatische
remfunctie geactiveerd.
Als u in deze fase nog steeds niet aan een uit-
wijkmanoeuvre bent begonnen en het aanrij-
dingsgevaar urgent is, schakelt de automatische
remfunctie in, ongeacht of u remt of niet. De auto
wordt daarbij maximaal afgeremd om de bots-
snelheid te beperken of zoveel als nodig is om
een aanrijding te voorkomen. Voor fietsers wordt
mogelijk zeer laat gewaarschuwd en geremd of
gelijktijdig gewaarschuwd en geremd.
17 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
18 Alleen met een systeem in uitvoering 2.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
240
WAARSCHUWING
Collision Warning werkt niet in alle rijsituaties,
verkeers-, weers- en wegomstandigheden.
Collision Warning reageert niet op naderende
tegenliggers of fietsers noch op dieren.
Er wordt alleen gewaarschuwd, wanneer het
risico van een botsing groot is. In het onder-
deel "Functie" en "Beperkingen" wordt geïn-
formeerd over de beperkingen die u als
bestuurder moet kennen, voordat u de Colli-
sion Warning met Auto Brake gebruikt.
Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd
voor voetgangers en fietsers bij een rijsnel-
heid hoger dan 80 km/h (50 mph).
In het donker en in tunnels kan niet worden
gewaarschuwd noch geremd voor voetgan-
gers en fietsers – zelfs al brandt de straatver-
lichting.
Auto Brake kan een botsing geheel voorko-
men of de botssnelheid verlagen. Bedien voor
een maximale remwerking altijd het rempe-
daal – ook al wordt er automatisch geremd.
Wacht nooit een waarschuwingssignaal van
de Collision Warning af. U bent er altijd ver-
antwoordelijk voor om de juiste afstand en
snelheid aan te houden – ook bij gebruik van
de Collision Warning met Auto Brake.
Gerelateerde informatie
Collision Warning* (p. 238)
Collision Warning* - detectie van
fietsers
Het systeem ‘ziet’ alleen de achterkant van fietsers die
zich in dezelfde richting als uw auto bewegen.
Optimaal voorbeeld van wat het systeem als een fietser
beschouwt – met duidelijke lichaams- en fietscontouren,
recht van achteren gezien en in het verlengde van de
hartlijn door de auto.
Voor optimale prestaties van het systeem dient
de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor
identificatie van fietsers zo uniform mogelijke
informatie over de lichaams- en fietscontouren
ontvangen – dat houdt in dat kenmerkende
(lichaams-)delen zoals fiets, hoofd, armen, schou-
ders, benen, borstkas en buik moeten kunnen
worden waargenomen evenals een bewegingspa-
troon dat voor fietsers als normaal te beschou-
wen is.
Het systeem kan fietsers niet ontdekken, als de
camera grote delen van het lichaam van de fiet-
ser of van zijn/haar fiets niet kan waarnemen.
Het systeem kan alleen volwassen fietsers
ontdekken die op een dames- of herenfiets
zitten.
De fiets moet aan de achterkant zijn voorzien
van een rode reflector die goed zichtbaar en
goedgekeurd19 is en op minstens 70 cm
boven het wegdek zit.
Het systeem kan fietsers alleen recht van
achteren ontdekken en alleen als deze zich
in dezelfde richting als uw auto bewegen –
niet schuin van achteren of van opzij.
Fietsers die dicht op de denkbeeldige snijlij-
nen door de zijkanten van uw auto fietsen
19 De reflector moet voldoen aan de aanbevelingen en voorschriften van de verkeersinstantie in het desbetreffende land.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 241
(links of rechts ervan) worden mogelijk laat
of helemaal niet ontdekt.
Bij zonsondergang en -opgang kan het sys-
teem fietsers minder goed registreren – ver-
gelijkbaar met het menselijke oog.
Het systeem is niet in staat fietsers te regis-
treren bij ritten in het donker of in tunnels –
zelfs al brandt de straatverlichting.
Voor optimale fietsersdetectie moet het sys-
teem City Safety zijn geactiveerd, zie City
Safety (p. 231).
WAARSCHUWING
Collision Warning met Auto Brake en voet-
gangers- en fietserdetectie is een hulpmiddel.
Fietserdetectie is niet mogelijk:
in alle situaties en het systeem heeft bij-
voorbeeld moeite met gedeeltelijk zicht-
bare fietsers;
bij fietsers in kleding die de lichaamscon-
touren verhult of fietsers die van de zij-
kant komen;
bij fietsen waar achterop geen reflector
zit;
bij fietsen waarop grote voorwerpen wor-
den vervoerd.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de auto op de juiste wijze bestuurt en vol-
doende afstand houdt afhankelijk van de rij-
snelheid.
Gerelateerde informatie
Collision Warning* (p. 238)
Collision Warning* - detectie van
voetgangers
Ideaalvoorbeelden van wat het systeem als voetgangers
met herkenbare lichaamscontouren beschouwt.
Voor optimale prestaties van het systeem dient
de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor
identificatie van voetgangers zo uniform moge-
lijke informatie over de lichaamscontouren ont-
vangen – dat houdt in dat kenmerkende
lichaamsdelen zoals hoofd, armen, schouders,
benen, borstkas en buik moeten kunnen worden
waargenomen evenals een bewegingspatroon
dat voor mensen als normaal te beschouwen is.
Het systeem kan voetgangers niet ontdekken, als
de camera grote delen van het lichaam niet kan
waarnemen.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
243
Ga naar Waarschuwingsafstand in
Botswaarschuwing in het menusysteem
MY CAR (p. 118) - kies daar Lang, Normaal
of Kort.
De waarschuwingsafstand is bepalend voor de
gevoeligheid van het systeem. Bij de waarschu-
wingsafstand Lang wordt eerder gewaarschuwd.
Ga altijd uit van de instelling Lang, maar als deze
instelling te vaak tot waarschuwingen leidt (wat in
bepaalde situaties als hinderlijk kan worden erva-
ren) kunt u overgaan op de waarschuwingsaf-
stand Normaal.
Maak alleen in uitzonderingsgevallen zoals bij
dynamisch rijden gebruik van de waarschuwings-
afstand Kort.
N.B.
Bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol
worden het waarschuwingslampje en de
waarschuwingszoemer door de cruisecontrol
gehanteerd, ook al hebt u de Collision War-
ning gedeactiveerd.
De Collision Warning waarschuwt u bij gevaar
voor een botsing, maar het systeem is niet in
staat de reactietijd te verkorten.
Voor een optimale werking van de Collision
Warning dient u de Afstandswaarschuwing
(p. 209) altijd in te stellen op tijdsverschil 4-5.
N.B.
Ook als u de waarschuwingsafstand hebt
ingesteld op Lang, kunnen de waarschuwin-
gen voor uw gevoel soms laat worden afge-
geven. Bijvoorbeeld bij grote snelheidsver-
schillen of als de voorligger krachtig remt.
WAARSCHUWING
Geen enkel automatisch systeem kan in alle
situaties een 100 % feilloze werking garande-
ren. Test Collision Warning met Auto Brake
daarom nooit uit op mensen of voertuigen -
dat kan namelijk tot ernstig letsel/ernstige
schade en levensgevaarlijke situaties leiden.
