Ford S-Max - aug 2008 - feb 2009 Bedienungsanleitung
Ford
Personenwagen
S-Max - aug 2008 - feb 2009
Lesen Sie kostenlos die 📖 deutsche Bedienungsanleitung für Ford S-Max - aug 2008 - feb 2009 (310 Seiten) in der Kategorie Personenwagen. Dieser Bedienungsanleitung war für 9 Personen hilfreich und wurde von 2 Benutzern mit durchschnittlich 4.5 Sternen bewertet
Seite 1/310

Feel the difference
FordGalaxy
FordS-MAX
Instructieboekje

De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de
technische ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties, ontwerpen of onderdelen
zonder voorafgaande kennisgeving of verplichtingen te wijzigen. Deze publicatie, of een deel daarvan,
mag niet worden gereproduceerd of vertaald zonder onze toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.
© Ford Motor Company 2008
Alle rechten voorbehouden.
Onderdeelnummer: 8M2J-19A321-CA (CG3533nl) 06/2008 20080707095036

Inleiding
Over deze handleiding..............................7
Overzicht van symbolen...........................7
Onderdelen en accessoires....................8
Kort overzicht
Kort overzicht............................................11
Veiligheidsuitrusting voor
kinderen
Kinderzitjes...............................................20
Zitverhogers.............................................21
Plaatsing van kinderzitjes.......................22
ISOFIX verankeringspunten...................25
Kindersloten.............................................27
Bescherming van
inzittenden
Werking.....................................................28
Veiligheidsgordels vastmaken..............30
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen.................................................32
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel..................................32
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap.....................................32
Passagiersairbag uitschakelen.............33
Sleutels en afstandsbe-
diening
Gebruik van de sleutel............................34
Algemene informatie over
radiofrequenties..................................34
Programmeren van de
afstandsbediening...............................34
Batterij van afstandsbediening
vervangen.............................................35
Sloten
Vergrendelen en ontgrendelen............38
Centrale vergrendeling...........................41
Motorstartblokkering
Werking.....................................................43
Gecodeerde sleutels..............................43
Immobilisatiesysteem inschakelen......43
Immobilisatiesysteem uitschakelen.....43
Alarm
Werking.....................................................44
Alarm inschakelen...................................46
Alarm uitschakelen.................................46
Stuurwiel
Stuurwiel afstellen...................................47
Audiobediening........................................47
Ruitenwissers en ruiten-
sproeiers
Voorruitwissers........................................49
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers........................................49
Voorruitsproeiers.....................................50
Achterruitwissers en -sproeiers...........50
Koplampsproeiers...................................51
Ruitenwisserbladen controleren...........51
Ruitenwisserbladen vervangen.............51
Technische specificatie..........................53
Verlichting
Verlichtingsbediening.............................54
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting..............................................55
Voorste mistlampen...............................55
Mistachterlichten.....................................55
Koplamphoogte afstellen......................55
Waarschuwingsknipperlichten..............57
Adaptief verlichtingssysteem, voor
(AFS)......................................................57
Richtingaanwijzers..................................59
Interieurverlichting...................................59
Een koplamp verwijderen......................60
1
Inhoudsopgave

Gloeilampen vervangen.........................61
Gloeilampentabel.....................................71
Ruiten en spiegels
Elektrisch bedienbare ruiten..................73
Buitenspiegels.........................................75
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels......................................75
Binnenspiegel...........................................77
Automatisch dimmende spiegel...........77
Achterste zijruiten....................................77
Instrumenten
Meters.......................................................79
Waarschuwings- en
indicatielampen....................................81
Akoestische waarschuwingssignalen
en -indicaties........................................83
Infodisplays
Algemene informatie..............................85
Tripcomputer...........................................94
Persoonlijke instellingen.........................96
Infoberichten............................................98
Klimaatregeling
Werking...................................................108
Ventilatieroosters...................................108
Handmatige klimaatregeling................109
Automatische klimaatregeling.............112
Verwarmde ruiten en spiegels.............116
Extra verwarming...................................117
Stoelen
De juiste zitpositie innemen..................121
Handmatig verstelbare stoelen...........121
Elektrisch verstelbare stoelen.............122
Hoofdsteunen........................................124
Achterbank.............................................124
Verwarmde stoelen..............................129
Geventileerde stoelen..........................129
Armleuning, voor...................................130
Gemaksfuncties
Zonneschermen ....................................131
Dimmer
instrumentenpaneelverlichting.........131
Klok...........................................................131
Aansteker...............................................132
Asbak......................................................132
Extra voedingsaansluitingen................132
Bekerhouders........................................133
Dashboardkastje...................................133
Opbergruimtes......................................134
Wegenkaartopbergvakken.................136
Rugleuningtafeltjes................................136
Glashouder ............................................136
Geheugenfunctie..................................136
Kinder observatiespiegel ....................138
CD-wisselaar..........................................138
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
..............................................................138
USB-poort..............................................138
De motor starten
Algemene informatie............................139
Contactslot.............................................139
Stuurwielblokkering...............................139
Een benzinemotor starten...................140
Een benzinemotor starten - Flex Fuel
(FF, ethanol).........................................141
Een dieselmotor starten.......................141
Dieselroetfilter (DPF).............................142
Motor uitschakelen...............................142
Motorverwarming..................................142
Brandstof en tanken
Veiligheidsmaatregelen........................144
Brandstofkwaliteit - Benzine................144
2
Inhoudsopgave

Brandstofkwaliteit - Flex Fuel (FF,
ethanol)...............................................144
Brandstofkwaliteit - Diesel...................145
Katalysator..............................................145
Tankklep..................................................145
Tanken.....................................................146
Tanken - Flex Fuel (FF, ethanol)..........146
Brandstofverbruik .................................146
Technische specificatie........................146
Versnel-
lingsbak/transmissie
Handgeschakelde versnellingsbak.....149
Automatische transmissie...................149
Remmen
Werking...................................................152
Tips voor rijden met ABS......................152
Parkeerrem............................................152
Elektronische parkeerrem (EPB)........153
Stabiliteitsregeling
Werking...................................................157
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling...............................157
Hill launch assist (HLA)
Werking...................................................159
Gebruik van HLA ...................................159
Actieve schokdemperre-
geling
Werking...................................................162
Gebruik van de actieve
schokdemperregeling .....................162
Parkeerhulp
Werking...................................................163
Gebruik maken van de
parkeerhulp.........................................163
Snelheidsregeling (cruise
control)
Werking...................................................165
Gebruik maken van snelheidsregeling
(cruise control)...................................165
Adaptieve snelheidsre-
geling (ACC)
Werking...................................................167
Gebruik maken van ACC.....................168
Functie voorgangerwaarschuwing
(forward alert)......................................171
Transport
Algemene informatie.............................173
Bagageverankeringspunten................174
Schuifbare laadvloer .............................176
Opbergruimte onder vloer achterin.....177
Bagagenetten........................................178
Bagageafdekkingen..............................181
Dakrekken en bagagedragers.............181
Bevestigingspunten voor lading ........182
Hondenrek ............................................185
Aanhangers trekken
Trekken van een aanhanger................189
Afneembare trekhaakkogel.................189
Afneembare trekhaakkogel ................192
Tips voor het rijden
Inrijden.....................................................196
Nooduitrusting
Eerstehulpset.........................................197
Gevarendriehoek...................................197
Staat na een aanrijding
Componenten van veiligheidssysteem
inspecteren.........................................198
3
Inhoudsopgave

Zekeringen
Plaatsen zekeringenhouders..............199
Een zekering vervangen.....................200
Specificatie-overzicht zekeringen......201
Bergen van de auto
Sleeppunten...........................................210
Auto op vier wielen slepen...................210
Onderhoud
Algemene informatie............................212
De motorkap openen en sluiten.........213
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratec-HE (MI4) ..............................214
Overzicht motorruimte - 2,3 l
Duratec-HE (MI4)...............................215
Overzicht motorruimte - 2.5L
Duratec-ST (VI5)................................216
Overzicht motorruimte - 1,8 l
Duratorq-TDCi (Lynx) diesel ............217
Overzicht motorruimte - 2,2 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel .............218
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel .............219
Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratec-HE (MI4)
/2,3 l Duratec-HE (MI4)....................220
Oliepeilstaaf - 2.5L Duratec-ST
(VI5).....................................................220
Oliepeilstaaf - 1,8 l Duratorq-TDCi (Lynx)
diesel ...................................................221
Oliepeilstaaf - 2,0 l Duratorq-TDCi (DW)
diesel /2,2 l Duratorq-TDCi (DW)
diesel ...................................................221
Motorolie controleren...........................221
Motorkoelvloeistof controleren..........222
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem.......................................222
Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren.........................................223
Ruitensproeiervloeistof controleren...223
Technische specificatie.......................224
Verzorging van de auto
Reinigen van buitenzijde auto.............227
Reinigen van binnenzijde auto............228
Kleine lakschade repareren................228
Accu van de auto
Onderhoud van de accu.....................229
Gebruik van startkabels.......................229
Velgen en banden
Algemene informatie............................231
Een wiel vervangen...............................231
Bandenreparatieset ............................234
Run flat banden ....................................240
Verzorging van banden........................241
Gebruik van winterbanden..................241
Gebruik van sneeuwkettingen............241
Bandenspanningcontrolesysteem.....242
Technische specificatie.......................243
Voertuigidentificatie
Voertuigidentificatieplaatje..................246
Voertuigidentificatienummer (VIN).....246
Technische specificaties
Technische specificatie........................247
Telefoon
Algemene informatie............................253
Setup telefoon......................................253
Setup Bluetooth....................................254
Bedieningselementen telefoon..........255
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
zonder Navigatiesysteem ...............255
Gebruik maken van de telefoon - Auto's
met Navigatiesysteem ....................259
Spraaksturing
Werking...................................................261
4
Inhoudsopgave

Spraakgestuurd regelsysteem
gebruiken............................................261
Commando’s audio-unit ....................262
Commando’s telefoon.........................273
Commando’s navigatiesysteem........277
Commando’s klimaatregeling.............277
Verbinding
Algemene informatie............................280
Extern apparaat aansluiten .................281
USB-apparaat gebruiken ...................282
iPod gebruiken .....................................285
Bijlagen
Typegoedkeuringen.............................289
Typegoedkeuringen.............................294
Elektromagnetische compatibiliteit....294
5
Inhoudsopgave

6

OVER DEZE HANDLEIDING
Hartelijk dank voor het kiezen van een
Ford. Wij raden u aan de tijd te nemen om
uw auto goed te leren kennen door dit
instructieboekje zorgvuldig te lezen. Hoe
meer u van uw auto afweet, des te beter
kunt u ermee omgaan en dat komt de
veiligheid en het rijplezier ten goede.
N.B.:
In deze handleiding worden de
producteigenschappen en beschikbare
opties van de gehele serie beschreven
(soms zelfs wanneer deze nog niet
algemeen verkrijgbaar zijn). Soms worden
opties beschreven waarmee uw auto niet
is uitgerust.
N.B.:
Gebruik uw auto altijd volgens de
geldende regels en wetgeving.
N.B.:
Overhandig bij verkoop van uw auto
dit instructieboekje aan de nieuwe
eigenaar. Het instructieboekje is een
onderdeel van de auto.
Deze auto is niet alleen goedgekeurd
door de nationaal erkende testorganisatie
TÃœV maar heeft tevens het Britse
"goedkeuringszegel" ontvangen van de
Britse Allergie Stichting (BAF) voor de
allergievriendelijke eigenschappen.
Alle materialen die bij de fabricage van het
interieur van deze auto zijn gebruikt,
voldoen aan de strikte eisen van de TÃœV
TOXPROOF Criteria Catalogus voor Auto
Interieurs van TÃœV Produkt und Umwelt
GmbH en zijn erop gericht het risico van
allergische reacties tot een minimum te
beperken.
Bovendien beschermt een extra
pollenfilter de passagiers tegen allergie
opwekkende deeltjes in de buitenlucht.
De Britse Allergie Stichting (BAF) stelt dat
deze producten, mits goed gebruikt,
blootstelling aan chroom, nikkel, latex,
graspollen en andere ontvankelijke
substanties en vluchtige organische
samenstellingen kunnen reduceren.
Uit tests uitgevoerd door Allergy UK is
gebleken dat de blootstelling voor een
individu kan worden verminderd, maar dit
betekent niet altijd dat de
allergiesymptomen van een individu
verdwijnen. De mening van Allergy UK
geldt alleen voor de genoemde
producten en allergenen.
Het Goedkeuringszegel van de Britse
Allergie Stichting is een geregistreerd
handelsmerk van de EU.
Voor meer informatie: Neem contact op
met TÃœV via www.tuv.com of met de
Britse Allergie Stichting
(liefdadigheidsregistratienr. 1094231) via
www.allergyuk.org of bel de helplijn in het
Verenigd Koninkrijk (alleen Engels) :
+44-(0)-1322-619898.
OVERZICHT VAN
SYMBOLEN
Symbolen in dit
instructieboekje
WAARSCHUWING
U riskeert de dood of ernstige
verwonding van uzelf en anderen
wanneer u niet de instructies
opvolgt waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
7
Inleiding

LET OP
U riskeert beschadiging van uw auto
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
Symbolen op uw auto
Wanneer u deze symbolen ziet, lees dan
eerst de betreffende instructies in dit
instructieboekje en volg deze op voordat
u iets aanraakt of probeert af te stellen.
ONDERDELEN EN
ACCESSOIRES
Nu kunt u er zeker van zijn dat
uw Ford onderdelen Ford
onderdelen zijn.
U Ford is volgens de hoogste normen
gebouwd met gebruik van Originele Ford
onderdelen van hoge kwaliteit. Met als
resultaat dat u er vele jaren met plezier in
kunt rijden.
Mocht het onverwachte plaatsvinden en
een belangrijk onderdeel moet worden
vervangen, dan raden wij u aan met niets
minder dan Originele Ford Onderdelen
genoegen te nemen.
Het gebruik van Originele Ford
Onderdelen verzekert dat uw auto in de
oorspronkelijke staat wordt teruggebracht
en zijn maximale restwaarde behoudt.
Originele Ford Onderdelen voldoen aan
de strenge veiligheidseisen en hoge eisen
ten aanzien van pasvorm, afwerking en
betrouwbaarheid. Eenvoudig gezegd: zij
staan in voor de laagst mogelijke
reparatiekosten, inclusief onderdelen en
arbeidsloon.
Het is nu eenvoudiger te bewijzen dat
werkelijk Originele Ford Onderdelen zijn
gebruikt. Het Ford logo is duidelijk op de
volgende onderdelen zichtbaar wanneer
Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt.
Wanneer uw auto moet worden
gerepareerd, kijk dan of het duidelijk
zichtbare Ford beeldmerk te zien is en
controleer of uitsluitend Originele Ford
Onderdelen zijn gebruikt.
Kijk voor het Ford logo op de
volgende onderdelen
Plaatwerk
•Spatscherm
•Motorkap
•Portieren
•Kofferdeksel of achterklep
8
Inleiding