Instellingen controleren
De actuele instellingen zijn te controleren via het
display van de middenconsole en in het menu-
systeem (p. 118) MY CAR.
Onderhoud
Camera- en radarsensor21.
De sensoren werken alleen naar behoren wan-
neer u vuil, ijs en sneeuw verwijdert en ze regel-
matig schoonmaakt met water en autoshampoo.
N.B.
Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken,
neemt de functie af en kan meten onmogelijk
worden gemaakt.
20 De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
21 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
244
Gerelateerde informatie
Collision Warning* (p. 238)
Collision Warning* - beperkingen
Het systeem heeft bepaalde beperkingen – zo is
het systeem pas actief bij snelheden van zo'n
4 km/h (3 mph) en hoger.
In de felle zon en bij lichtschitteringen alsook het
gebruik van een zonnebril is het op de voorruit
geprojecteerde waarschuwingslampje voor de
Collision Warning (zie (1) op de afbeelding
(p. 239)) soms moeilijk te ontdekken. Dat is ook
mogelijk als u niet recht vooruit kijkt. Houd de
waarschuwingszoemer daarom altijd ingescha-
keld.
Bij gladheid is de remweg langer waardoor het
systeem minder goed in staat is aanrijdingen te
voorkomen. In dergelijke situaties zullen het ABS
en de ESC (p. 199) voor het maximale remver-
mogen zorgen met behoud van de stabiliteit.
N.B.
Het visuele waarschuwingssignaal kan korte
tijd buiten werking worden gesteld, wanneer
de temperatuur in het interieur bijvoorbeeld
door de felle zon te hoog is opgelopen. Als dit
gebeurt, wordt er een waarschuwingszoemer
afgegeven ook al hebt u deze uitgeschakeld
via het menusysteem.
Waarschuwingen kunnen eveneens uit-
blijven bij een zeer geringe afstand tot de
voorligger of bij relatief grote stuur- en
pedaalbewegingen zoals bij een zeer
actieve rijstijl.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 245
WAARSCHUWING
Als de gecombineerde camera en radarsen-
sor op grond van de verkeerssituatie of
anderszins problemen heeft voetgangers,
voorliggers of fietsers te ontdekken, is het
mogelijk dat het systeem pas laat, onterecht
of helemaal geen waarschuwing geeft en
remt.
De sensoren hebben een beperkt bereik voor
voetgangers en fietsers22, zodat het systeem
voor dergelijke weggebruikers efficiënt waar-
schuwt en remingrepen verricht bij rijsnelhe-
den tot 50 km/h (30 mph). Voor stilstaande
of langzaam rijdende voorliggers wordt effici-
ent gewaarschuwd en geremd bij rijsnelheden
tot 70 km/h (43 mph).
In het donker of bij slecht zicht wordt mogelijk
niet gewaarschuwd voor langzaam rijdende of
stilstaande voorliggers.
Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd
voor voetgangers en fietsers bij een rijsnel-
heid hoger dan 80 km/h (50 mph).
De Collision Warning maakt gebruik van dezelfde
radarsensor als die van de adaptieve cruisecon-
trol (p. 213). Lees meer over de beperkingen van
de radarsensor (p. 226).
Als u vindt dat er te vaak wordt gewaarschuwd en
de signalen als storend ervaart, kunt u de waar-
schuwingsafstand verkleinen (p. 242). Het sys-
teem waarschuwt dan minder snel en minder
vaak.
Met geactiveerde achteruitversnelling is de Colli-
sion Warning met Auto Brake tijdelijk gedeacti-
veerd.
Collision Warning met Auto Brake wordt niet
geactiveerd op lage snelheden (onder 4 km/h
(3 mph)), wat betekent dat het systeem niet
ingrijpt in situaties waarbij u een voorligger uiterst
langzaam nadert zoals tijdens het parkeren.
In situaties waarin u actief en bewust rijgedrag
laat zien, wordt Collision Warning minder actief.
Nadat Auto Brake een aanrijding met een stil-
staand obstakel heeft voorkomen, blijft de auto
maximaal 1,5 seconde stilstaan. Als de auto
wordt afgeremd wegens een rijdende voorligger,
wordt de snelheid begrensd tot dezelfde snelheid
als die van de voorligger.
Bij een auto met een handgeschakelde versnel-
lingsbak slaat de motor af wanneer Auto Brake
de auto tot stilstand heeft gebracht, tenzij u daar-
voor het koppelingspedaal weet te bedienen.
Gerelateerde informatie
Collision Warning* (p. 238)
Collision Warning* - beperkingen
van de camerasensor
"Collision Warning met Auto Brake en voetgan-
gers- en fietsersdetectie" is een hulpmiddel dat
bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het
gevaar bestaat dat u op een voetganger of ach-
ter op een (stilstaande of rijdende) fietser of
voorligger botst.
Het systeem maakt gebruik van de camerasen-
sor van de auto, die bepaalde beperkingen
heeft.
De camerasensor van de auto wordt naast de
Collision Warning met Auto Brake ook gebruikt
door de functies:
Automatisch groot licht (p. 97)
Verkeersbordinformatie (p. 254)
Driver Alert Control - DAC (p. 257)
Rijbaanassistent (p. 260)
N.B.
Houd de voorruit in het gebied vóór de came-
rasensor vrij van ijs, sneeuw, condens en vuil.
Plak of monteer niets op de voorruit vóór de
camerasensor, aangezien één of meer came-
ra’s voor het systeem hierdoor slechter of niet
meer werken.
22 Voor fietsers wordt mogelijk zeer laat gewaarschuwd en geremd of gelijktijdig gewaarschuwd en geremd.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
246
De camerasensor kent ongeveer dezelfde beper-
kingen als het menselijk oog. Dit houdt in dat de
sensor minder goed "ziet" bij hevige regen- of
sneeuwval en in dichte mist. In dergelijke
omstandigheden kunnen functies die gebruik
maken van de camera grote beperkingen onder-
vinden of tijdelijk gedeactiveerd worden.
Ook fel tegenlicht, reflecties op het wegdek,
besneeuwde of beijzelde wegen, verontreinigde
of onduidelijke rijstrookmarkeringen kunnen aan-
leiding geven tot grote beperkingen voor de func-
ties die van de camera gebruik maken om bij-
voorbeeld het wegdek af te tasten en andere
voertuigen en voetgangers te ontdekken.
Het blikveld van de camerasensor is beperkt,
zodat voetgangers, fietsers en voertuigen in
bepaalde situaties niet kunnen worden geregis-
treerd of later worden ontdekt dan verwacht.
Bij zeer hoge temperaturen werkt de camera de
eerste ca. 15 minuten na het starten van de
motor niet om de camerafunctie te ontzien.
Storingen opsporen en verhelpen
Als op het display de melding Voorruitsensoren
afgedekt Zie instructieboek staat, betekent dit
dat de camerasensor afgedekt is en geen voet-
gangers, fietsers, voertuigen of rijstrookmarkerin-
gen vóór de auto kan ontdekken.
Dit betekent tevens dat, naast Collision Warning
met automatisch remmen, de volgende functies
evenmin volledig werken:
Automatisch groot licht
Driver Alert Control
Rijbaanassistent
Verkeersbordinformatie
In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken
van het verschijnen van de melding en passende
maatregelen.