E94714
Bumper en radiateurgrille
•Radiateurgrille
•Voor- en achterbumper
E94715
Buitenspiegel
E94716
Ruit
•Achterruit
•Glazen dak
•Zijruiten
•Voorruit
9
Inleiding

E94717
Verlichting
•Achterlichtunits
•Koplampen
E94718
10
Inleiding

KORT OVERZICHT
Overzicht instrumentenpaneel - stuur links
A
W V ST PR Q OU
B EC F G IH J K L M ND
E74123
11
Kort overzicht

Overzicht instrumentenpaneel - stuur rechts
WP QRSTVO U
LKMN
E75798
ABE GDCJ HI F
Lichtschakelaars. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 54).
A
Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 108).
B
Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 59). Toetsen van
telefoon. Zie Bedieningselementen telefoon (bladzijde 255). Toetsen
van spraakbediening. Zie Spraakgestuurd regelsysteem gebruiken
(bladzijde 261).
C
Toetsen van de audio-installatie. Zie Audiobediening (bladzijde 47).
D
Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 79).
E
12
Kort overzicht

Toetsen van het informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 85).
F
Ruitenwisserschakelaar. Zie Voorruitwissers (bladzijde 49).
G
Audio- of navigatiesysteem. Zie afzonderlijke handleiding.H
Schakelaar elektronische stabiliteitsregeling (ESP). Zie Gebruik maken van
stabiliteitsregeling (bladzijde 157).
I
Schakelaar parkeerhulp. Zie Gebruik maken van de parkeerhulp
(bladzijde 163).
J
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie
Waarschuwingsknipperlichten (bladzijde 57).
K
Controlelamp airbag aan passagierszijde uitgeschakeld. Zie
Passagiersairbag uitschakelen (bladzijde 33).
L
Opbergvak. Zie Opbergruimtes (bladzijde 134).
M
Schakelaars voor- en achterruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en
spiegels (bladzijde 116).
N
Toetsen klimaatregelsysteem. Zie Handmatige klimaatregeling (bladzijde
109). Zie Automatische klimaatregeling (bladzijde 112).
O
Aansteker. Zie Aansteker (bladzijde 132).
P
Contactslot.Q
Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Gebruik maken van
snelheidsregeling (cruise control) (bladzijde 165). Schakelaars adaptieve
snelheidsregeling. Zie Gebruik maken van ACC (bladzijde 168).
R
Verstelhendel stuurkolom. Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 47).
S
Knieairbag aan bestuurderszijde. Zie Werking (bladzijde 28).
T
Claxon.U
Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Gebruik maken van
snelheidsregeling (cruise control) (bladzijde 165). Schakelaars adaptieve
snelheidsregeling. Zie Gebruik maken van ACC (bladzijde 168).
V
Opbergvak. Zie Opbergruimtes (bladzijde 134).
W
Stuurwiel instellen
WAARSCHUWING
Stel nooit het stuurwiel in als de auto
in beweging is.
13
Kort overzicht

1
2
2
E95178
3
E95179
Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 47).
Stationair toerental na het
starten
Wanneer de motor koud is, kan het
stationaire toerental direct na het aanslaan
hoger zijn.
Zie De motor starten (bladzijde 139).
Elektrisch inklapbare spiegels
E72623
Zie Elektrisch verstelbare
buitenspiegels (bladzijde 75).
Achteruitkijkspiegel kantelen
Afhankelijk van de ingestelde
spiegelstand, zal de betreffende
buitenspiegel kantelen wanneer u de
achteruit inschakelt, zodat u de
trottoirband kunt zien.
Wanneer u deze voorziening voor de
eerste keer gebuikt, kantelen de spiegels
in een standaard ingestelde stand. U kunt
de hoek waarmeer de spiegels kantelen
instellen.
Zie Elektrisch verstelbare
buitenspiegels (bladzijde 75).
14
Kort overzicht

Informatiedisplays
E70499
Navigeer met de pijltoetsen door de
menu's en druk op OK om een keuze te
maken.
Zie Infodisplays (bladzijde 85).
Automatisch in-/uitschakelde
verlichting
E70719
Afhankelijk van het omgevingslicht gaan
de koplampen automatisch aan en uit.
Zie Verlichtingsbediening (bladzijde
54).
Richtingaanwijzers
E70727
N.B.:
Beweeg de
richtingaanwijzerschakelaar kort omhoog
of omlaag; de richtingaanwijzers
knipperen dan slechts driemaal.
Automatisch wissen
B
C
D
A
E70696
Een wisslagA
Automatisch wissenB
Normaal wissenC
Snel wissenD
15
Kort overzicht

E70316
A
B
Hoge gevoeligheidA
Lage gevoeligheidB
Zie Automatisch in- en
uitschakelende ruitenwissers
(bladzijde 49).
Geheugenfunctie
WAARSCHUWING
Gebruik de geheugenfunctie niet
tijdens het rijden.
A
B
E86768
Bedieningsorganen
stoelverstelling.
A
Insteltoetsen geheugenB
1. Zet het contact aan.
2. Stel de stoel en de buitenspiegels in
de gewenste stand.
3. Druk op de gewenste insteltoets Ben
houd deze ingedrukt tot ter
bevestiging een gongsignaal klinkt.
Zie Geheugenfunctie (bladzijde 136).
Handbediende klimaatregeling
Interieur snel verwarmen
E71377
Interieur snel afkoelen
E71381
16
Kort overzicht

Voorruitontdooienen ontwasemen
E71382
Zie Handmatige klimaatregeling
(bladzijde 109).
Automatische klimaatregeling
E70304
Zie Automatische klimaatregeling
(bladzijde 112).
Luchtroosters achterin
E73131
AB
C
Luchtstroom uit onderste
luchtrooster
A
Luchtstroom uit bovenste
luchtrooster
B
Bovenste luchtroosterC
Selecteer stand Bom de achterste
zijruiten te ontdooien of te ontwasemen.
17
Kort overzicht

Handgeschakelde
versnellingsbak
Achteruitversnelling inschakelen
E99067
Bij sommige auto's moet de kraag
omhoog worden gebracht tijdens
inschakelen van de achteruit.
Zie Handgeschakelde
versnellingsbak (bladzijde 149).
Automatische transmissie
Standen van transmissiehendel
E80836
S
ParkerenA
AchteruitB
NeutraalC
RijdenD
Handmatig schakelen en
sportmodus
S
WAARSCHUWING
Druk het rempedaal in voordat u de
keuzehendel verplaatst en houd het
ingedrukt tot u wegrijdt.
Zie Automatische transmissie
(bladzijde 149).
Elektrische parkeerrem (EPB)
EPB inschakelen
E70528
EPB handmatig uitschakelen
E70529
18
Kort overzicht

KINDERZITJES
E68916
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een lengte van
minder dan 150 centimeter of jonger
dan 12 jaar plaatsnemen in een
geschikt, goedgekeurd kinderzitje, dat op
de achterbank is geplaatst.
Oorspronkelijke tekst volgens ECE
R94.01: Extreme Hazard! Do not use
a rearward facing child restraint on
a seat protected by an air bag in front of
it!
Lees de instructies van de fabrikant
en volg deze op wanneer u een
kinderzitje aanbrengt.
Verander op geen enkele wijze het
kinderzitje.
Neem tijdens het rijden geen
kinderen op schoot.
Laat kinderen niet zonder toezicht
in uw auto achter.
Wanneer uw auto bij een aanrijding
betrokken is geweest, laat dan het
kinderzitje door een hiertoe
opgeleide monteur controleren.
N.B.:
De wettelijke voorschriften t.a.v. het
gebruik van kinderzitjes zijn per land
verschillend.
Alleen kinderzitjes die volgens
ECE-R44.03 (of later) gecertificeerd zijn,
zijn getest en goedgekeurd voor gebruik
in uw auto. Een aantal zijn leverbaar via
uw dealer.
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen
Gebruik het correcte kinderzitje als volgt:
Babyzitje
E68918
Plaats kinderen met een lichaamsgewicht
van minder dan 13 kilogram in een
achterwaarts gericht babyzitje (groep 0+),
dat op de achterstoel is geplaatst.
20
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

Kinderveiligheidszitje
E68920
Vervoer kinderen met een
lichaamsgewicht van 13 tot 18 kilogram in
een kinderveiligheidszitje (groep 1), dat op
de achterbank is geplaatst.
ZITVERHOGERS
WAARSCHUWINGEN
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger nooit alleen met de
heupgordel.
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger niet met een
veiligheidsgordel die niet gespannen
is of gedraaid zit.
Leg de schoudergordel niet onder
de arm of achter de rug van het kind
langs.
Gebruik geen kussens, boeken of
handdoeken om het kind hoger te
laten zitten.
Zorg ervoor dat uw kinderen
rechtop zitten.
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een
lichaamsgewicht van meer dan 15
kilogram maar met een lengte van
minder dan 150 centimeter in een
kinderzitje of op een zitverhoger
plaatsnemen.
LET OP
Wanneer u een kinderzitje op een
achterbank gebruikt, zorg dan dat
het kinderzitje stevig tegen de stoel
rust. De hoofdsteun moet wellicht worden
opgetild of verwijderd. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 124).
Kinderzitje (groep 2)
E70710
Wij raden het gebruik van een kinderzitje
aan, dat uit een zitverhoger met een
rugleuning bestaat in plaats van alleen een
zitverhoger. De hogere zitpositie zorgt
ervoor dat de standaard veiligheidsgordel
correct over het midden van de schouder
van het kind en de heupgordel over de
heupen komt te liggen.
21
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

Zitverhoger (groep 3)
E68924
PLAATSING VAN
KINDERZITJES
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een kinderzitje op de
tweede zitrij met een steun gebruikt,
let er dan op dat de steun stevig op
het paneel van de opbergruimte onder
de vloer steunt. Zorg ervoor dat u het
schuimrubber vulstuk correct binnen het
opbergvak aanbrengt en dat u de steun
correct monteert.
Wanneer een voorwaarts gericht
kinderzitje op een stoel op de
tweede zitrij wordt geplaatst,
verwijder dan de hoofdsteun van die stoel.
Zorg dat bij het aanbrengen van een
kinderzitje met behulp van de
veiligheidsgordels van de auto dat
de gordels niet slap zitten.
N.B.:
Wanneer een kinderzitje op een
stoel op de tweede zitrij wordt geplaatst,
breng dan de stoel in de meest praktische
stand voor de bestuurder.
Plaatsen voor het kinderzitje
Gewichtsgroepen
Zitplaatsen
IIIIII0+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
Zitverhoger of kussen
Kindervei-
ligheids-
zitje
Babyzitje
UF¹UF¹UF¹XX
Front-airbag aan
passagierszijde AAN
U¹U¹U¹U¹U¹
Voorstoel aan passa-
gierszijde met airbag
UIT
UUUUU
Stoelen op de tweede
zitrij
22
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

Gewichtsgroepen
Zitplaatsen
IIIIII0+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
Zitverhoger of kussen
Kindervei-
ligheids-
zitje
Babyzitje
UUUUUDerde zitrij Galaxy
UFUFUFL, UFL, UFDerde zitrij S-MAX
XNiet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep.
UGeschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
U¹ Geschikt voor universele kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze gewichtsgroep.
Wij raden u echter aan een door de overheid goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat
op de achterbank is geplaatst.
LAlleen geschikt voor de volgende achterwaarts geplaatste kinderzitjes: Roemer
Baby-Safe (E1-04301146), Roemer Baby-Safe Plus (E1-04301146), Britax Cosy Tot
(E1-04301146), Britax Cosy Tot Premium (E1-04301146), Maxi-Cosi Cabrio
(E4-44R-043517).
UF Geschikt voor universele, voorwaarts gerichte kinderzitjes, goedgekeurd voor
gebruik in deze gewichtsgroep.
UF¹ Geschikt voor universele, voorwaarts gekeerde kinderzitjes, die zijn goedgekeurd
voor gebruik in deze gewichtsgroep. Wij raden u echter aan een door de overheid
goedgekeurd kinderzitje te gebruiken dat op de achterbank is geplaatst.
ISOFIX kinderzitjes
Gewichtsgroepen
Zitplaatsen
IIIIII0+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
Zitverhoger of kussen
Kindervei-
ligheids-
zitje
Babyzitje
XXIUIUIU
ISOFIX kinderzitjes op
tweede zitrij
XX
A, B, B1, C,
D
C, D, EE
ISOFIX op tweede zitrij,
maatklasse*
XNiet geschikt voor kinderen van deze gewichtsgroep.
23
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

UGeschikt voor universele ISOFIX kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor deze
gewichtsgroep.
*Als omschreven in ECE-R16.
N.B.:
Wanneer u een ISOFIX kinderzitje aanschaft, let er dan op dat dit geschikt is voor
de gewichtsgroep van uw kind en dat de ISOFIX maatklasse geschikt is voor de plaats
waar het zitje wordt aangebracht.
24
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