Oorzaak Maatregel
Het voorruitoppervlak
vóór de camera is
vuil of bedekt met
sneeuw of ijs.
Ontdoe het voorruitop-
pervlak vóór de
camera van vuil,
sneeuw en ijs.
Bij dichte mist en
hevige regen- of
sneeuwval heeft de
camera een minder
goed zicht.
Valt niets aan te doen.
Bij hevige neerslag
werkt de camera soms
niet.
Oorzaak Maatregel
Het voorruitoppervlak
vóór de camera is
schoongemaakt,
maar de melding
blijft.
Wacht even. Het kan
enige minuten duren
voordat de camera het
zicht opnieuw heeft
gemeten.
Er is vuil tussen de
binnenkant van de
voorruit en de
camera gekomen.
Bezoek een werk-
plaats om de binnen-
kant van de voorruit
achter de camerabe-
huizing te laten
schoonmaken – gead-
viseerd wordt een
erkende Volvo-werk-
plaats.
Gerelateerde informatie
Collision Warning* (p. 238)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 249
BLIS*
BLIS (Blind Spot Information) is een functie om
u ondersteuning te bieden bij rijden in druk ver-
keer op wegen met meerdere rijbanen in
dezelfde richting.
Het BLIS-systeem is een hulpmiddel om u te
waarschuwen voor:
voertuigen in de dode hoek
snel inhalende voertuigen in de linker en
rechter rijbaan naast uw auto.
De BLIS-functie CTA (p. 251) (Cross Traffic
Alert) is een hulpmiddel om u te waarschuwen
voor:
kruisend verkeer als u achteruitrijdt met de
auto.
WAARSCHUWING
BLIS is slechts een aanvullend hulpmiddel en
werkt niet in alle situaties.
BLIS vormt geen vervanging voor een veilige
rijstijl en het gebruik van de buitenspiegels.
Ook met BLIS moet u altijd oplettend en ver-
antwoord blijven rijden - u bent er altijd ver-
antwoordelijk voor dat u op een veilige manier
van rijstrook wisselt.
Overzicht
Positie BLIS-lampje23.
Controlelampje
BLIS-symbool
N.B.
Het lampje gaat branden aan de kant van de
auto waar het systeem het voertuig heeft ont-
dekt. Als de auto aan beide kanten tegelijker-
tijd wordt ingehaald, gaan beide lampjes bran-
den.
Onderhoud
De sensoren voor het BLIS-systeem zitten aan
de binnenkant van beide hoeken van achterspat-
bord/bumper.
Houd dit gebied schoon - ook aan de linkerzijde.
Voor optimale werking is het belangrijk dat
de oppervlakken vóór de sensoren worden
schoongehouden.
Gerelateerde informatie
BLIS* - bediening (p. 250)
BLIS - symbolen en meldingen (p. 253)
CTA* (p. 251)
23 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 251
BELANGRIJK
Reparaties aan de componenten van de
BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de
bumper mogen uitsluitend in een werkplaats
worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werk-
plaats wordt aanbevolen.
Gerelateerde informatie
BLIS* (p. 249)
BLIS - symbolen en meldingen (p. 253)
CTA*
Het BLIS-systeem CTA (Cross Traffic Alert) is
een hulpmiddel om u voor kruisend verkeer te
waarschuwen, als u achteruitrijdt met de auto.
CTA is een aanvulling op BLIS (p. 249).
CTA activeren/deactiveren
CTA wordt geactiveerd bij het starten van de
motor wat bevestigd wordt door de controlelamp-
jes voor BLIS op de portierpanelen die één keer
oplichten.
Aan/Uit voor de sensoren voor Parkeerhulp en CTA.
Het CTA-systeem is apart uit/in te schakelen
met de Aan/Uit-knop voor de Parkeerhulp
(p. 269). De BLIS-lampjes lichten bij heractive-
ring eenmaal op.
Na uitschakeling van het CTA-systeem is het
BLIS-systeem echter nog steeds geactiveerd.
WAARSCHUWING
CTA is slechts een aanvullend hulpmiddel en
werkt niet in alle situaties.
CTA vormt geen vervanging voor een veilige
rijstijl en het gebruik van de buitenspiegels.
Ook met CTA moet u altijd oplettend en ver-
antwoord blijven rijden - u bent er altijd ver-
antwoordelijk voor dat u op een veilige manier
achteruitrijdt.
Wanneer CTA werkt
Principe voor CTA.
CTA vormt een aanvulling op het BLIS-systeem
door bij achteruitrijden het kruisende verkeer
vanaf de zijkant te kunnen zien, bijvoorbeeld als
de auto achteruit een parkeervak verlaat.
CTA is bedoeld om in de eerste plaats voertuigen
te ontdekken – in gunstige gevallen kunnen ook
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
252
kleinere voorwerpen zoals fietsen en voetgangers
worden ontdekt.
CTA is alleen actief tijdens het achteruitrijden en
wordt automatisch geactiveerd als de achteruit-
versnelling wordt geactiveerd.
Een geluidssignaal waarschuwt als CTA ont-
dekt dat iets vanaf de zijkant nadert - het
geluid komt uit de linker of rechter luidspre-
kers, afhankelijk van uit welke richting het
object nadert.
CTA waarschuwt ook doordat de BLIS-lamp-
jes gaan branden.
Er wordt ook een waarschuwing gegeven
met een brandend pictogram in de grafische
PAS-voorstelling (p. 269) op het beeld-
scherm.
Beperkingen
Het CTA werkt niet in alle situaties optimaal,
maar heeft zijn beperkingen – zo kunnen de
CTA-sensoren niet ‘door’ andere geparkeerde
voertuigen of voorwerpen die het zicht blokkeren
heen kijken.
Hier volgen enkele voorbeelden van situaties
waar het ‘blikveld’ van het CTA aanvankelijk
beperkt is, zodat naderende voertuigen pas op
het laatste moment geregistreerd worden:
Uw auto staat ver naar achteren in een parkeervak.
Dode hoek CTA.
Detectiegebied/‘blikveld’ CTA.
In schuine parkeervakken valt de ene kant van de auto
mogelijk helemaal binnen de dode hoek van het CTA.
Naarmate u verder achteruitrijdt, verandert de
hoek ten opzichte van de auto/het obstakel
die/dat in de weg zit, zodat de dode hoek snel in
grootte afneemt.
Voorbeelden van andere beperkingen:
Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen
voor functiebeperkingen zorgen en waar-
schuwingen onmogelijk maken. CTA kan der-
gelijke beperkende omstandigheden niet
detecteren.
CTA wordt gedeactiveerd als een aanhanger
op het elektrische systeem van de auto wordt
aangesloten.
BELANGRIJK
Reparaties aan de componenten van de
BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de
bumper mogen uitsluitend in een werkplaats
worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werk-
plaats wordt aanbevolen.
Onderhoud
De sensoren voor de BLIS- en CTA-systemen zit-
ten aan de binnenkant van beide hoeken van
achterspatbord/bumper.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 253
Houd dit gebied schoon - ook aan de linkerzijde.