ISOFIX
VERANKERINGSPUNTEN
WAARSCHUWING
Gebruik bij toepassing van het
ISOFIX systeem een voorziening dat
voorkomt dat de veiligheidsgordel
kan draaien. Wij raden het gebruik van
een veiligheidsgordel aan de bovenzijde
of een steun aan.
N.B.:
Wanneer u een ISOFIX kinderzitje
aanschaft, let er dan op dat dit geschikt
is voor de gewichtsgroep van uw kind en
dat de ISOFIX maatklasse geschikt is voor
de plaats waar het zitje wordt
aangebracht. Zie Plaatsing van
kinderzitjes (bladzijde 22).
Uw auto is uitgerust met ISOFIX
verankeringspunten die geschikt zijn voor
het gebruik van goedgekeurde ISOFIX
kinderzitjes.
Het ISOFIX systeem bestaat uit twee
stevige bevestigingsarmen aan het
kinderzitje, die op de verankeringspunten
op de buitenste zitplaatsen van de
tweede zitrij tussen de rugleuning en de
zitting worden bevestigd.
Verankeringspunten voor de
veiligheidsgordels aan de bovenzijde
zitten achter de zitplaatsen links- en
rechtsachter.
Verankeringspunten bovenste
gordel
E75532
Een kinderzitje met een
veiligheidsgordel aan de
bovenzijde bevestigen
WAARSCHUWING
Bevestig de veiligheidsgordel aan
de bovenzijde aan geen ander punt
dan aan het verankeringspunt dat
hiervoor is bestemd.
N.B.:
Verwijder zo nodig het
bagageafdekpaneel om de montage te
vergemakkelijken. Zie
Bagageafdekkingen (bladzijde 181).
1. Verwijder de hoofdsteun. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 124).
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de gordel aan de
bovenzijde niet doorhangt of
gedraaid is en goed op het
verankeringspunt is bevestigd.
2. Geleid de gordel naar het
verankeringspunt.
25
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

E75531
3. Druk het kinderzitje stevig naar
achteren zodat de onderste ISOFIX
verankeringspunten goed aangrijpen.
4. Bevestig de veiligheidsgordel volgens
de instructies van de fabrikant van het
kinderzitje.
26
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

KINDERSLOTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de kindersloten in werking
zijn gesteld, kunnen de portieren
niet van binnenuit worden geopend.
E73697
A
B
VergrendelenA
OntgrendelenB
27
Veiligheidsuitrusting voor kinderen

WERKING
Airbags
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de voorzijde van de wagen
op geen enkele wijze. Dit zou
nadelige gevolgen voor het
ontvouwen van de airbags kunnen
hebben.
Oorspronkelijke tekst volgens ECE
R94.01: Extreme Hazard! Do not use
a rearward facing child restraint on
a seat protected by an airbag in front of
it!
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer de
veiligheidsgordel correct wordt gedragen,
kan deze u in een zodanige positie
houden dat de airbag optimaal zijn werk
kan doen. Zie De juiste zitpositie
innemen (bladzijde 121).
Laat reparaties aan het stuurwiel,
de stuurkolom, stoelen, airbags en
veiligheidsgordel uitvoeren door een
goed opgeleide monteur.
Houd de gebieden voor de airbags
vrij. Breng niets aan op of over de
panelen van de airbags.
Steek geen scherpe voorwerpen in
gebieden waar airbags zijn
gemonteerd. Dit zou nadelige
gevolgen voor het ontvouwen van de
airbags kunnen hebben en de airbags
kunnen beschadigen.
Gebruik stoelhoezen die zijn
ontworpen voor stoelen met
zij-airbags. Laat deze aanbrengen
door een goed opgeleide monteur.
N.B.:
Het opblazen van een airbag gaat
gepaard met een luide knal en u ziet een
onschadelijke, poederachtige stofwolk.
Dit is normaal.
N.B.:
Reinig de panelen van de airbags
met een vochtige doek.
Airbags voor de bestuurder en
passagier, voorin
E74302
De frontairbags treden in werking bij
zware frontale aanrijdingen of bij
aanrijdingen binnen een hoek van
maximaal 30 graden van links of van
rechts. De airbags worden in enkele
milliseconden opgeblazen en stromen
weer leeg zodra zij in contact komen met
de lichamen van de inzittenden, waardoor
de voorwaartse beweging wordt
opgevangen. Bij lichte aanrijdingen, het
over de kop slaan van de auto of bij
aanrijdingen van opzij of van achteren
worden de frontairbags niet geactiveerd.
Knieairbag voor de bestuurder
LET OP
Probeer het paneel van de knieairbag
voor de bestuurder niet te openen.
28
Bescherming van inzittenden

De knieairbag voor de bestuurder treedt
in werking bij zware frontale aanrijdingen
of bij aanrijdingen binnen een hoek van
maximaal 30 graden van links of van
rechts. De airbag wordt in enkele
milliseconden opgeblazen en stroomt
weer leeg zodra hij in contact komt met
het lichaam van de inzittende, waardoor
hij een kussen vormt tussen de knieën
van de bestuurder en de stuurkolom.
Tijdens het over de kop slaan van de auto,
aanrijdingen van achteren en opzij wordt
de knieairbag niet geactiveerd.
Positie van onderdeel: Zie Kort
overzicht (bladzijde 11).
N.B.:
De knieairbag heeft een lagere
activeringsdrempel dan de frontairbags.
Tijdens een lichte aanrijding is het mogelijk
dat alleen de knieairbag wordt
geactiveerd.
Zijairbags
E72658
De zijairbags bevinden zich in de zijkant
van de rugleuningen van de voorstoelen.
Een label op de rugleuning geeft aan dat
uw auto is uitgerust met zijairbags.
De zijairbags worden geactiveerd bij
zware zijdelingse aanrijdingen. De airbags
worden in enkele milliseconden
opgeblazen en stromen weer leeg zodra
zij in contact komen met de lichamen van
de inzittenden, waardoor zij bescherming
bieden aan de omgeving van borst en
schouder. Bij lichte aanrijdingen van opzij,
het over de kop slaan van de auto,
aanrijdingen van voren of van achteren
worden de zijairbags niet geactiveerd.
Side curtains
E75004
Achter de bekledingspanelen boven de
voorste en achterste zijruiten zijn side
curtains aangebracht. Opschriften in reliëf
op de B-stijlen geven aan dat de wagen
is uitgerust met side curtains.
De side curtains worden geactiveerd bij
zware zijdelingse aanrijdingen. De airbag
wordt in enkele milliseconden opgeblazen
en stroomt weer leeg zodra hij in contact
komt met het lichaam van de inzittende,
waardoor hij bescherming biedt aan het
hoofd. Bij lichte zijdelingse aanrijdingen,
frontale aanrijdingen, aanrijdingen van
achteren of het over de kop slaan van de
auto worden de side curtains niet
geactiveerd.
29
Bescherming van inzittenden

Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer u de
veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt,
kan deze u op uw plaats houden,
waardoor de airbag zijn maximale
bescherming kan bieden. Zie De juiste
zitpositie innemen (bladzijde 121).
Gebruik een veiligheidsgordel nooit
voor meer dan een persoon.
Gebruik voor iedere stoel het juiste
gordelslot.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
niet slap of gedraaid zit.
Draag geen dikke kleding. De
veiligheidsgordels bieden optimale
bescherming wanneer ze
nauwsluitend worden gedragen.
Leg de schoudergordel over het
midden van de schouder en leg de
heupgordel strak over uw heupen.
De oprolmechanismen van de
veiligheidsgordels voor de bestuurder en
de passagier voorin zijn voorzien van een
gordelspanner. De gordelspanners
hebben een lagere activeringsdrempel
dan de airbags. Bij lichte aanrijdingen is
het mogelijk dat alleen de gordelspanners
worden geactiveerd.
VEILIGHEIDSGORDELS
VASTMAKEN
WAARSCHUWING
Steek de slottong in het gordelslot
tot een zachte klik hoorbaar is.
Wanneer de veiligheidsgordel niet
correct is bevestigd, hoort u geen klik.
N.B.:
De slottongen zijn zodanig
ontworpen dat u ze alleen in het juiste
gordelslot kunt steken.
E74124
E74127
Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit.
De veiligheidsgordel kan blokkeren
wanneer deze te snel wordt uitgetrokken
of wanneer de wagen op een helling
staat.
30
Bescherming van inzittenden

Druk op de rode knop om de
veiligheidsgordel te ontgrendelen. Laat
hem volledig en geheel oprollen.
Veiligheidsgordel op tweede
zitrij
E74125
2
1
3
Het oprolmechanisme van de
veiligheidsgordel van de middelste
achterstoel bevindt zich in het dak.
Veiligheidsgordel vastmaken:
1. Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig
uit. De veiligheidsgordel kan blokkeren
wanneer deze te snel wordt
uitgetrokken of wanneer de wagen
op een helling staat.
2. Steek de kleinere slottong in het
zwarte gordelslot aan de rechterzijde
van de middelste stoel (1).
3. Trek vervolgens de grotere slottong
over de heup en steek hem in het
gordelslot links van de middelste stoel
(2).
4. Druk de rode toets op het linker
gordelslot in om de veiligheidsgordel
los te maken. Laat de gordel oprollen.
N.B.:
Wanneer de veiligheidsgordel
continu wordt gebruikt, kunt u de slottong
in het zwarte gordelslot laten zitten.
Wanneer hij niet wordt gebruikt of
wanneer u de achterstoelen neerklapt of
verschuift, moet u de veiligheidsgordel
van het zwarte gordelslot losmaken.
E74128
3
1. Druk op de knop aan de zijkant van
het zwarte gordelslot om de gordel
los te maken. Laat de gordel helemaal
en geleidelijk terugglijden in de
oprolautomaat in het dak.
2. Steek de grote slottong in de
uitsparing naast het uiteinde van de
veiligheidsgordel.
3. Vouw de kleine slottong terug en
steek hem in de sleuf (3).
31
Bescherming van inzittenden

HOOGTE VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
AFSTELLEN
E73135
Trek om de hoogte in te stellen de
D-vormige ring uit en schuif het
bevestigingspunt omhoog.
Trek de D-vormige ring uit om het
bevestigingspunt te laten zakken, houd
de ontgrendelknop ingedrukt en schuif
het bevestigingspunt naar beneden.
N.B.:
Door het stelmechanisme iets in te
drukken terwijl u de knop indrukt komt het
verstelmechanisme makkelijker los.
WAARSCHUWINGSSIGNAAL
VEILIGHEIDSGORDEL
WAARSCHUWING
Ga niet op een in het gordelslot
gestoken veiligheidsgordel zitten
om te voorkomen dat het
herinneringssysteem wordt geactiveerd.
Het veiligheidssysteem voor inzittenden
biedt alleen optimale veiligheid wanneer
u de veiligheidsgordel correct gebruikt.
De lamp van het
herinneringssysteem gaat
branden en er klinkt een
akoestisch signaal wanneer u of de
passagier op de voorstoel de
veiligheidsgordel niet hebt omgedaan en
de rijsnelheid meer dan 10 km/h (6 mph)
bedraagt. De lamp gaat ook branden
wanneer de veiligheidsgordels worden
losgemaakt wanneer de wagen in
beweging is. Het akoestisch signaal wordt
na na vijf minuten uitgeschakeld maar de
lamp van het herinneringssysteem blijft
branden tot u de veiligheidsgordel hebt
omgedaan.
Herinneringssysteem
uitschakelen
Neem contact op met uw Ford dealer.
GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
TIJDENS ZWANGERSCHAP
E68587
WAARSCHUWING
Breng de veiligheidsgordel voor uw
eigen veiligheid, maar ook voor dat
van uw ongeboren kind op correcte
wijze aan. Draag niet alleen de heupgordel
of de schoudergordel.
32
Bescherming van inzittenden

De heupgordel moet comfortabel over
de heupen liggen aan de onderzijde van
uw zwangere buik. Leg de
schoudergordel tussen uw borsten,
boven en aan de zijkant van uw zwangere
buik.
PASSAGIERSAIRBAG
UITSCHAKELEN
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld
wanneer u een kinderzitje
achterwaarts op de passagiersstoel
voorin plaatst.
E71313
Schakelaar voor airbag aan
passagierszijde monteren
WAARSCHUWING
Wanneer u een kinderzitje op een
stoel moet plaatsen, waarvoor zich
een operationele airbag bevindt, laat
dan een schakelaar monteren waarmee
de airbag aan passagierszijde kan worden
uitgeschakeld. Raadpleeg uw dealer voor
meer informatie.
N.B.:
De sleutelschakelaar wordt in het
handschoenenkastje gemonteerd en op
het instrumentenpaneel wordt een
controlelamp aangebracht.
Wanneer de controlelamp van de airbag
tijdens het rijden gaat branden of
knipperen, duidt dit op een storing. Zie
Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 81).
Verwijder het kinderzitje en laat het
systeem onmiddellijk controleren.
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen
A B
E71312
UitgeschakeldA
IngeschakeldB
Zet de schakelaar in stand A.
Controleer bij het aanzetten van het
contact, of de controlelamp airbag aan
passagierszijde uitgeschakeld gaat
branden.
Airbag aan passagierszijde
inschakelen
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan de
passagierszijde is ingeschakeld
wanneer zich geen kinderzitje op
de passagiersstoel voorin bevindt.
Zet de schakelaar in stand B.
33
Bescherming van inzittenden

GEBRUIK VAN DE SLEUTEL
Afstandsbediening met
inklapbaar sleutelblad
E74382
ALGEMENE INFORMATIE
OVER RADIOFREQUENTIES
LET OP
De radiofrequentie van de
afstandsbediening kan ook worden
gebruikt door andere zenders met
een klein bereik (bijvoorbeeld
zendamateurs, medische apparatuur,
draadloze hoofdtelefoons,
afstandsbedieningen en alarmsystemen).
Wanneer de frequenties worden
gestoord, kunt u geen gebruik meer
maken van uw afstandsbediening. De
portieren kunt u met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen.
N.B.:
U kunt de portieren ontgrendelen
wanneer u de toetsen op de
afstandsbediening per ongeluk indrukt.
Het bereik tussen uw afstandsbediening
en uw auto is afhankelijk van de
omgeving.
PROGRAMMEREN VAN DE
AFSTANDSBEDIENING
U kunt maximaal acht
afstandsbedieningen voor uw auto
programmeren (inclusief die met uw auto
werd meegeleverd).
Een nieuwe afstandsbediening
programmeren
1. Steek de sleutel in het contactslot.
2. Draai de sleutel van stand 0naar II en
vervolgens terug naar 0. Doe dit vier
keer snel achter elkaar (ongeveer één
keer per seconde).
3. Verwijder de sleutel uit het contactslot
en druk op een willekeurige toets op
de afstandsbediening.
4. Steek de sleutel weer in het
contactslot, draai de sleutel naar stand
II en draai de sleutel vervolgens naar
0. Verwijder de sleutel en test de
afstandsbediening om te bevestigen
dat de programmering met succes is
uitgevoerd.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
N.B.:
Wanneer u de ontgrendeltoets op
de afstandsbediening indrukt, worden alle
portieren ontgrendeld of wordt alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld. Door
opnieuw op de ontgrendeltoets te
drukken worden alle portieren
ontgrendeld.
Houd de vergrendel- en vergrendeltoets
op de afstandsbediening minimaal vier
seconden tegelijkertijd ingedrukt bij
uitgeschakeld contact. De
richtingaanwijzers knipperen tweemaal
om de wijziging te bevestigen.
Herhaal de procedure om de
oorspronkelijke ontgrendelfunctie in te
schakelen.
34
Sleutels en afstandsbediening