Voor optimale werking is het belangrijk dat
de oppervlakken vóór de sensoren worden
schoongehouden.
Bevestig geen voorwerpen, tape of stickers
binnen het oppervlak van de sensoren.
Gerelateerde informatie
BLIS* (p. 249)
BLIS - symbolen en meldingen (p. 253)
BLIS - symbolen en meldingen
In situaties waarbij het BLIS (Blind Spot
Information) (p. 249) en CTA (Cross Traffic
Alert) (p. 251) uitblijven of worden onderbroken,
kan er een symbool op het instrumentenpaneel
verschijnen in combinatie met een verklarende
melding. Neem een eventueel advies in acht.
Voorbeelden van meldingen:
Melding Betekenis
CTA UIT CTA is handmatig uitgescha-
keld - BLIS is actief.
BLIS en
CTA UIT
Aanhanger
aangekop-
peld
BLIS en CTA zijn tijdelijk bui-
ten werking, omdat er een
aanhanger is aangesloten op
het elektrische systeem van de
auto.
BLIS en
CTA Ser-
vice vereist
BLIS en CTA zijn buiten wer-
king.
Bezoek een werkplaats
als de melding niet ver-
dwijnt – geadviseerd wordt
een erkende Volvo-werk-
plaats.
Meldingen kunt u van het display halen door de
OK-knop op de richtingaanwijzerhendel kort in te
drukken.
Gerelateerde informatie
BLIS* (p. 249)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
254
Verkeersbordinformatie (RSI)*
Het verkeersbordinformatiesysteem (RSI – Road
Sign Information) helpt u onthouden welke snel-
heidsborden u gepasseerd bent.
Voorbeelden van leesbare snelheidsborden24.
Het verkeersbordinformatiesysteem RSI geeft
informatie over o.a. actuele snelheid, begin of
eind van een autoweg of snelweg en inhaalverbo-
den.
Als zowel een bord met snel-/autoweg als een
bord met de maximumsnelheid wordt gepas-
seerd, toont RSI alleen het bordsymbool voor de
maximumsnelheid.
WAARSCHUWING
RSI werkt niet in alle situaties, maar is uitslui-
tend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt en dat u zich aan de geldende ver-
keersregels en voorschriften houdt.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordenherkenning (RSI)* - bedie-
ning (p. 254)
Verkeersbordinformatie (RSI)* beperkingen
(p. 256)
Verkeersbordenherkenning (RSI)* -
bediening
Het verkeersbordinformatiesysteem (RSI – Road
Sign Information) helpt u onthouden welke snel-
heidsborden u gepasseerd bent.
Bediening van het systeem:
Geregistreerde snelheidsinformatie25.
Als RSI een verkeersbord registreert met de gel-
dende snelheid, geeft het instrumentenpaneel
dat bord als symbool weer.
Samen met het symbool voor
de geldende snelheidsbeper-
king kan (voor zover van toe-
passing) ook een bord met
inhaalverbod verschijnen.
24 Welke verkeersborden er op het instrumentenpaneel verschijnen hangt van de markt af – de afbeeldingen in deze instructie zijn slechts voorbeelden.
25 Welke verkeersborden er op het instrumentenpaneel verschijnen hangt van de markt af – de afbeeldingen in deze instructie zijn slechts voorbeelden.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
255
Einde snelheidsbeperking of snelweg
Wanneer het RSI een bord registreert dat het
einde van een snelheidsbeperking aangeeft (of
andere snelheidsspecifieke informatie zoals het
einde van een snelweg), verschijnt het desbetref-
fende verkeersbord ca. 10 seconden lang op het
instrumentenpaneel:
Voorbeelden van dergelijke borden zijn:
Einde snelheidsbeperkingen.
Einde snelweg.
Vervolgens wordt er geen verkeersbordinformatie
weergegeven, totdat het volgende snelheidsbord
wordt geregistreerd.
Aanvullende borden
Voorbeelden van aanvullende borden25.
Soms kent een en dezelfde weg verschillende
snelheidsbeperkingen – een aanvullend bord
geeft dan aan onder welke omstandigheden de
snelheden gelden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan
om een gevaarlijke weg bij bijvoorbeeld regen
en/of mist.
Het aanvullende bord met betrekking tot regen
verschijnt alleen als de ruitenwissers zijn geacti-
veerd.
Op bepaalde markten wordt de
geldende snelheid op een afrit
aangegeven met een aanvul-
lend bord met een pijl.
Het snelheidsbord dat aan dit type aanvullend
bord is gekoppeld, verschijnt alleen als u de rich-
tingaanwijzer gebruikt.
Sommige snelheden gelden bijvoorbeeld alleen
een bepaald traject of op een bepaalde tijd van
de dag. U wordt hierop geattendeerd met een
symbool voor een aanvullend bord onder het
snelheidssymbool.
Weergave van aanvullende informatie
Een leeg vakje onder het snelheidssymbool op
het instrumentenpaneel geeft aan dat het RSI
een bord heeft geregistreerd met aanvullende
informatie over de geldende snelheidsbeperking.
Instelling in MY CAR
De beschikbare opties voor het RSI vindt u in het
menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 118).
25 Welke verkeersborden er op het instrumentenpaneel verschijnen hangt van de markt af – de afbeeldingen in deze instructie zijn slechts voorbeelden.
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
256
Road Sign Information Aan/Uit
Het is mogelijk de weergave van snelheidssym-
bolen op het instrumentenpaneel te deactiveren.
U kunt het systeem activeren/deactiveren in het
menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving
van het menusysteem, zie MY CAR (p. 118).
Speed Alert
U kunt ervoor kiezen of u een waarschuwing wil
krijgen bij een overschrijding van de snelheidsbe-
perking met 5 km/h (5 mph) of meer. De waar-
schuwing bestaat uit een tijdelijk knipperend
symbool voor de maximumsnelheid als de snel-
heid wordt overschreden. U kunt het systeem
activeren/deactiveren in het menusysteem MY
CAR. Voor een beschrijving van het menusys-
teem, zie MY CAR (p. 118).
Sensus Navigation
Bij een auto met Sensus Navigation, wordt er in
de volgende gevallen snelheidsspecifieke infor-
matie opgehaald uit de navigatie-eenheid:
Bij indirecte snelheidsaanduiding26, zoals bij
borden voor autosnelwegen en autowegen.
Als een eerder waargenomen bord als niet
langer geldig wordt gezien en er geen nieuw
bord is gepasseerd.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie (RSI)* (p. 254)
Verkeersbordinformatie (RSI)* beperkingen
(p. 256)
MY CAR (p. 118)
Verkeersbordinformatie (RSI)*
beperkingen
Het verkeersbordinformatiesysteem (RSI – Road
Sign Information) helpt u onthouden welke snel-
heidsborden u gepasseerd bent. Het systeem
heeft de volgende beperkingen.
De camerasensor van het RSI-systeem kent
ongeveer dezelfde beperkingen als het menselijk
oog – lees daarover meer in het gedeelte over de
beperkingen van de camerasensor (p. 245).
Borden die indirect informeren over snelheidsbe-
perkingen, bijvoorbeeld naamborden van steden/
dorpen, worden niet geregistreerd door het RSI-
systeem.