BATTERIJ VAN
AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
Afstandsbediening met
inklapbaar sleutelblad
E74383
1
1. Steek een schroevendraaier zover
mogelijk in de sleuf aan de zijkant van
de afstandsbediening. Druk de
schroevendraaier in de richting van
het sleutelblad en verwijder dit.
E74384
2
2. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om een begin te
maken de twee huishelften van de
afstandsbediening van elkaar te
scheiden.
3
E74385
3. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om de twee
huishelften van de afstandsbediening
van elkaar te scheiden.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
4. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de +naar beneden
gekeerd.
6. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
7. Breng het sleutelblad aan.
35
Sleutels en afstandsbediening

Afstandsbediening zonder
inklapbaar sleutelblad
Type 1
E74386
1. Steek een schroevendraaier in de
uitsparing aan de achterzijde van de
sleutel en verwijder het sleutelblad.
2. Maak de klemmen met de
schroevendraaier los en scheid de
twee huishelften van de
afstandsbediening.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
3. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
4. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de +naar boven
gekeerd.
5. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
6. Breng het sleutelblad aan.
Type 2
1
2
E78284
1. Schuif het ontgrendelplaatje in de
richting van de pijl.
2. Verwijder de sleutelbaard.
E105064
3
3. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om de twee
huishelften van de afstandsbediening
van elkaar te scheiden.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
36
Sleutels en afstandsbediening

4. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de +naar beneden
gekeerd.
6. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
7. Breng het sleutelblad aan.
Type 3
1
2
1
E87964
1. Verwijder voorzichtig de kapje.
2. Verwijder de sleutelbaard.
3
E105362
3. Draai de schroevendraaier in de
afgebeelde richting om de twee
huishelften van de afstandsbediening
van elkaar te scheiden.
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
4. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de +naar beneden
gekeerd.
6. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
7. Breng het sleutelblad aan.
37
Sleutels en afstandsbediening

VERGRENDELEN EN
ONTGRENDELEN
Centrale vergrendeling
Alleen wanneer alle portieren zijn gesloten
kunnen deze centraal worden
vergrendeld.
N.B.:
Het bestuurdersportier kan met de
sleutel worden ontgrendeld. Hiervan moet
gebruik worden gemaakt wanneer de
afstandsbediening niet werkt.
N.B.:
Met het centraal
vergrendelingssysteem wordt ook de klep
van de brandstofvulopening vergrendeld
en ontgrendeld.
Dubbele vergrendeling
WAARSCHUWING
Schakel de dubbele vergrendeling
niet in wanneer zich personen of
dieren in de auto bevinden.
Wanneer de dubbele vergrendeling is
ingeschakeld kunnen de portieren niet
van binnenuit worden ontgrendeld.
E71961
Dubbele vergrendeling is een voorziening
tegen diefstal die voorkomt dat personen
de portieren van binnenuit kunnen
ontgrendelen. Alleen wanneer alle
portieren zijn gesloten kunnen deze
dubbel worden vergrendeld.
Bevestiging van het
vergrendelen en ontgrendelen
Wanneer u de portieren ontgrendeld,
knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
Wanneer u de portieren vergrendeld,
knipperen de richtingaanwijzers
tweemaal.
N.B.:
De richtingaanwijzers knipperen
tweemaal wanneer u het centraal
vergrendelingssysteem inschakelt.
Wanneer u de vergrendelingstoets op de
afstandsbediening een tweede keer
indrukt of de sleutel een tweede keer
omdraait om de dubbele vergrendeling
te activeren, knipperen de
richtingaanwijzers niet opnieuw.
38
Sloten

Portieren met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen
B
E71962
A
B
A
OntgrendelenA
VergrendelenB
Portieren met de sleutel dubbel
vergrendelen
Draai de sleutel tweemaal binnen drie
seconden in de stand vergrendelen om
de portieren dubbel te vergrendelen.
Portieren en achterklep
vergrendelen en ontgrendelen
met de afstandsbediening
E87379
ABC
OntgrendelenA
VergrendelenB
Achterklep ontgrendelenC
Portieren en achterklep
vergrendelen met de
afstandsbediening
Druk eenmaal op toets B.
Portieren en achterklep dubbel
vergrendelen met de
afstandsbediening
Druk toets Btweemaal binnen drie
seconden in.
39
Sloten

Portieren van binnenuit
vergrendelen en ontgrendelen
Bestuurdersportier
E71958
A
B
Alle portieren vergrendelenA
Alle portieren ontgrendelenB
Passagiersportieren voor en
achter
E98653
Druk om de passagiersportieren voor en
achter afzonderlijk te vergrendelen op
toets en sluit het portier bij het verlaten
van de auto.
Achterklep
Achterklep openen
E78262
Achterklep openen met de
afstandsbediening
Druk toets Cop de afstandsbediening
tweemaal binnen drie seconden in.
Achterklep sluiten
E71960
40
Sloten

Aan de binnenzijde van de kofferdeksel/
achterklep bevindt zich een greep die het
sluiten vereenvoudigt.
Automatisch opnieuw
vergrendelen
Wanneer u niet binnen 45 seconden na
het ontgrendelen met de
afstandsbediening een portier opent
worden de portieren automatisch
opnieuw vergrendeld. De portieren
worden vergrendeld en de alarminstallatie
keert terug in de vorige stand.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
De ontgrendelfunctie kan dusdanig
worden geprogrammeerd dat alleen het
bestuurdersportier wordt ontgrendeld.
Zie Programmeren van de
afstandsbediening (bladzijde 34).
CENTRALE
VERGRENDELING
U kunt ook bij afgezet contact de
elektrisch bedienbare ruiten bedienen met
behulp van de functie integraal openen
en sluiten.
N.B.:
Het integraal sluiten werkt alleen
als het geheugen voor elke ruit
afzonderlijk correct is ingesteld. Zie
Elektrisch bedienbare ruiten
(bladzijde 73).
Integraal openen
E71955
Druk, om alle ruiten te openen, op de
ontgrendel toets en houd deze
minstens drie seconden ingedrukt. Druk
nogmaals op de vergrendel of de
ontgrendel toets om het openen te
onderbreken.
Integraal sluiten
Uitvoeringen zonder key free
systeem
WAARSCHUWING
Sla het sluiten van de ruiten altijd
gade. Druk in noodgevallen
onmiddellijk op een toets om de
beweging te stoppen.
41
Sloten

E71956
Druk om alle ruiten te sluiten op de
vergrendel toets en houd deze
minstens drie seconden ingedrukt. Druk
nogmaals op een toets om het sluiten te
onderbreken. Tijdens het integraal sluiten
is de antiklemfunctie geactiveerd.
Uitvoeringen met key free systeem
E87384
WAARSCHUWING
Sla het sluiten van de ruiten altijd
gade. Druk in een noodsituatie op
de knop op het bestuurdersportier
om de beweging te stoppen.
N.B.:
Het integraal sluiten kan worden
geactiveerd met behulp van de toets op
de kruk op het bestuurdersportier.
Integraal openen en sluiten kan ook
worden geactiveerd met de toetsen op
de passive key.
Druk om alle ruiten te sluiten op de
vergrendeltoets en houd deze minstens
twee seconden ingedrukt. Tijdens het
integraal sluiten is de antiklemfunctie
geactiveerd.
42
Sloten

WERKING
Het immobilisatiesysteem is een
diefstalbeveiligingssysteem dat voorkomt
dat iemand de motor van uw auto met
een onjuist gecodeerde sleutel kan
starten.
GECODEERDE SLEUTELS
N.B.:
Dek uw sleutels niet met metalen
voorwerpen af. Hierdoor kan de
ontvanger uw sleutel niet herkennen als
geldige sleutel.
N.B.:
Wanneer u een sleutel bent
verloren, laat dan de code bij al uw
overige sleutels wissen. Raadpleeg uw
dealer voor meer informatie. Laat de
vervangingssleutels samen met uw
overige sleutels opnieuw coderen.
Wanneer u een sleutel verliest, kunt u bij
uw Ford dealer een vervangingssleutel
verkrijgen. Geef, indien mogelijk, uw
dealer het sleutelnummer door, dat op
het plaatje staat dat met de originele
sleutels is geleverd. U kunt ook extra
sleutels bij uw Ford dealer verkrijgen.
IMMOBILISATIESYSTEEM
INSCHAKELEN
Korte tijd nadat u het contact hebt afgezet
wordt het immobilisatiesysteem
automatisch ingeschakeld.
IMMOBILISATIESYSTEEM
UITSCHAKELEN
Het immobilisatiesysteem wordt
automatisch uitgeschakeld bij het met een
correct gecodeerde sleutel aanzetten van
het contact.
Wanneer het bericht Immobiliser
active op het informatiedisplay verschijnt,
is uw sleutel niet herkend. Neem de
sleutel uit het slot en probeer het
nogmaals.
Wanneer u de motor met een correct
gecodeerde sleutel niet kunt starten, duidt
dit op een storing. Het bericht
Immobiliser active verschijnt bij het
aanzetten van het contact op het
informatiedisplay. Laat het
immobilisatiesysteem onmiddellijk
controleren.
43
Motorstartblokkering

WERKING
Alarminstallatie
Uw wagen kan zijn uitgerust met één van
de volgende alarminstallaties:
•Perimeter alarminstallatie.
•Perimeter alarminstallatie met
interieursensoren.
•Categorie 1 alarm met
interieursensoren en sirene met
afzonderlijke accu.
•Categorie 1 alarm met
interieursensoren, sirene met
afzonderlijke accu en
hellingssensoren.
Perimeter alarminstallatie
Het perimeter alarm is een afschrikmiddel
voor personen die ongeoorloofd de
portieren en de motorkap proberen te
openen. Het beveiligd ook de
audio-installatie.
Interieursensoren
E71401
WAARSCHUWING
De sensoren in de
interieurverlichting mogen niet
worden afgedekt. Schakel het alarm
niet in indien zich personen, dieren of
andere bewegende voorwerpen in de
auto bevinden.
Dit sensoren zijn een afschrikmiddel voor
indringers door elke beweging in de auto
met behulp van sensoren te registreren.
Sirene met afzonderlijke accu
De sirene met afzonderlijke accu is een
extra alarmsysteem dat de sirene
inschakelt wanneer het alarm wordt
geactiveerd. Deze wordt direct
ingeschakeld bij het afsluiten van de
wagen. De sirene heeft zijn eigen accu en
wordt ingeschakeld zodra iemand de
accukabels of de accu van de sirene zelf
loskoppelt.
Hellingsensoren
De hellingssensoren detecteren of
iemand probeert een wiel te stelen of de
wagen probeert weg te slepen door de
verandering van hellingshoek van de
wagen te registreren.
N.B.:
Wanneer de wagen met
ingeschakeld alarm op een veerboot
wordt geplaatst, moeten de
hellingssensoren worden uitgeschakeld
door een gereduceerde
beveiligingsklasse te selecteren. Hierdoor
wordt voorkomen dat het alarmsignaal
door de bewegingen in werking treedt.
Alarm activeren
Wanneer het alarm is ingeschakeld, kan
het op een van de volgende manieren
worden geactiveerd:
•Wanneer iemand een portier, de
achterklep of de motorkap opent
zonder geldige sleutel of
afstandsbediening.
•Wanneer iemand de audio-installatie
of het navigatiesysteem verwijdert.
•Wanneer het contactslot zonder
geldige sleutel in stand I,II of III wordt
gezet.
•Wanneer de interieursensoren
bewegingen in de wagen registreren.
44
Alarm

•Bij wagens met een sirene met
afzonderlijke accu, wanneer iemand
de accukabels of de accu van de
sirene zelf loskoppelt.
•Wanneer de hellingssensoren een
verandering in de hellingshoek van de
wagen registreren.
Wanneer het alarm is geactiveerd, klinkt
het alarmsignaal gedurende 30 seconden
en knipperen de
waarschuwingsknipperlichten vijf minuten.
Iedere verdere poging om een van
bovenstaande handelingen uit te voeren
activeert het alarm opnieuw.
Volledige en gereduceerde
beveiliging
Volledige beveiliging
Volledige beveiliging is de standaard
instelling.
Bij volledige beveiliging worden de
interieursensoren en de hellingssensoren
geactiveerd bij het inschakelen van het
alarm.
N.B.:
Dit kan resulteren in vals alarm
wanneer zich dieren of bewegende
voorwerpen in de wagen bevinden of, bij
wagens met hellingsensoren, als de
wagen op een veerboot wordt geplaatst.
Gereduceerde beveiliging
Bij gereduceerde beveiliging worden de
interieursensoren en de hellingssensoren
gedeactiveerd bij het inschakelen van het
alarm.
N.B.:
U kunt de gereduceerde beveiliging
slechts gedurende één contactcyclus
inschakelen. De volgende keer dat u het
contact aanzet, zal het alarm worden
teruggesteld naar volledige beveiliging.
Vragen bij het verlaten van de
wagen
U kunt het informatiedisplay zodanig
instellen, dat telkens wordt gevraagd welk
beveiligingsniveau u wilt instellen.
Wanneer u Ask on Exit selecteert,
verschijnt telkens wanneer u het contact
afzet het bericht Reduced guard? op
het display in de instrumentengroep.
Wanneer u de gereduceerde beveiliging
wilt instellen, drukt u op de OK toets
wanneer dit bericht verschijnt.
Wanneer u de volledige beveiliging wilt
instellen, verlaat dan de auto zonder op
de OK te drukken.
Volledige of gereduceerde
beveiliging selecteren
N.B.:
Door Reduced te selecteren
wordt de alarminstallatie niet permanent
in de gereduceerde beveiligingsmodus
gezet. De installatie wordt slechts één
contactcyclus in de gereduceerde modus
geschakeld. Wanneer u regelmatig de
alarminstallatie in de gereduceerde
beveiligingsmodus zet, selecteer dan Ask
on Exit.
E70499
45
Alarm

E74509
Voll. alarm
Alarm
Gereduceerd
Vragen
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Alarm en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer Reduced of Full guard.
Wanneer u wenst dat dit telkens wordt
gevraagd bij het afzetten van het
contact, selecteer dan Ask on Exit.
5. Druk op de OK toets om de keuze te
bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om direct terug
te keren naar het scherm van de
boordcomputer.
Informatieberichten
Zie Infoberichten (bladzijde 98).
ALARM INSCHAKELEN
Alle uitvoeringen
Vergrendel de wagen met de sleutel of
de afstandsbediening om het alarm in te
schakelen.
ALARM UITSCHAKELEN
Perimeter alarm
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de deuren met de
sleutel te ontgrendelen, zet het contact
met een correct gecodeerde sleutel aan
of ontgrendel de deuren met de
afstandsbediening. Zie Vergrendelen
en ontgrendelen (bladzijde 38).
Categorie 1 alarm
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de deuren met de
sleutel via het bestuurdersportier te
ontgrendelen en zet het contact binnen
12 seconden met een correct
gecodeerde sleutel aan of ontgrendel de
deuren met de afstandsbediening. Zie
Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 38).
46
Alarm

STUURWIEL AFSTELLEN
WAARSCHUWING
Verstel nooit het stuurwiel als de
auto in beweging is.
N.B.:
Controleer of u in de juiste positie
zit. Zie De juiste zitpositie innemen
(bladzijde 121).
1
2
2
E95178
3
E95179
WAARSCHUWING
Duw de ontgrendelingshendel
helemaal op zijn plaats wanneer u
deze weer in de oude stand zet.
AUDIOBEDIENING
E72288
A
C
B
D
E
Volume hogerA
Voorwaarts zoekenB
Volume lagerC
Achterwaarts zoekenD
ModusE
Modus
Druk de modus toets in en houd deze
ingedrukt om de audiobron te kiezen.
Druk de modus toets in om:
•op het volgende radiostation af te
stemmen
•de volgende CD af te spelen
•de andere zijde van de cassetteband
af te spelen
•een inkomende telefoonoproep te
beantwoorden.
•een telefoongesprek te beëindigen.
47
Stuurwiel

Zoekfunctie
Druk op de seek toets om:
•af te stemmen op het volgende
radiostation op een hogere of lagere
frequentie
•het volgende of vorige nummer op de
CD af te spelen
•de cassetteband snel voor- of
achterwaarts te laten spoelen.
Druk een seek toets in en houd deze
ingedrukt om:
•af te stemmen op een radiostation op
een hogere of lagere frequentie
•door een CD nummer te zoeken
48
Stuurwiel

VOORRUITWISSERS
B
C
D
A
E70696
Eenmalig wissenA
Wissen met intervallenB
Normale wissnelheidC
Hoge wissnelheidD
Wissen met intervallen
E70315
B
A
C
Wissen met korte intervallenA
Wissen met intervallenB
Wissen met lange intervallenC
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
RUITENWISSERS
LET OP
Schakel de automatische wisfunctie
niet bij droog weer in. De
regensensor is bijzonder gevoelig en
de ruitenwissers kunnen in werking treden
indien de voorruit met vuil, mist of vliegen
in aanraking komt.
Vervang de ruitenwisserbladen zodra
deze strepen water en vuil op de
voorruit achterlaten. Als de
ruitenwisserbladen niet worden
vervangen, blijft de regensensor continu
water op de voorruit waarnemen. Dit
heeft tot gevolg dat de ruitenwissers in
werking treden terwijl het grootste deel
van de voorruit droog is.
Zorg bij vorst dat de voorruit volledig
is ontdooit voordat u de
automatische wisfunctie selecteert.
Schakel de automatische wisfunctie
uit voordat u een wasstraat
binnenrijdt.
49
Ruitenwissers en ruitensproeiers

E70315
B
A
C
Hoge gevoeligheidA
AanB
Lage gevoeligheidC
Wanneer u de automatische wisfunctie
inschakelt, maken de ruitenwissers pas
een wisbeweging nadat water op de
voorruit is geregistreerd. De regensensor
meet daarna continu de hoeveelheid
water op de voorruit en zal de snelheid
van de ruitenwissers automatisch
instellen.
Stel de gevoeligheid van de regensensor
met de draaiknop in. Bij een lage
gevoeligheid zullen de ruitenwissers in
werking treden wanneer de sensor een
grote hoeveelheid water op de voorruit
registreert. Bij een hoge gevoeligheid
zullen de ruitenwissers in werking treden
wanneer de sensor een kleine
hoeveelheid water op de voorruit
registreert.
VOORRUITSPROEIERS
WAARSCHUWING
Schakel de ruitenwissers niet langer
dan 10 seconden achtereen in of
wanneer het reservoir leeg is.
N.B.:
Wanneer het contact aanstaat
worden de ruitensproeiermonden
verwarmd.
E70776
ACHTERRUITWISSERS EN -
SPROEIERS
Wissen met intervallen
E70777
Wissen tijdens achteruitrijden
De achterruitwisser treedt automatisch in
werking wanneer de achteruit wordt
ingeschakeld en de
ruitenwisserschakelaar in stand B,Cof
Dstaat.
50
Ruitenwissers en ruitensproeiers

Ruitensproeier
WAARSCHUWING
Schakel de achterruitsproeier niet
langer dan 10 seconden achtereen
in of wanneer het reservoir leeg is.
E70777
Trek de hendel volledig naar het stuurwiel
toe en houd hem in deze stand om de
ruitensproeiers in te schakelen.
KOPLAMPSPROEIERS
Bij ingeschakelde koplampen werken de
koplampsproeiers in combinatie met de
voorruitsproeiers.
N.B.:
Om ervoor te zorgen de het
ruitensproeierreservoir te snel leegraakt,
werken de koplampsproeiers niet telkens
wanneer de voorruitsproeiers in werking
worden gesteld.
RUITENWISSERBLADEN
CONTROLEREN
E66644
Controleer met uw vingertoppen de
rubber randen van de ruitenwisserbladen
op oneffenheden.
Reinig de ruitenwisserbladen met een in
water gedrenkte, zachte spons.
RUITENWISSERBLADEN
VERVANGEN
Voorruitwisserbladen
LET OP
Zet om de ruitenwisserbladen te
vervangen de voorruitwissers in de
onderhoudsstand.
U kunt de onderhoudsstand in de
winter gebruiken om de
ruitenwisserbladen eenvoudiger te
kunnen bereiken om deze vrij te maken
van sneeuw en ijs. De voorruitwissers
keren in hun normale stand terug zodra
u het contact aanzet, u moet er dus voor
zorgen dat de voorruit geheel ontdooid
is voordat u het contact aanzet.
51
Ruitenwissers en ruitensproeiers

N.B.:
De bladen van voorruitwissers
hebben zijn verschillend qua lengte. Zie
Technische specificatie (bladzijde
53). Wanneer u ruitenwisserbladen met
een onjuiste lengte aanbrengt, is het
mogelijk dat de regensensor niet correct
meer werkt.
Zet de voorruitwissers in de
onderhoudsstand.
E75184
A
E75188
Zet het contact af en zet binnen drie
seconden de ruitenwisserhendel in de
stand A. Laat de hendel los wanneer de
ruitenwissers in de onderhoudsstand
staan.
Zet de ruitenwisserarmen omhoog.
E72899
1
2
Aanbrengen geschiedt in omgekeerde
volgorde van verwijderen.
N.B.:
Controleer of het ruitenwisserblad
goed op zijn plaats komt te zitten.
Achterruitwisserbladen
E93783
1
2
E93784
3
52
Ruitenwissers en ruitensproeiers

5
4
E93785
6
E93786
Aanbrengen geschiedt in omgekeerde
volgorde van verwijderen.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Lengte van de ruitenwisserbladen van de voorruit
Afmeting in mm (inches)
Nr. RechterzijdeLinkerzijde
700 (27,6)750 (29,5)
Wagens met automatische
ruitenwissers
650 (25,6)750 (29,5)
Wagens zonder automati-
sche ruitenwissers
53
Ruitenwissers en ruitensproeiers

VERLICHTINGSBEDIENING
Standen van de lichtschakelaar
E70718
A B C
UitA
Stads- en achterlichtenB
KoplampenC
Parkeerlichten
LET OP
Door langdurig gebruik van de
parkeerlichten wordt de accu
ontladen.
Zet het contact af.
Beide zijden
Zet de lichtschakelaar in stand B.
Een zijde
E75505
A
B
RechterzijdeA
LinkerzijdeB
Grootlicht en dimlicht
E70725
Trek de hendel geheel naar het stuurwiel
toe om te wisselen tussen grootlicht en
dimlicht.
Lichtsignaal
Trek de schakelaarhendel naar het
stuurwiel toe.
54
Verlichting

Home safe verlichting
Schakel de verlichting uit en trek de
richtingaanwijzer naar het stuurwiel toe
om de koplampen in te schakelen. Er
klinkt kort een signaal. Bij een geopende
deur gaan de koplampen automatisch na
drie minuten uit, of 30 seconden nadat
de laatste deur is gesloten.
Wanneer alle deuren zijn gesloten en een
deur wordt binnen de 30 seconden
vertragingstijd weer geopend, start de
tijdschakeling van drie minuten opnieuw.
De home safe functie kan worden
uitgeschakeld door hetzij de
richtingaanwijzerhendel opnieuw naar het
stuurwiel te trekken of door het contact
aan te zetten.
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
VERLICHTING
E70719
N.B.:
Wanneer u de automatisch
in-/uitschakelende verlichting hebt
ingeschakeld, kunt u alleen het grootlicht
inschakelen wanneer de functie de
koplampen heeft ingeschakeld.
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
VOORSTE MISTLAMPEN
E70721
WAARSCHUWING
Gebruik de mislampen alleen
wanneer het zicht ernstig wordt
belemmerd door mist, sneeuw of
regen.
MISTACHTERLICHTEN
E70720
WAARSCHUWINGEN
Gebruik de mistachterlichten alleen
wanneer het zicht minder dan 50
meter bedraagt.
Schakel de mistachterlichten niet in
bij regen of sneeuwval en wanneer
het zicht meer dan 50 meter
bedraagt.
KOPLAMPHOOGTE
AFSTELLEN
N.B.:
Uitvoeringen met Xenon
koplampen zijn uitgerust met
automatische regeling van de
koplamplichtbundels.
55
Verlichting

E70722
AB
Hoge stand van de
koplamplichtbundels
A
Lage stand van de
koplamplichtbundels
B
U kunt de hoogte van de
koplamplichtbundels aanpassen aan de
belading van de wagen.
Aanbevolen regelknopstanden
Schakelaar-
stand
Lading in
bagagecom-
partiment
Belading
Stoelen, derde
zitrij
Stoelen,
tweede zitrij
Voorstoelen
0---1-2
0 (0.5)2
-2-1-2
1 (0.5)2
--31-2
3 (0.5)2
Max1
-31-2
4 (1.5)2
Max1
--1
1Zie Voertuigidentificatieplaatje (bladzijde 246).
56
Verlichting

2Uitvoeringen met actieve schokdemperregeling.
WAARSCHUWINGSKNIP-
PERLICHTEN
N.B.:
Afhankelijk van de
verkeerswetgeving van het land waarin
uw wagen oorspronkelijk is gebouwd,
knipperen de
waarschuwingsknipperlichten wanneer u
krachtig remt.
E71943
Positie van onderdeel: Zie Kort
overzicht (bladzijde 11).
ADAPTIEF VERLICHTINGSSYSTEEM, VOOR (AFS)
E72897
A
B
A
B
zonder AFSA
met AFSB
57
Verlichting

Het AFS stelt het dimlicht afhankelijk van
de richting en de snelheid van de wagen
af. Het verbetert het zicht tijdens het rijden
in het donker en helpt verblinding van
tegenliggers voorkomen.
Het systeem werkt niet bij stilstaande
wagen, wanneer de verlichting overdag
of de achteruitversnelling is ingeschakeld.
Bij storingen in het systeem verschijnt een
bericht op het informatiedisplay. Zie
Infoberichten (bladzijde 98). De
koplampen worden in een vaste centrale
stand of die van het dimlicht gesteld. Laat
het systeem zo snel mogelijk controleren.
Bochtverlichting
E72898
B
A
B
A
Lichtbundel van koplampA
Lichtbundel van bochtverlichtingB
Bij het nemen van een bocht verlicht de
bochtverlichting de binnenzijde van de
bocht.
58
Verlichting

RICHTINGAANWIJZERS
E70727
N.B.:
Beweeg de
richtingaanwijzerschakelaar even omhoog
of omlaag om de richtingaanwijzers
driemaal te laten knipperen.
INTERIEURVERLICHTING
Binnenverlichting
C
B
A
E71945
UitA
PortiercontactB
AanC
Wanneer u de schakelaar in stand Bzet,
gaat de interieurverlichting branden
wanneer u een portier of het kofferdeksel
/ de achterklep ontgrendelt of opent.
Wanneer u het contact afzet, gaan de
leeslampen korte tijd later automatisch uit
om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Zet het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
De binnenverlichting gaat ook branden
wanneer u het contact afzet. Het gaat
korte tijd later automatisch uit of wanneer
u de motor start of opnieuw start.
Wanneer u de schakelaar in stand Czet,
gaat de binnenverlichting branden. Deze
gaat korte tijd later automatisch uit om te
voorkomen dat de accu leegraakt. Zet
het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
Leeslampen
E71946
Wanneer u het contact afzet, gaan de
leeslampen korte tijd later automatisch uit
om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Zet het contact korte tijd aan om de
verlichting weer in te schakelen.
59
Verlichting

Verlichting make-up spiegels
A
B
E72900
UitA
AanB
Wanneer u het contact afzet, gaat de
verlichting van de make-up spiegels korte
tijd later automatisch uit om te voorkomen
dat de accu leegraakt. Zet het contact
korte tijd aan om de verlichting weer in te
schakelen.
EEN KOPLAMP
VERWIJDEREN
WAARSCHUWING
Laat Xenon gloeilampen door een
goed opgeleide monteur
vervangen. Er bestaat kans op een
elektrische schok.
1. Open de motorkap. Zie De
motorkap openen en sluiten
(bladzijde 213).
E72257
N.B.:
Wanneer u de koplamp verwijderd,
controleer dan of de voorste schroef in
de koplamprand achterblijft.
2. Verwijder de schroeven.
E88875
3. Trek de multistekker los.
4. Trek de koplamp zover mogelijk naar
het midden van de auto en maak hem
los van het onderste bevestigingspunt.
5. Trek de buitenzijde van de koplamp
omhoog en verwijder hem.
N.B.:
Wanneer de koplamp wordt
gemonteerd, let er dan op dat de stekker
correct wordt aangesloten.
60
Verlichting