Hieronder volgen enkele voorbeelden die de
functie kunnen storen:
Verbleekte borden
Borden in een bocht
Verdraaide of beschadigde borden
Verscholen of slecht geplaatste borden
Borden die geheel of gedeeltelijk zijn afge-
dekt met ijs, sneeuw en/of vuil.
Gerelateerde informatie
Verkeersbordinformatie (RSI)* (p. 254)
Verkeersbordenherkenning (RSI)* - bedie-
ning (p. 254)
26 Afhankelijk van de markt kunnen verschillen voorkomen.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
}}
* Optie/accessoire. 257
Driver Alert System*
Driver Alert System is bestemd om u te helpen
als de auto op een ongecontroleerde manier
wordt bestuurd of op het punt staat de rijstrook-
markering te overschrijden.
Driver Alert System bestaat uit verschillende
functies die tegelijk of apart in te schakelen zijn:
Driver Alert Control - DAC (p. 258).
Rijbaanassistent - LDW (p. 260).
of
Rijbaanassistent - LKA (p. 264)
Een ingeschakelde functie wordt pas daadwerke-
lijk geactiveerd bij snelheden hoger dan 65 km/h
(40 mph). Bij lagere snelheden staat de functie
stand-by.
De functie wordt weer uitgeschakeld, zodra de
snelheid onder de 60 km/h (37 mph) daalt.
Beide functies maken gebruik van een camera
die alleen rijstroken met aan weerszijden geschil-
derde zijmarkeringen kan onderscheiden.
WAARSCHUWING
Het Driver Alert System werkt niet in alle situ-
aties, maar is uitsluitend bedoeld als een aan-
vullend hulpmiddel.
Als bestuurder bent u er altijd verantwoorde-
lijk voor dat u de auto op een veilige manier
bestuurt.
Gerelateerde informatie
Driver Alert Control (DAC)* (p. 257)
Rijbaanassistent (LDW)* (p. 260)
Rijbaanassistent (LKA)* (p. 264)
Driver Alert Control (DAC)*
Het DAC-systeem is bedoeld om uw aandacht
te trekken, wanneer u de auto op een ongecon-
troleerde manier bestuurt (omdat u bijvoorbeeld
afgeleid wordt of bijna in slaap valt).
DAC is bedoeld om langzame wijzigingen in het
rijgedrag te bespeuren, in eerste instantie op de
grotere wegen. De functie is niet bedoeld voor
gebruik in het stadsverkeer.
Een camera tast de geschilderde rijstrookmarke-
ringen af en vergelijkt de wegrichting met uw
stuurbewegingen. U wordt gewaarschuwd wan-
neer de auto de wegrichting op een ongecontro-
leerde manier volgt.
Soms treden er ondanks vermoeidheid geen
merkbare wijzigingen op in het rijgedrag. In dat
geval wordt er dan ook niet gewaarschuwd. Het
is daarom van groot belang dat u bij opkomende
||
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
258
vermoeidheid de auto op een geschikte plek par-
keert om een pauze in te lassen, ongeacht de
vraag of DAC nu wel of niet heeft gewaarschuwd.
N.B.
De functie mag niet worden gebruikt om de
rijtijd te verlengen. Plan altijd regelmatig pau-
zes in en zorg ervoor dat u bent uitgerust.
Beperkingen
Soms kan het systeem ten onrechte waarschu-
wen voor ongecontroleerde stuurbewegingen. Dit
kan bijvoorbeeld gebeuren bij:
zijdelingse rukwinden
spoorvorming in het wegdek.
N.B.
De camerasensor heeft zijn beperkingen
(p. 245).
Gerelateerde informatie
Driver Alert System* (p. 257)
Driver Alert Control (DAC)* - bediening
(p. 258)
Driver Alert Control (DAC)* - symbolen en
meldingen (p. 259)
Driver Alert Control (DAC)* -
bediening
Via het menusysteem op het display van de mid-
denconsole zijn instellingen te verrichten.
Aan/Uit
Het Driver Alert is stand-by te zetten via het
menusysteem MY CAR (p. 118):
Vakje aangevinkt – systeem geactiveerd.
Vakje uitgevinkt – systeem gedeactiveerd.
Functie
Driver Alert wordt geactiveerd bij een snelheid
hoger dan 65 km/h (40 mph) en blijft actief
zolang de snelheid boven 60 km/h (37 mph) ligt.
Als de auto slingert, wordt u gewaar-
schuwd met een geluidssignaal en de
displaymelding Driver Alert Tijd voor
pauze – tegelijkertijd gaat het bijbeho-
rende symbool op het instrumentenpaneel bran-
den. Als u uw rijgedrag niet corrigeert wordt
enige tijd later opnieuw gewaarschuwd.
U kunt het waarschuwingssymbool ook deactive-
ren:
Druk op de OK-knop van de linker stuurhen-
del.
WAARSCHUWING
Neem een waarschuwing altijd serieus, omdat
u bij slaperigheid uw lichamelijke conditie
vaak minder goed kunt inschatten.
Breng bij een waarschuwing of een gevoel
van vermoeidheid de auto zo spoedig mogelijk
tot stilstand om rust te houden.
Studies hebben aangetoond dat rijden bij ver-
moeidheid even gevaarlijk is in het verkeer als
rijden onder invloed.
Gerelateerde informatie
Driver Alert System* (p. 257)
Driver Alert Control (DAC)* (p. 257)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 259
Driver Alert Control (DAC)* -
symbolen en meldingen
Het DAC (p. 257) kan in uiteenlopende situaties
symbolen en meldingen op het instrumentenpa-
neel of op het middendisplay laten verschijnen.
Hier volgen enkele voorbeelden:
SymboolAMelding Betekenis
Driver Alert Tijd voor pauze De auto vertoont zwalkend rijgedrag – u wordt gewaarschuwd met een zoemersignaal en een displaymel-
ding.
Voorruitsensoren afgedekt Zie
instructieboek
De camerasensor werkt tijdelijk niet.
Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit.
Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon.
Lees meer over de beperkingen van de camerasensor (p. 245).
Driver Alert-systeem Service
vereist
Het systeem is defect.
Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werk-
plaats.
ADe symbolen zijn schematisch - afhankelijk van de markt en het model zijn afwijkingen mogelijk.
Gerelateerde informatie
Driver Alert System* (p. 257)
Driver Alert Control (DAC)* (p. 257)
Driver Alert Control (DAC)* - bediening
(p. 258)
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire.
260
Rijbaanassistent (LDW)*
De rijbaanassistent (Lane Departure Warning)
dient voor gebruik op snelwegen, hoofdwegen
en dergelijke en beperkt het risico dat u in
bepaalde situaties onbedoeld de eigen rijbaan
verlaat.
Rijbaanassistent LDW of LKA
De rijbaanassistent is leverbaar in twee versies:
LDW - Lane Departure Warning - waar-
schuwt u met geluid of met stuurtrillingen.
LKA - Rijbaanassistentie
(Lane Keeping Aid) - stuurt de auto terug in
de rijbaan en/of waarschuwt u met geluid of
met stuurtrillingen.
De auto is uitgerust met een van beide systemen
– het hangt van de markt en het motoralternatief
af met welk systeem uw auto uitgerust is.
Bij twijfel of de auto LDW of LKA heeft:
Open het menusysteem MY CAR en ga naar
Rijondersteuning - daar staat Lane
Departure Warning als de auto LDW heeft
of Rijbaanassistentie voor LKA.
Werkingsprincipe van LDW
(De afbeelding is schematisch – niet modelspecifiek.)
Een camera tast de zijlijnen van de weg/rijbaan
af.
Waarschuwing met stuurtrillingen27.
Als de auto een van de zijlijnen overschrijdt, wordt
de bestuurder gewaarschuwd met een geluids-
signaal of met stuurtrillingen. De stuurtrillingen
variëren - hoe langer de auto de zijlijn over-
schrijdt, hoe langer de trillingen duren.
N.B.
Iedere keer dat de wielen een markering pas-
seren wordt u slechts eenmaal gewaar-
schuwd. U wordt dan ook niet meer gewaar-
schuwd, wanneer u met één wiel aan weers-
zijden zijden van de rijstrookmarkering blijft rij-
den.
WAARSCHUWING
De Rijbaanassistent is slechts een hulpmiddel
voor de bestuurder en werkt niet in alle rijsitu-
aties, verkeers-, weers- en wegomstandighe-
den.
U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u
de auto op de juiste wijze bestuurt en dat u
zich aan de geldende wetgeving en verkeers-
regels houdt.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent (LDW) - functie (p. 261)
Rijbaanassistent (LDW) - bediening (p. 262)
Rijbaanassistent (LDW) - beperkingen
(p. 262)
27 De afbeelding toont 3 trillingen bij het passeren van de zijlijn.
BESTUURDERSONDERSTEUNING
* Optie/accessoire. 261
Rijbaanassistent (LDW) - symbolen en mel-
dingen (p. 263)
Rijbaanassistent (LKA)* (p. 264)
Driver Alert System* (p. 257)
Rijbaanassistent (LDW) - functie
Het is mogelijk bepaalde instellingen te verrich-
ten voor de Rijbaanassistent(Lane Departure
Warning).
Aan & Uit
Met de knop op de middenconsole kunt u de
functie in- en uitschakelen. Bij een ingescha-
kelde functie brandt het lampje in de knop.
De functie wordt in verschillende situaties
gecompleteerd met duidelijke grafische voorstel-
lingen op het instrumentenpaneel.
Persoonlijke instellingen
Via het menusysteem MY CAR op het display van
de middenconsole zijn instellingen te verrichten.
Voor een beschrijving van het menusysteem, zie
MY CAR (p. 118).
Kies uit de opties:
Aan bij starten - De functie staat bij iedere
motorstart stand-by. Anders is de functiesta-
tus bij het afzetten van de motor bepalend.
Hogere gevoeligheid – Verhoogde gevoe-
ligheid, zodat er eerder wordt gewaarschuwd
en minder beperkingen gelden.
Gerelateerde informatie
Rijbaanassistent (LDW)* (p. 260)
Rijbaanassistent (LKA)* (p. 264)
STARTEN EN RIJDEN
}}
* Optie/accessoire. 297
Vierwielaandrijving - AWD*
Bij vierwielaandrijving is de grip op het wegdek
optimaal.
De vierwielaandrijving is altijd
ingeschakeld
Bij vierwielaandrijving (All Wheel Drive) worden
alle vier de wielen van de auto tegelijk aangedre-
ven.
Het motorkoppel wordt automatisch over de
voor- en achterwielen verdeeld. Een elektronisch
gestuurd koppelingssysteem verdeelt het vermo-
gen over het wielpaar dat op dat moment de
beste grip op het wegdek heeft. Dit om optimale
wegligging te verkrijgen en wielspin te voorko-
men. Bij normaal rijden worden de voorwielen
naar verhouding iets sterker aangedreven dan de
achterwielen.
De vierwielaandrijving verhoogt de rijveiligheid tij-
dens regen- en sneeuwval en bij ijzel.
Gerelateerde informatie
Hill Descent Control (HDC)* (p. 297)
Hill Descent Control (HDC)*12
HDC is te vergelijken met een automatische
motorrem. Wanneer u op een aflopende helling
het gaspedaal loslaat, wordt de auto normaal
gesproken op de motor afgeremd doordat deze
in dat geval een laag stationair toerental
nastreeft. Naarmate de helling steiler en de auto
zwaarder beladen is, rolt de auto ondanks de
motorrem sneller omlaag – HDC zorgt voor com-
pensatie door automatisch bij te remmen.
Algemene informatie over HDC
Met HDC is het mogelijk om op steile aflopende
hellingen de snelheid te verhogen/verlagen met
het gaspedaal, zonder het rempedaal te gebrui-
ken. De gevoeligheid van het gaspedaal neemt
af, doordat het motortoerental tot aan de maxi-
male pedaalweg alleen binnen een beperkt toe-
rentalgebied te regelen valt. Het remsysteem
grijpt in en zorgt voor een lage en gelijkmatige
snelheid, zodat u zich volledig kunt richten op de
besturing.
HDC is vooral handig op steile aflopende hellin-
gen met een oneffen oppervlak en op gladde
weggedeelten. Denk bijvoorbeeld aan een boot
op een trailer die u vanaf een boothelling achter-
uit te water laat.
12 Alleen beschikbaar op de V60 Cross Country met AWD.
STARTEN EN RIJDEN
310
Bedrijfsrem - noodremlichten en
automatische alarmlichten
De noodremlichten worden geactiveerd om ach-
terliggers erop te attenderen dat u krachtig remt.
Daarbij knipperen de remlichten in plaats van dat
ze continu branden, zoals bij normaal remmen.
De noodremlichten worden geactiveerd bij snel-
heden hoger dan 50 km/h (31 mph) als het ABS
actief is en/of bij krachtig remmen. Zodra de rij-
snelheid minder dan 10 km/h (6 mph) bedraagt,
knipperen de remlichten niet langer en gaan ze
continu branden en worden tegelijkertijd de
alarmlichten (p. 101) geactiveerd. Deze knippe-
ren tot u weer gas geeft of de alarmlichten zelf
uitschakelt.
Gerelateerde informatie
Bedrijfsrem (p. 308)
Parkeerrem (p. 311)
Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij nood-
stops (p. 310)
Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem
(p. 309)
Bedrijfsrem - remkrachtverhoging
bij noodstops
De remkrachtverhoging bij noodstops (EBA,
Emergency Brake Assist) helpt de remkracht ver-
hogen om op die manier de remweg te verkor-
ten.
Het EBA registreert de wijze waarop u het rem-
pedaal bedient en verhoogt zo nodig de rem-
kracht. De remkracht kan worden verhoogd tot
aan het niveau waarbij het ABS ingrijpt. De EBA-
regeling wordt uitgeschakeld wanneer u de druk
op het rempedaal verlaagt.
N.B.
Als EBA wordt geactiveerd, gaat het rempe-
daal iets verder omlaag dan normaal. Druk het
rempedaal in zo lang als dat nodig is. Als u
het rempedaal loslaat, stopt al het afremmen.