N.B.:
Wanneer de koplamp wordt
gemonteerd, let er dan op dat het
onderste bevestigingspunt van de
koplamp goed op zijn plaats komt te
zitten.
N.B.:
Bij het monteren van de koplamp
moet de voorste schroef in de
koplamprand zitten alvorens u deze
aanbrengt.
N.B.:
Zet bij het aanbrengen van de
koplamp eerst de schroef aan de
voorzijde vast en daarna de schroef aan
de achterzijde.
GLOEILAMPENVERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Schakel de verlichting uit en zet het
contact af.
Laat de gloeilamp afkoelen voordat
u deze verwijderd.
Laat Xenon gloeilampen door een
goed opgeleide monteur
vervangen. Er bestaat kans op een
elektrische schok.
LET OP
Raak het glas van de gloeilamp niet
aan.
Breng alleen gloeilampen met het
juiste vermogen aan. Zie
Gloeilampentabel (bladzijde 71).
N.B.:
De volgende instructies beschrijven
hoe de gloeilampen moeten worden
verwijderd. Breng de nieuwe gloeilampen
in omgekeerde volgorde van verwijderen
aan, tenzij anders is voorgeschreven.
Koplamp
N.B.:
Verwijder de kappen om de
gloeilampen te kunnen bereiken.
A B C D
E72258
RichtingaanwijzerA
Koplampen, grootlichtB
Koplampen, dimlichtC
BochtverlichtingD
Richtingaanwijzer
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
60).
E72259
2
3
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
61
Verlichting

Koplampen, grootlicht
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
60).
E72261
3
2
2. Trek de multistekker los.
3. Maak de klem los en verwijder de
gloeilamp.
Koplampen, dimlicht
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
60).
E72260
3
2
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
3. Verwijder de gloeilamp.
Bochtverlichting
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
60).
E72262
3
2
2. Trek de multistekker los.
3. Maak de klem los en verwijder de
gloeilamp.
Zijknipperlicht
E72263
1. Verwijder voorzichtig het
zijknipperlicht.
62
Verlichting

E72291
2. Verwijder de lamphouder.
3. Verwijder de gloeilamp.
Instapverlichting
N.B.:
Draai het spiegelglas zover mogelijk
naar binnen.
E72264
1
1. Steek een schroevendraaier in de
spleet tussen het spiegelhuis en het
spiegelglas maak de metalen klem los.
E72265
2
3
2. Verwijder de lamp.
3. Verwijder de gloeilamp.
Mistlamp en stadslicht (S-MAX)
E72266
1. Verwijder de rand.
63
Verlichting

E72268
2. Maak met een schroevendraaier de
klem los van de bovenrand van de
lamp.
3. Verwijder de lamp.
E74542
5
4
6
7
8
4. Trek de multistekker los.
N.B.:
De gloeilamp van de mistlamp kan
niet uit de lamphouder worden verwijderd.
5. Draai de lamphouder van de mistlamp
linksom en verwijder hem.
6. Trek de multistekker los.
7. Draai de lamphouder van het
stadslicht linksom en verwijder hem.
8. Verwijder de gloeilamp van het
stadslicht.
Mistlamp en stadslicht (Galaxy)
E72267
3
2
4
1
1. Verwijder de schroeven.
2. Verwijder de lamp.
3. Trek de stekker van de mistlamp los.
N.B.:
De gloeilamp van de mistlamp kan
niet uit de lamphouder worden verwijderd.
4. Draai de lamphouder van de mistlamp
linksom en verwijder hem.
E72269
6
5
5. Draai de lamphouder van het
stadslicht linksom en verwijder hem.
64
Verlichting

6. Verwijder de gloeilamp van het
stadslicht.
Achterlichtunit (S-MAX)
Richtingaanwijzer en
rem-/achterlicht
E74078
1. Verwijder de bekledingspanelen.
E72270
2. Verwijder de vleugelmoeren.
E74079
3. Verwijder de lamp.
4. Trek de multistekker los.
E74080
5. Verwijder de schroef.
6. Verwijder de lamphouder.
7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
65
Verlichting

Achteruitrijlamp, mistachterlicht en
achterlicht.
E72271
1. Verwijder het bekledingspaneel.
E74076
2. Verwijder de vleugelmoeren.
3. Verwijder de lamp.
4. Trek de multistekker los.
E74077
5. Verwijder de schroef.
6. Verwijder de lamphouder.
7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Achterlicht (Galaxy)
Richtingaanwijzer, remlicht en
achterlicht
E75380
1. Verwijder het bekledingspaneel.
66
Verlichting

E72791
2. Verwijder de vleugelmoeren.
E72792
3. Verwijder de lamp.
4. Trek de multistekker los.
E72793
5. Verwijder de schroef.
6. Verwijder de lamphouder.
7. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Achteruitrijlamp, mistachterlicht en
achterlicht.
E72794
1. Verwijder het bekledingspaneel.
67
Verlichting

E72795
2. Verwijder de vleugelmoeren.
3. Verwijder de lamp.
4. Trek de multistekker los.
E72797
5. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
E72798
6. Verwijder de schroeven.
7. Verwijder de lamphouder.
8. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
Derde remlicht (S-MAX)
E75459
1. Verwijder het bekledingspaneel.
E75460
2. Maak de veerklemmen los.
E72790
3. Verwijder de lamp.
4. Verwijder de gloeilamp.
68
Verlichting

Derde remlicht (Galaxy)
E75457
1. Verwijder het bekledingspaneel.
E75458
2. Maak de veerklemmen los.
E72790
3. Verwijder de lamp.
4. Verwijder de gloeilamp.
Kentekenplaatverlichting
E72789
3
2
1
1. Maak voorzichtig de klemveer los.
2. Verwijder de lamp.
3. Draai de lamp linksom en verwijder
deze.
Interieurverlichting
Uitvoeringen zonder
interieursensoren
3
2
E72788
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het lampglas.
3. Verwijder de gloeilamp.
69
Verlichting

Uitvoeringen met
interieursensoren
E72787
2
3
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het lampglas.
3. Verwijder de gloeilamp.
Leeslampen
Uitvoeringen zonder
interieursensoren
E72796
33
2
1. Werk voorzichtig de lamp los.
2. Verwijder het lampglas.
3. Verwijder de gloeilamp.
Uitvoeringen met
interieursensoren
E72786
22
1
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Draai de lamphouder linksom en
verwijder deze.
E73939
3
3. Verwijder de gloeilamp.
70
Verlichting

Verlichting make up spiegel
E72785
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Verwijder de gloeilamp.
Verlichting
bagagecompartiment
E72784
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Verwijder de gloeilamp.
GLOEILAMPENTABEL
Vermogen (watt)SpecificatieGloeilamp
21PY21WRichtingaanwijzer, voor
55H1Koplamp, grootlicht
55H7Koplamp, dimlicht
55H1Bochtverlichting
5WY5WZijknipperlicht
5W5Instapverlichting
35H8Mistlamp, vóór (S-MAX)
55HB4Mistlamp, vóór (Galaxy)
5W5WStadslicht
21PY21WRichtingaanwijzer, achter
21/5P21/5WRemlicht en achterlicht (S-MAX)
21P21WRemlicht (Galaxy)
71
Verlichting

Vermogen (watt)SpecificatieGloeilamp
5W5WAchterlicht (Galaxy)
21P21WMistachterlicht
21P21WAchteruitrijlamp
16W16WDerde remlicht
5C5WKentekenplaatverlichting
10BuislampInterieurverlichting
5BA 9sLeeslamp
5W5WVerlichting make-up spiegel
5W5WVerlichting bagagecompartiment
72
Verlichting

ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
WAARSCHUWING
Schakel de elektrisch bedienbare
ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van
obstructies.
N.B.:
Wanneer de ruiten gedurende
korte tijd vaak worden bediend kan het
systeem een bepaalde tijd buiten werking
treden om schade door oververhitting te
voorkomen.
N.B.:
U kunt de ruiten nog enkele
minuten na het afzetten van het contact
bedienen. Zodra een portier wordt
geopend wordt het ruitmechanisme
uitgeschakeld.
N.B.:
Wanneer u de schakelaar voor het
betreffende portier en de schakelaar voor
de ruit op het bestuurdersportier
tegelijkertijd indrukt, stopt de ruit.
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare ruiten te openen of te sluiten.
Integraal openen en sluiten
Met behulp van de functie integraal
openen en sluiten kunt u ook de elektrisch
bedienbare ruiten bij afgezet contact
bedienen. Zie Centrale vergrendeling
(bladzijde 41).
N.B.:
Met deze functie worden, alleen bij
uitvoeringen met vier elektrisch
bedienbare ruiten, de ruiten automatisch
geopend of gesloten.
N.B.:
Het integraal sluiten werkt alleen
als het geheugen voor elke ruit
afzonderlijk correct is ingesteld.
Schakelaar op het
bestuurdersportier
E70848
Met behulp van de schakelaars op het
bestuurdersportier kunt u alle ruiten
bedienen.
Schakelaars op het voor- en
achterportier aan
passagierszijde
E70849
Ruiten automatisch openen en
sluiten
Druk de schakelaar tot de tweede aanslag
in of til hem tot de tweede aanslag op en
laat hem los. Druk de schakelaar opnieuw
in of trek hem opnieuw op om de
beweging te stoppen.
73
Ruiten en spiegels

Veiligheidsschakelaar voor de
achterste ruiten
N.B.:
U kunt altijd de achterste ruiten
vanaf het bestuurdersportier bedienen.
E70850
Met een schakelaar op het
bestuurdersportier kan de elektrische
bediening van de achterste ruiten worden
geblokkeerd.
Het lampje in de schakelaar gaat branden
en de lampjes in de schakelaars van de
achterste ruiten gaan uit wanneer de
blokkering is ingeschakeld.
Antiklemfunctie
WAARSCHUWING
Het onzorgvuldig sluiten van de
ruiten kan deze
beschermingsfunctie opheffen en
verwonding tot gevolg hebben.
De ruit stopt automatisch tijdens het
sluiten en gaat een stukje terug wanneer
de ruit een obstakel tegenkomt.
Antiklemfunctie uitschakelen
LET OP
Wanneer u de ruit voor de derde
keer sluit, wordt de antiklemfunctie
uitgeschakeld. Controleer of er geen
obstakels in de weg zitten.
Om deze veiligheidsvoorziening uit te
schakelen wanneer er meer weerstand
is, bijvoorbeeld in de winter, gaat u als
volgt te werk:
1. Sluit de ruiten tweemaal tot aan de
weerstand en laat deze
terugschuiven.
2. Sluit de ruit voor een derde keer tot
deze weerstand ondervindt. De
antiklemfunctie wordt uitgeschakeld
en u kunt de ruit niet meer
automatisch sluiten. De ruit zal de
weerstand overbruggen en u kunt de
ruit volledig sluiten.
3. Sluit de ruit na de derde poging nog
niet, laat deze dan controleren door
een goed opgeleide monteur.
Geheugen van de elektrisch
bedienbare ruiten opnieuw
instellen
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie wordt buiten
werking gesteld tot het geheugen
opnieuw is ingesteld.
Nadat de accukabels zijn losgenomen
moet het geheugen van elke ruit
afzonderlijk opnieuw worden ingesteld:
1. Trek de schakelaar omhoog tot de ruit
volledig is gesloten. Houd de
schakelaar nog een seconde
omhooggetrokken.
2. Laat de schakelaar los en trek hem
twee tot drie keer opnieuw een
seconde lang omhoog.
3. Open de ruit en probeer hem
automatisch te sluiten.
4. Herhaal de procedure wanneer de ruit
niet automatisch sluit.
74
Ruiten en spiegels

Veiligheidsmodus
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie werkt tijdens
deze procedure niet.
Wanneer het systeem een storing
vaststelt, treedt de veiligheidsmodus in
werking. De ruiten bewegen per keer
slechts 0,5 seconde en stoppen opnieuw.
Sluit de ruiten door de schakelaar
opnieuw in te drukken wanneer deze
stopt. Laat deze storing onmiddellijk
controleren.
BUITENSPIEGELS
Groothoekspiegels
E71042
WAARSCHUWING
Vergis u niet in de afstand van
voorwerpen die u in deze
groothoekspiegel ziet. Voorwerpen
die u in deze spiegels ziet, zien er kleiner
uit en lijken verder weg te zijn dan in
werkelijkheid het geval is.
Inklapbare spiegels
E71043
Zorg ervoor dat de spiegel weer volledig
wordt vergrendeld wanneer u deze weer
in zijn oorspronkelijke stand terugzet.
ELEKTRISCHVERSTELBARE
BUITENSPIEGELS
A C
B
E70846
Linker spiegelA
UitB
Rechter spiegelC
75
Ruiten en spiegels

Richtingen waarin de spiegel
kan worden gekanteld
E70847
De elektrisch bedienbare buitenspiegels
zijn voorzien van een
verwarmingselement dat het spiegelglas
ontdooit en ontwasemt. Zie
Verwarmde ruiten en spiegels
(bladzijde 116).
Elektrisch inklapbare spiegels
De elektrisch inklapbare spiegels werken
bij aangezet contact.
N.B.:
U kunt de spiegels nog gedurende
enkele minuten na het afzetten van het
contact bedienen (kantelen en inklappen).
Zodra een portier wordt geopend wordt
het mechanisme uitgeschakeld.
E72623
Druk op de toets om de spiegel in of uit
te klappen.
Wanneer nogmaals op de schakelaar
wordt gedrukt terwijl de spiegels in
beweging zijn, stoppen deze en keren in
de oorspronkelijke stand terug.
N.B.:
Wanneer de spiegels gedurende
korte tijd vaak worden bediend, kan het
systeem tijdelijk buiten bedrijf zijn om
schade door oververhitting te voorkomen.
Spiegel kantelen tijdens
achteruitrijden
Afhankelijk van de schakelaarstand (Aof
C), kantelt de betreffende buitenspiegel
wanneer u de achteruit inschakelt, zodat
u de trottoirband kunt zien.
N.B.:
U kunt deze voorziening
uitschakelen door de schakelaar in stand
Bte zetten.
76
Ruiten en spiegels