Gerelateerde informatie
Bedrijfsrem (p. 308)
Parkeerrem (p. 311)
Bedrijfsrem - noodremlichten en automati-
sche alarmlichten (p. 310)
Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem
(p. 309)
STARTEN EN RIJDEN
321
Brandstof - benzine
Benzine is een brandstoftype bestemd voor een
auto met een benzinemotor.
Maak alleen gebruik van benzine van gerenom-
meerde oliemaatschappijen. Giet nooit brandstof
van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De benzine
moet voldoen aan de norm EN 228.
Aanduiding voor benzine
De aanduiding16 zit aan de binnenkant van de
tankvulklep en binnenkort (binnen twee jaar) ook
op de desbetreffende brandstofpompen en vul-
pistolen op tankstations in heel Europa.
Dit zijn de aanduidingen die gelden voor de hui-
dige standaardbrandstoffen in Europa. In een
auto met een benzinemotor is het toegestaan
benzine te gebruiken met de volgende aandui-
ding:
E5 is een benzinesoort met
maximaal 2,7% zuurstof en
maximaal 5 vol-% ethanol.
E10 is een benzinesoort met
maximaal 3,7% zuurstof en
maximaal 10 vol-% ethanol.
BELANGRIJK
Er is brandstof toegestaan die tot 10
volumeprocent ethanol bevat.
Het gebruik van EN 228 E10-benzine
(maximaal 10 volumeprocent ethanol) is
toegestaan.
Een ethanolgehalte hoger dan E10
(maximaal 10 volumeprocent ethanol)
zoals bij E85 is niet toegestaan.
Octaangetal
95 RON is te gebruiken in normale rijom-
standigheden.
98 RON wordt geadviseerd voor een maxi-
maal rendement tegen een minimaal brand-
stofverbruik.
Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 °C
wordt u geadviseerd een brandstofsoort met een
zo hoog mogelijk octaangetal te gebruiken. Dit
om optimale prestaties en een zo laag mogelijk
brandstofverbruik te verkrijgen.
BELANGRIJK
Gebruik alleen loodvrije benzine om
schade aan de katalysator tegen te gaan.
Het gebruik van brandstof met metaalad-
ditieven is niet toegestaan.
Gebruik geen toevoegingen die niet door
Volvo zijn aanbevolen.
Gerelateerde informatie
Brandstof - gebruik (p. 320)
Zuinig rijden (p. 325)
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 433)
Brandstoftank - inhoud (p. 430)
16 Conform de CEN-norm prEN16942.
STARTEN EN RIJDEN
322
Brandstof - diesel
Diesel is een brandstoftype bestemd voor een
auto met een dieselmotor.
Maak alleen gebruik van dieselolie van gerenom-
meerde oliemaatschappijen. Giet nooit brandstof
van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De diesel-
olie moet voldoen aan de norm EN 590 of
SS 155435. Dieselmotoren zijn gevoelig voor
verontreinigingen in de brandstof zoals een te
hoog gehalte aan zwavel- of metaaldeeltjes.
Aanduiding
De aanduiding17 zit aan de binnenkant van de
tankvulklep en binnenkort (binnen twee jaar) ook
op de desbetreffende brandstofpompen en vul-
pistolen op tankstations in heel Europa.
Dit is de aanduiding die geldt voor de huidige
standaardbrandstof in Europa. In een auto met
een dieselmotor is het toegestaan dieselolie te
gebruiken met de volgende aanduiding:
B7 is een dieselsoort met
maximaal 7 vol-% FAME (Fatty
Acid Methyl Ester).
Bij lage temperaturen (lager dan 0 °C) kan de
paraffine in de dieselolie uitvlokken. Dit kan tot
startproblemen leiden. De verkrijgbare brandstof-
kwaliteiten moeten zich lenen voor gebruik in het
actuele jaargetijde en klimaatgebied, maar in
extreme weersomstandigheden, bij gebruik van
verouderde brandstof of bij ritten door verschil-
lende klimaatgebieden kan desondanks uitvlok-
king optreden.
Het risico van condensatie in de brandstoftank
neemt af, als u de tank altijd goed gevuld houdt.
Houd tijdens het tanken het gebied rond de vul-
pijp goed schoon. Voorkom morsen op gelakte
oppervlakken. Maak als u gemorst hebt het
gebied met water en zeep schoon.
BELANGRIJK
De dieselolie:
moet voldoen aan de norm EN 590 en/of
SS 155435;
moet een zwavelgehalte hebben van
maximaal 10 mg/kg;
mag maximaal 7 vol% FAME18 (B7)
bevatten.
BELANGRIJK
Maak geen gebruik van de volgende diesel-
olieachtige brandstoffen:
speciale toevoegingen (dopes)
scheepsolie
stookolie
FAME19 of plantaardige olie.
Dergelijke brandstoffen voldoen niet aan de
kwaliteitseisen die Volvo stelt en geven aan-
leiding tot verhoogde vormen van slijtage en
motorschade die niet worden gedekt door de
garanties van Volvo.
Wanneer u de tank leegrijdt
Na motoruitval door brandstofgebrek heeft het
brandstofsysteem enige tijd nodig om een con-
trole uit te voeren. Doe in dat geval (ná bijtanken
met dieselolie) het volgende, voordat u de motor
start:
1. Plaats de transpondersleutel in het contact-
slot en duw deze tot aan de aanslag naar
binnen. Voor meer informatie, zie Sleutel-
standen (p. 83).
2. Druk op de START-knop zonder rem- en/of
koppelingspedaal te bedienen.
17 CEN-norm prEN16942.
18 Fatty Acid Methyl Ester
19 Dieselolie met maximaal 7 vol% FAME (B7) is toegestaan.
STARTEN EN RIJDEN
}}
323
3. Wacht ca. één minuut.
4. Om de motor te starten: Bedien rem- en/of
koppelingspedaal en druk nogmaals op de
START-knop.
N.B.
Alvorens brandstof te tanken bij een leegge-
reden tank:
Breng de auto tot stilstand op een zo
egaal/horizontaal mogelijke ondergrond
– als de auto overhelt, bestaat er gevaar
voor luchtbellen in de brandstoftoevoer.
Condenswater uit brandstoffilter
aftappen20
Het brandstoffilter ontdoet de brandstof van con-
denswater. Condenswater kan anders aanleiding
geven tot motorstoringen.
Voor optimale prestaties is het belangrijk de ver-
vangingsintervallen voor het brandstoffilter aan te
houden en originele onderdelen te gebruiken.
Houd u voor het aftappen van het condenswater
aan de specificaties die in uw Service- en garan-
tieboekje staan aangegeven. Ook wanneer u ver-
moedt dat er verontreinigde brandstof is gebruikt,
moet u het brandstoffilter aftappen. Voor meer
informatie, zie Serviceprogramma van Volvo
(p. 362).
BELANGRIJK
Bepaalde speciale toevoegingen verwijderen
de waterafscheiding in het brandstoffilter.
Gerelateerde informatie
Brandstof - gebruik (p. 320)
Roetfilter dieselmotor (DPF) (p. 323)
Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 433)
Roetfilter dieselmotor (DPF)
Dieselmodellen zijn uitgerust met een roetfilter,
waardoor een nog efficiëntere uitlaatgasreiniging
mogelijk is.
Onder normale rijomstandigheden blijven de roet-
deeltjes uit de uitlaatgassen in het filter achter.
Om de roetdeeltjes te verbranden en het filter te
legen wordt een zogeheten regeneratie gestart.
Daarvoor moet de motor de normale bedrijfstem-
peratuur hebben.
De regeneratie van het roetfilter vindt automa-
tisch plaats en duurt normaal 10–20 minuten. Bij
een lage gemiddelde snelheid kan dit iets langer
duren. Tijdens de regeneratie kan het brandstof-
verbruik iets stijgen.
Regeneratie bij koud weer
Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt,
komt de motor niet voldoende op temperatuur.
Dit betekent dat het roetfilter niet geregenereerd
en niet geleegd wordt.
Wanneer het filter voor ca. 80 % met roetdeeltjes
gevuld is, licht de oranje waarschuwingsdriehoek
op het instrumentenpaneel op en verschijnt de
melding Roetfilter vol Zie instructieboekje op
het informatiedisplay.
U start de regeneratie van het filter door met de
auto op een secundaire weg of op een snelweg
te rijden tot de motor voldoende op temperatuur
20 Geldt alleen voor vijfcilindermotoren.
STARTEN EN RIJDEN
335
Sleepoog
Het sleepoog dient te worden vastgeschroefd in
een draadbus achter een afdekking in de bum-
per, voor of achter.
Sleepoog bevestigen
Neem het sleepoog erbij dat onder het vloer-
luik in de bagageruimte ligt.
De afdekking op het bevestigingspunt voor
het sleepoog bestaat in twee versies die op
verschillende manieren moeten worden
geopend:
U opent de versie met een uitsparing door
een muntstuk of iets dergelijks in de uit-
sparing aan te brengen en de afdekking
los te werken. Klap de afdekking daarna
helemaal los en verwijder deze.
Bij de andere versie zit er een markering
langs de ene zijde of in een hoek: Duw
met uw vinger op deze markering terwijl u
de tegenoverliggende zijde/hoek met een
muntstuk of iets dergelijks openklapt – de
afdekking klapt rond de middellijn open
en kan vervolgens worden verwijderd.
Schroef het sleepoog tot aan de flens naar
binnen. Draai het oog stevig vast met bijvoor-
beeld een wielsleutel.
Draai het sleepoog na gebruik los en leg het
weer op zijn plek.
Plaats de afdekking tot slot weer in de bum-
per terug.
Het is toegestaan het sleepoog te gebruiken om
de auto op een bergingsvoertuig met laadvloer te
trekken. De positie van de auto en de bodemvrij-
heid bepalen of dat mogelijk is. Als de oprijbanen
van het bergingsvoertuig onder een te grote hoek
staan of als de bodemvrijheid onder de auto
onvoldoende is, kan de auto beschadigd raken
wanneer men deze met een sleepoog op het ber-
gingsvoertuig probeert te trekken. Hef de auto zo
nodig met behulp van de hefinrichting van het
bergingsvoertuig op de auto.
WAARSCHUWING
Zorg dat het gebied achter het bergingsvoer-
tuig vrij blijft, terwijl de auto op de laadvloer
wordt getrokken.
BELANGRIJK
Het sleepoog is alleen bedoeld voor het sle-
pen over de weg en niet geschikt voor ber-
ging wanneer de auto bijvoorbeeld in een
sloot is gereden of vast is komen te zitten.
Roep professionele hulp in voor berging.
Gerelateerde informatie
Slepen (p. 334)
Bergen (p. 336)
WIELEN EN BANDEN
338
Banden - onderhoud
De banden bieden onder meer draagvermogen,
grip op de ondergrond, trillingsdemping en
beschermen de wielen tegen slijtage.
Rijeigenschappen
Banden zijn van grote invloed op de rijeigen-
schappen van de auto. Zowel het type, de maat,
de bandenspanning als de snelheidsklasse zijn
belangrijk voor het rijgedrag van de auto.
Leeftijd van de banden
Alle banden die ouder zijn dan 6 jaar moet u door
een vakman laten controleren, ook al zien ze er
intact uit. Dit omdat het materiaal waarvan ban-
den gemaakt zijn ook veroudert en afgebroken
wordt, als banden zelden of nooit worden
gebruikt. Daarbij kan de werking van de band
worden aangetast. Dit geldt voor alle banden die
u voor toekomstig gebruik hebt opgeslagen.
Scheurvorming of verkleuring zijn de zichtbare
kenmerken van een band die ongeschikt is voor
gebruik.
Nieuwe banden
Banden hebben een beperkte houdbaarheidsda-
tum. Na enkele jaren worden de banden hard en
neemt de grip op het wegdek stukje bij beetje af.
Gebruik bij het verwisselen van banden altijd zo
nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het bijzon-
der voor winterbanden. De laatste cijfers van de
cijferreeks geven de week en het jaar van pro-
ductie aan. Het is de zogeheten DOT-code
(Department of Transportation) van de band en
bestaat uit vier cijfers, bijvoorbeeld 1510. De
band op de afbeelding is de 15e week van het
jaar 2010 geproduceerd.
Zomer- en winterbanden
Wanneer u de zomerbanden vervangt door win-
terbanden of andersom, moet u op de band note-
ren waar de band zat: bijvoorbeeld L voor links, R
voor rechts.
Slijtage en onderhoud
De juiste bandenspanning (p. 340) levert een
gelijkmatiger slijtage op. De rijstijl, de banden-
spanning, het klimaat en de staat van de wegen
zijn van invloed op de snelheid waarmee de ban-
den verouderen en slijten.
Om verschillen in profieldiepte te voorkomen en
slijtpatronen tegen te gaan kunt u de wielen op
de voor- en achteras onderling van plaats verwis-
selen. Voer de eerste wissel na ca. 5000 km uit
en doe dat daarna om de 10.000 km opnieuw.
Volvo adviseert u contact op te nemen met een
erkende Volvo-werkplaats, als u niet zeker bent
van de profieldiepte. Als er al een duidelijk ver-
schil zit in de slijtage (> 1 mm verschil in profiel-
diepte) van de banden, dienen de minst versleten
banden altijd op de achteras te zitten. Slippende
voorwielen zijn makkelijker te corrigeren dan slip-
pende achterwielen, omdat de auto rechtuit blijft
rijden in plaats van uit te breken met de achter-
kant waarbij u mogelijk de controle over de auto
verliest. Daarom is belangrijk dat de achterwielen
nooit vóór de voorwielen grip verliezen.
WAARSCHUWING
Een beschadigde band kan voor een oncon-
troleerbare auto zorgen.
Opslag
Bewaar wielen met omgelegde banden altijd lig-
gend of hangend - nooit staand.


Produktspezifikationen

Marke: Volvo
Kategorie: Auto
Modell: V60 Cross Country (2017)

Brauchst du Hilfe?

Wenn Sie Hilfe mit Volvo V60 Cross Country (2017) benötigen, stellen Sie unten eine Frage und andere Benutzer werden Ihnen antworten




Bedienungsanleitung Auto Volvo

Bedienungsanleitung Auto

Neueste Bedienungsanleitung für -Kategorien-