De buitenspiegel keert in de
oorspronkelijke stand terug:
•Wanneer de rijsnelheid hoger is dan
10 km/h (6 mph).
•Ongeveer 10 seconden nadat de
achteruit niet langer is ingeschakeld.
•Als de schakelaar in stand Bwordt
teruggezet.
Wanneer u deze voorziening voor het
eerst gebruikt, kantelt de spiegel in een
in de fabriek ingestelde stand. Deze stand
kan worden aangepast via de volgende
procedure:
1. Zet het contact aan. Start de motor
niet.
2. Selecteer de gewenste buitenspiegel
(Aof C).
3. Schakel de achteruit in, de
geselecteerde buitenspiegel keert in
de vooringestelde stand.
4. Stel de spiegel in de gewenste,
gekantelde stand.
5. Schakel de achteruitversnelling uit of
druk op de gewenste
geheugeninsteltoets en houd deze
ingedrukt tot ter bevestiging een
gongsignaal klinkt. Zie
Geheugenfunctie (bladzijde 136).
De instellingen worden automatisch
opgeslagen.
BINNENSPIEGEL
E71272
Kantel de spiegel om verblinding 's nachts
te verminderen.
AUTOMATISCH DIMMENDE
SPIEGEL
E71028
De automatisch dimmende
achteruitkijkspiegel voorkomt verblinding
door achteropkomend verkeer. Bij
ingeschakelde achteruitversnelling werkt
hij niet.
ACHTERSTE ZIJRUITEN
Handbediende achterste
zijruiten
Openen
1
E72126
77
Ruiten en spiegels

2
E95383
Sluiten
1
E95384
2
E95385
N.B.:
Zorg ervoor dat de hendel goed
wordt vergrendeld.
Elektrisch bedienbare
achterste zijruiten
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare achterste zijruiten te openen
of te sluiten.
E72127
78
Ruiten en spiegels

METERS
Type 1 en 2
BA C D
E72984
ToerentellerA
KoelvloeistoftemperatuurmeterB
BrandstofmeterC
SnelheidsmeterD
79
Instrumenten

Type 3
A B
CDE
E87713
ToerentellerA
SnelheidsmeterB
KoelvloeistoftemperatuurmeterC
BrandstofmeterD
Informatiecentrum. Zie Infodisplays (bladzijde 85).
E
Koelvloeistoftempe-
ratuurmeter
Geeft de temperatuur van de koelvloeistof
aan. Bij normale bedrijfstemperatuur blijft
de naald in het middengedeelte.
LET OP
Start de motor niet voordat de
oorzaak voor de oververhitting is
verholpen.
Wanneer de naald in de richting van 120
°C beweegt, is de motor oververhit. Zet
de motor af, zet het contact af en stel de
oorzaakzodra de motor is afgekoeld
vast. Zie Motorkoelvloeistof
controleren (bladzijde 222).
Brandstofmeter
De pijl naast het symbool van de pomp
duidt aan aan welke zijde zich de klep van
de brandstofvulopening bevindt.
80
Instrumenten

WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
Nadat het contact is aangezet branden
de volgende waarschuwings- en
controlelampen kort ter bevestiging dat
het systeem operationeel is.
•ABS
•Airbag
•Remsysteem
•Motor
•Elektrische parkeerrem (EPB)
•Vorst
•Contact
•Oliedruk (alle behalve 2.5L Duratec)
•Stabiliteitsregeling (ESP)
Indien één van deze waarschuwings- of
controlelampen niet brandt nadat het
contact is aangezet, duidt dit op een
storing. Laat het systeem door een goed
opgeleide monteur controleren.
Controlelamp ABS
Knippert wanneer het systeem
in werking is. Wanneer deze
lamp tijdens het rijden brandt,
duidt dit op een storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren. De remmen blijven
normaal werken (zonder ABS) maar laat
deze storing zo spoedig mogelijk
controleren.
Controlelamp airbag
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Controlelamp remsysteem
WAARSCHUWING
Minder geleidelijk snelheid. Druk het
rempedaal bijzonder voorzichtig in.
Druk het rempedaal vooral niet
abrupt in.
Wanneer de controlelamp van
het remsysteem tijdens het
rijden gaat branden, duidt dit op
een storing in één van beide remcircuits.
Controleer het remvloeistofniveau. Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem (bladzijde 222).
WAARSCHUWING
Laat dit onmiddellijk controleren.
Wanneer de controlelamp van het
remsysteem samen met de controlelamp
van het ABS of de stabiliteitscontrole
(ESP) gaat branden, duidt dit op een
storing. Breng de auto zo snel mogelijk
tot stilstand wanneer dit veilig kan en laat
dit controleren voordat u uw reis hervat.
Controlelamp automatische
snelheidsregeling
E71340
Brandt wanneer u een snelheid
met de cruise control hebt
ingesteld. Zie Gebruik maken
van snelheidsregeling (cruise
control) (bladzijde 165). Bij auto's met
adaptieve snelheidsregeling (ACC) gaat
de indicator branden wanneer de ACC is
ingeschakeld. Zie Gebruik maken van
ACC (bladzijde 168).
81
Instrumenten

Richtingaanwijzers
Knippert bij ingeschakelde
richtingaanwijzers. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie duidt op een defecte
gloeilamp. Zie Gloeilampen
vervangen (bladzijde 61).
Controlelamp motor
Wanneer de lamp bij draaiende
motor brandt, duidt dit op een
storing. Wanneer deze tijdens
het rijden knippert, minder dan
onmiddellijk snelheid. Blijft de lamp
knipperen, vermijd dan snel optrekken en
krachtig afremmen. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
LET OP
Als de controlelamp motor brandt in
combinatie met een bericht, laat het
systeem dan zo snel mogelijk
nakijken.
Controlelamp elektrische
parkeerrem (EPB)
Brandt wanneer een
EPB-waarschuwing op het
informatiedisplay verschijnt. Zie
Elektronische parkeerrem (EPB)
(bladzijde 153).
Forward alert indicator
Brandt wanneer deze functie in
werking is. Zie Functie
voorgangerwaarschuwing
(forward alert) (bladzijde 171).
Controlelampmistlampen, vóór
Brandt wanneer u de voorste
mistlampen aanzet.
Controlelamp 'Vorst'
Brandt oranje bij een
buitenluchttemperatuur van 4
ºC tot 0 ºC. Hij wordt rood
wanneer de temperatuur lager is dan 0
ºC.
Controlelamp voorgloeibougie
Zie Een dieselmotor starten
(bladzijde 141).
Controlelamp koplampen
Brandt wanneer u het dimlicht
of de stadslichten en
achterlichten aanzet.
Controlelamp laadstroom
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Schakel alle onnodige
stroomverbruikers uit. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Controlelamp laag
brandstofniveau
Wanneer deze lamp brandt, ga
dan zo spoedig mogelijk tanken.
Controlelamp grootlicht
Brandt wanneer u het grootlicht
aanzet. Het knippert wanneer u
een lichtsignaal geeft.
82
Instrumenten

Indicator maximum
motortoerental
Brandt rood wanneer het
maximale motortoerental is
bereikt.
Berichtenindicator
Brandt wanneer een nieuw
bericht in het informatiedisplay
is opgeslagen. Zie
Infoberichten (bladzijde 98).
Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp oliedruk gaat branden
terwijl het oliepeil correct is. Laat het
systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet de motor af.
Controleer het motoroliepeil. Zie
Motorolie controleren (bladzijde 221).
Controlelamp
mistachterlichten
Brandt wanneer u de
mistachterlichten aanzet.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde
32).
Controlelamp
stabiliteitsregeling (ESP)
Wanneer het systeem tijdens
het rijden wordt geactiveerd,
knippert de lamp. Als na het
aanzetten van het contact de lamp niet
brandt of continu tijdens het rijden brandt,
duidt dit op een storing. Bij storingen
schakelt het systeem uit. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat de
controlelamp branden. De lamp gaat uit
wanneer u het systeem weer inschakelt
of wanneer u het contact afzet.
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
De gongsignalen in- en
uitschakelen
Bepaalde gongsignalen kunt u
uitschakelen.
Type gong instellen:
E70499
83
Instrumenten

1. Druk op de rechter pijltoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
3. Selecteer Chimes en druk op de
rechter pijltoets.
4. Selecteer de gong en druk op de OK
toets om de gong in en uit te
schakelen.
5. Druk op de linker pijltoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltoets ingedrukt om terug te keren
naar de weergave van het
hoofdmenu.
84
Instrumenten

ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWING
Bedien de toetsen van het
informatiedisplay niet tijdens het
rijden.
N.B.:
Het informatiedisplay blijft nadat u
het contact hebt afgezet gedurende
enkele minuten aan.
Diverse systemen van uw wagen kunnen
met behulp van de toetsen op het
stuurwiel worden bediend. De
bijbehorende informatie verschijnt op het
informatiedisplay.
Raadpleeg voor gedetailleerde
bedieningsinstructies voor de
audio-installatie, het navigatiesysteem, de
telefoon enz. de betreffende handleiding.
Bedieningstoetsen
E70499
Druk op de op en neer pijltjestoetsen:
•om door de displays van de
boordcomputer te scrollen
•om door de opties van een menu te
scrollen en deze te selecteren.
Druk op de rechter pijltjestoets:
•om het hoofdmenu binnen te gaan
vanuit de displays van de
boordcomputer
•om een sub-menu binnen te gaan
Druk op de linker pijltjestoets om een
menu te verlaten.
Houd telkens de linker pijltjestoets
ingedrukt wanneer u naar het hoofdmenu
wilt terugkeren (escape toets).
N.B.:
Wanneer u enige tijd op geen
enkele toets drukt, keert het systeem
automatisch terug naar het display van
de boordcomputer.
Druk op de OK toets om een keuze te
maken en een instelling te bevestigen.
Functies van de instrumentengroep
Type 3Type 2Type 1Functie
XXXBoordcomputer
XXXInformatieberichten
XXXKlok gelijkzetten
XX-Display-instellingen
85
Infodisplays

Type 3Type 2Type 1Functie
XX-Standkachel instellen
X--Bediening navigatiesysteem
X--Bediening CD-speler
X--Bediening CD-wisselaar
X--Bediening radio
X--Bediening telefoon
X--Bediening auxiliary aansluiting
Type 1
E80604
Druk op de op en neer pijltjestoetsen op
het stuurwiel om door de displays van de
boordcomputer te scrollen. Zie
Tripcomputer (bladzijde 94).
Menustructuur
Informatie
Reset afst. Gereden afstand
Gem.Verbruik
Gem.Snelheid
Alle waarden
Berichten
Klok Klok instellen
24-uursmodus
12-uursmodus
E87751
86
Infodisplays

Menustructuur
Reset afst. Gereden afstand
Gem.Verbruik
Gem.Snelheid
Alle
Engels
Duits
Italiaans
Frans
Spaans
Turks
Russisch
Nederlands
Polijsten
Portugees
Zweeds
Configureren
Talen
Meeteenheid
Scherm
Klok instellen
24-uursmodus
12-uursmodus
Altijd uit
Bij aanw.
Altijd aan
Berichten
Band.spann.
Metrisch
Brits
Help-scherm
Radioinfo
Telefooninfo
NAV-info
Informatie
Klok
Instellingen
BA
E87752
88
Infodisplays

Geluiden
Forw. Alert
WeinigBrndst
ACC waarsch.
FA-waarsch.
Uitstaplicht
Alg. waarsch.
Alg. Info.
Vroeg
Laat
Normaal
Gevoeligheid
Waarsch.toon
Uit
Handmatig
Automatisch
Hellingstart
Controleer
Beladen
Onbeladen
Band.spann.
Voll. alarm
Vragen
Gereduceerd
Alarm
Hulpverwarm.
Parkeerverw
BA
E87753
Instellen
Zaterdag
Zondag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Instellen
Zaterdag
Zondag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Tijd 1
Tijd 2
Eenmalig
Nu actief
89
Infodisplays

Type 3
E88048
Scroll met de toetsen door de
menudisplays.
Lijst met componenten
De geselecteerde icoon geeft het menu
weer dat in gebruik is.
Navigatie
CD-speler
CD-wisselaar
Radio
Telefoon
Boordcomputer
Instellingen
Externe (auxiliary) ingang
90
Infodisplays

Menustructuur
CD
Navigatie Naar huis
Favor.Gebruik.
Favor. A-Z
Laatste best.
Beg.beëind.
Bestemmingen
Bestemmingen
Bestemmingen
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Map / Tracks
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Zenders
Nummers
Nummers
Nummers
Lijst zenders
FM 1 / FM
FM 2
FM 3
FM - AST
MW / AM
LW / AM-AST
CD-wisselaar CD 1
CD 2
CD 3
CD 4
CD 5
CD 6
Radio
Telefoonboek
Kiesherhaling
Bin.gek.opr.
Gev. Nrs.
Oproepstatus
Telefoon
A
E87754
91
Infodisplays

Tripcomputer Afst. tot leeg
Gem.Verbruik
Gem. snelheid
Act.elem.terugstell.
Dagteller terugstellen
Engels
Duits
Italiaans
Frans
Spaans
Turks
Russisch
Nederlands
Polijsten
Portugees
Zweeds
Kleurthema's
Configureren
Talen
Meeteenheid
Scherm
Klok instellen
24-uursmodus
12-uursmodus
Altijd uit
Bij aanw.
Altijd aan
Berichten
Band.spann.
Metrisch
Brits
Help-scherm
NAV-info
Instellingen Informatie
Klok
Instellingen
ACB
E87755
A
92
Infodisplays

Geluiden WeinigBrndst
ACC waarsch.
FA-waarsch.
Uitstaplicht
Alg. waarsch.
Alg. Info.
Vroeg
Laat
Normaal
Forw Alert Gevoeligheid
Waarsch.toon
Uit
Handmatig
Automatisch
Hellingstart
Controleer
Beladen
Onbeladen
Band.spann.
Voll. alarm
Vragen
Gereduceerd
Alarm
Hulpverwarm.
C
E87756
93
Infodisplays

Instellen
Zaterdag
Zondag
Woensdag
Dinsdag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Instellen
Zaterdag
Zondag
Woensdag
Dinsdag
Vrijdag
Donderdag
Maandag
Tijd 1
Tijd 2
Eenmalig
Nu actief
Parkeerverw.
Aux-ingang
BA
E88067
TRIPCOMPUTER
Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal
gereden kilometers weer.
Dagteller
De dagteller registreert het aantal
kilometers van een bepaald traject.
Actieradius tot de
brandstoftank leeg is
Duidt bij benadering de afstand aan die
nog kan worden afgelegd voordat de tank
leeg is. De waarde kan variëren naarmate
de rijomstandigheden veranderen.
Gemiddeld brandstofverbruik
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Gemiddelde snelheid
Geeft de berekende gemiddelde snelheid
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Buitentemperatuur
Geeft de buitentemperatuur weer.
94
Infodisplays

Type 1 en 2
E74428
6.3
Average Fuel
10:20
234.2 km
123456 km
l
100km
A
B
C
BoordcomputerA
KilometertellerB
DagtellerC
De boordcomputer beschikt over de
volgende informatiedisplays:
Gem.Verbruik
Gem.Snelheid
Outside air
Reset afst
Afstand
E74441
Druk op de op en neer pijltjestoetsen op
het stuurwiel om door de displays van de
boordcomputer te scrollen.
N.B.:
De positie van het display van de
boordcomputer kan variëren afhankelijk
van de getoonde informatie.
Boordcomputer terugstellen met
behulp van het hoofdmenu
Een bepaald display terugstellen:
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Reset Trip met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
3. Selecteer de functie die moet worden
teruggesteld.
4. Druk op de rechter pijltjestoets om de
functie te selecteren.
5. Houd de OK toets ingedrukt.
Selecteer, om alle drie displays terug te
stellen All values en houd de OK toets
ingedrukt.
Type 3
E88049
A
BoordcomputerA
Boordcomputer terugstellen met
behulp van het hoofdmenu
Een bepaald display terugstellen:
95
Infodisplays

1. Selecteer Trip Computer met de
op en neer pijltjestoetsen en druk op
de rechter pijltjestoets.
2. Selecteer de functie die moet worden
teruggesteld.
3. Houd de OK toets ingedrukt.
PERSOONLIJKE
INSTELLINGEN
De volgende informatie wordt op het
informatiedisplay getoond wanneer u dit
hebt geselecteerd:
Helpscherm, informatie met
betrekking tot de radio, het
navigatiesysteem en de
telefoon.
Het helpscherm verschijnt enkele
seconden wanneer u het contact aan zet.
Wanneer de radio, het navigatiesysteem
of de telefoon is ingeschakeld, verschijnt
informatie over dit systeem op het
informatiedisplay.
Zo selecteert u welke informatie op het
informatiedisplay verschijnt:
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Om het Helpscherm,Radio Info
en Phone Info in of uit te schakelen,
kiest u de gewenste instelling en drukt
uopdeOK toets om de instelling te
bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
Type 3
1. Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Om het Helpscherm en NAV Info
in of uit te schakelen, kiest u de
gewenste instelling en drukt u op de
OK toets om de instelling te
bevestigen.
Navigatie-informatie
U kunt ook kiezen op welk moment de
navigatie-informatie op het
informatiedisplay verschijnt. Er zijn drie
mogelijkheden:
•Altijd uit: Er verschijnt geen
navigatie-informatie op het
informatiedisplay.
•On guidance: De
navigatie-informatie verschijnt alleen
wanneer het navigatiesysteem een
instructie wil doorgeven. Deze functie
is alleen bij enkele navigatiesystemen
beschikbaar.
•Altijd aan: Navigatie-informatie
verschijnt altijd op het informatiedisplay
wanneer het navigatiesysteem is
ingeschakeld.
Instelling wanneer navigatie-informatie
moet worden weergegeven:
96
Infodisplays

Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Selecteer Nav Info en druk op de
rechter pijltjestoets.
6. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
7. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
Type 3
1. Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer Configure en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Selecteer Nav Info en druk op de
rechter pijltjestoets.
6. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
Taal
Er kan uit elf talen worden gekozen:
Engels, Duits, Italiaans, Frans, Spaans,
Turks, Russisch, Nederlands, Pools,
Zweeds en Portugees.
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. SelecteerLanguage en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltjestoets ingedrukt om naar het
scherm van de boordcomputer terug
te keren.
Type 3
1. Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. SelecteerLanguage en druk op de
rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
Maateenheden
N.B.:
De buitentemperatuur wordt alleen
in graden Celsius weergegeven en kan
niet op Fahrenheit worden ingesteld.
97
Infodisplays

Metrische of Engelse eenheden kiezen:
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer Measure Unit en druk op
de rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
6. Druk op de linker pijltjestoets om naar
het menu terug te keren. Houd de
linker pijltjestoets ingedrukt om naar
het scherm van de boordcomputer
terug te keren.
Type 3
1. Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
2. Selecteer Setup met de op en neer
pijltjestoetsen en druk op de rechter
pijltjestoets.
3. Selecteer Display en druk op de
rechter pijltjestoets.
4. Selecteer Measure Unit en druk op
de rechter pijltjestoets.
5. Selecteer de gewenste instelling en
druk op de OK toets om de instelling
te bevestigen.
INFOBERICHTEN
E70499
Druk om te bevestigen en om enkele
berichten van het informatiedisplay te
verwijderen op OK. Andere berichten
worden korte tijd later automatisch
verwijderd.
Bij instrumentengroep 3 moeten enkele
berichten worden bevestigd voordat u de
menu's kunt binnengaan.
Berichtenindicator
De berichtenindicatie licht op
om bepaalde berichten aan te
vullen. Afhankelijk van de ernst
van het bericht is de indicator rood of
oranje en blijft deze branden tot de
oorzaak van het bericht is verholpen.
Berichtsymbolen
Zie het instructieboekje.
Laat het systeem bij de
volgende onderhoudsbeurt
controleren.
Laat het systeem zo snel
mogelijk controleren.
98
Infodisplays

Breng de auto tot stilstand
zodra dit veilig kan.
Actuele berichten bekijken
Type 1 en 2
1. Druk op de rechter pijltoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Information met de op en
neer pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
3. Selecteer Messages en druk op de
rechter pijltoets.
4. Bekijk de actuele berichten met
behulp van de op en neer pijltoetsen.
Type 3
1. Druk op de rechter pijltoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Settings met de op en
neer pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
3. Selecteer Information met de op en
neer pijltoetsen en druk op de rechter
pijltoets.
4. Selecteer Messages en druk op de
rechter pijltoets.
5. Bekijk de actuele berichten met
behulp van de op en neer pijltoetsen.
Actief veersysteem
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Het actieve veersysteem werkt niet correct. Laat
dit zo spoedig mogelijk controleren. Zie
Gebruik van de actieve schokdemperre-
geling (bladzijde 162).
oranjeIVDC malfunction
Het actieve veersysteem staat in de stand
'comfort'.
-IVDC comfort
Het actieve veersysteem staat in de stand
'normaal'.
-IVDC normal
Het actieve veersysteem staat in de stand
'sport'.
-IVDC sport
99
Infodisplays

Alarmsignaal
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De alarminstallatie is geactiveerd. Controleer de
auto op sporen van braak.
oranjeAlarm triggered
De alarminstallatie heeft niet correct gewerkt.
Laat dit zo spoedig mogelijk controleren.
-Alarm system
service reqd.
Accu en laadsysteem
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De laadspanning is hoger dan normaal. Breng
de auto tot stilstand zodra dit veilig kan en zet
het contact uit. Laat dit zo spoedig mogelijk
controleren.
rood
Overvoltage: Stop
safely!
De accuspanning is laag. Laat dit zo spoedig
mogelijk controleren.
oranjeLow battery
Klimaatregeling
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Het extra verwarmingssysteem is ingeschakeld.oranjeAux. Heater on
Cruise control / Adaptive cruise control (ACC)
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De cruise control is ingeschakeld.-Cruise control
active
De cruise control staat in standby.-Cruise control
standby
100
Infodisplays

BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De stabiliteitsregeling (ESP) kan zijn uitgescha-
keld. Schakel het ESP weer in en probeer de
ACC opnieuw in te schakelen. Probeer anders
het contact af en weer aan te zetten om dit
bericht te wissen.
-ACC unavailable
De ACC heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo
spoedig mogelijk controleren.
oranjeACC malfunction
Iets kan de sensor van de radar afdekken.
Verwijder vuil, sneeuw, water of andere voor-
werpen van de grille.
oranjeClean radar sensor
Forward alert heeft niet correct gewerkt. Laat
dit zo spoedig mogelijk controleren.
oranjeForward Alert
malfunction
Niet goed gesloten portier(en)
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Het voorportier aan bestuurderszijde is open.roodDriver door open
Het achterportier aan bestuurderszijde is open.roodDriver side rear
door open
Het voorportier aan passagierszijde is open.roodPassenger door
open
Het achterportier aan passagierszijde is open.roodPassenger side
rear door open
Het bagagecompartiment is open.roodLuggage comp.
open
De motorkap is open.roodBonnet open
101
Infodisplays

Immobilisatiesysteem
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Het immobilisatiesysteem is ingeschakeld. Zie
Motorstartblokkering (bladzijde 43).
oranjeImmobiliser active
Hill launch assist (HLA)
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De HLA werkt niet correct. Laat dit zo spoedig
mogelijk controleren.
oranjeHill Launch not
available
De HLA is ingeschakeld.-Hill Launch Assist
active
De HLA is uitgeschakeld.-Hill Launch Assist
off
De HLA is i.v.m. een storing uitgeschakeld.
Gebruik gewoon de parkeerrem op hellingen.
Zie Hill launch assist (HLA) (bladzijde 159).
oranjePlease use park
brake !
Verlichting
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De adaptieve koplampen (AFS) hebben niet
correct gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk
controleren.
oranjeFront lights
malfunction
Een of beide gloeilampen van het dimlicht is of
zijn defect. Controleer de gloeilampen van het
dimlicht. Zie Gloeilampen vervangen
(bladzijde 61).
-Low beam: Bulb
fault
Een of beide gloeilampen van de mistachter-
lichten is of zijn defect. Controleer de gloei-
lampen van de mistachterlichten. Zie Gloei-
lampen vervangen (bladzijde 61).
-Rear fog light: Bulb
fault
102
Infodisplays

Bescherming van de inzittenden
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren.-Crash mode
Elektrische parkeerrem (EPB)
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De EPB heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo
spoedig mogelijk controleren.
roodPark brake
malfunction
De EPB uitschakelen. Zie Elektronische
parkeerrem (EPB) (bladzijde 153).
roodRelease park brake
Schakel de EPB weer in. Zie Elektronische
parkeerrem (EPB) (bladzijde 153).
roodRe-Apply park
brake
De EPB is geactiveerd.oranjePark brake applied
De EPB is losgezet.oranjePark brake
released
De EPB heeft niet correct gewerkt. Laat dit zo
spoedig mogelijk controleren.
-Park brake service
reqd.
Stuurbekrachtiging
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De stuurbekrachtiging heeft niet correct
gewerkt. Laat dit zo spoedig mogelijk contro-
leren.
oranjePower steering
malfunction
104
Infodisplays

Stabiliteitsregeling (ESP)
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De stabiliteitsregeling is uitgeschakeld.-ESP off
De stabiliteitsregeling heeft niet correct gewerkt.
Laat dit zo spoedig mogelijk controleren.
-ESP malfunction
Transmissie
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De transmissie heeft niet correct gewerkt. Laat
dit zo spoedig mogelijk controleren.
roodStoring in trans-
missie
De transmissie is oververhit. Laat dit zo spoedig
mogelijk controleren.
oranjeTransmission over-
temperatur
Bandenspanningcontrolesysteem
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
De spanning van aangeduide band is lager
geworden. Controleer de band en breng de
spanning op de aanbevolen waarde. Zie
Technische specificatie (bladzijde 243).
roodCheck ..... tyre !
De spanning van een of meer banden is
aanzienlijk te laag. Dit bericht kan verschijnen
nadat een nieuwe sensor is gemonteerd.
Controleer de banden en breng de spanning
op de aanbevolen waarde. Zie Technische
specificatie (bladzijde 243).
roodCheck tyre pres-
sures
De aangeduide band heeft een aanzienlijk te
lage spanning. Controleer uw banden en breng
de spanning op de aanbevolen waarde. Zie
Technische specificatie (bladzijde 243).
oranjeCheck ..... tyre
105
Infodisplays

Spraakbesturing
BetekenisWaarschu-
wingslamp
bericht
Bericht
Voice control is ingeschakeld.-Voice control
Please speak
Controleer de voice control.-Voice control Not
recognised
Voice control is in deze modus niet toegestaan.-Voice control Not
allowed
107
Infodisplays

Interieur snel afkoelen
E71381
Voorruitontdooienen ontwasemen
E71382
Wanneer de temperatuur hoger is dan 4
°C, schakelt de airconditioning
automatisch in. Let erop dat de aanjager
aanstaat. De controlelamp in de
schakelaar brandt tijdens het ontdooien
en ontwasemen.
Wanneer u de luchtverdeelknop in een
andere stand dan stand Azet, blijft de
A/C ingeschakeld.
U kunt de airconditioning en
luchtrecirculatie in- en uitschakelen terwijl
de luchtverdeelknop in de stand Astaat.
Schakel zo nodig de ruitverwarming in.
Zie Verwarmde ruiten en spiegels
(bladzijde 116).
N.B.:
Zet, om de achterste zijruiten te
ontdooien of te ontwasemen de
luchtroosters bij de tweede zitrij in de
ontdooi- en ontwasemstand. Zie
Ventilatieroosters (bladzijde 108).
Luchtvochtigheid in het interieur
verlagen
E71383
111
Klimaatregeling

E70885
OPBERGRUIMTES
WAARSCHUWING
Rijd niet met openstaande kleppen
van de opbergvakken. Doe voordat
u wegrijdt de klep dicht.
LET OP
Bewaar geen voor warmte gevoelige
voorwerpen en vloeistoffen in enig
opbergvak.
Opbergvakken voorin
E72978
E72980
E73704
E72905
E72905
134
Gemaksfuncties

Opbergvak onder de stoel
E72981
1
2
Opbergvakken tegen het dak
WAARSCHUWING
Plaats geen zware voorwerpen in
de opbergvakken tegen het dak.
LET OP
Overschrijd niet het maximum
toelaatbaar gewicht van 1 kg voor het
kleine opbergvak en 2 kg voor het
grote opbergvak.
E73067
Opbergvak achterin
E72982
Opbergvak onder de vloer
WAARSCHUWING
Wanneer u een kinderzitje op de
tweede zitrij met een steun gebruikt,
let er dan op dat de steun stevig op
het paneel van de opbergruimte onder
de vloer steunt. Zorg ervoor dat u het
schuimrubber vulstuk correct binnen het
opbergvak aanbrengt en dat u de steun
correct monteert.
E72585
135
Gemaksfuncties

A
B
E86768
Bedieningsorganen
stoelverstelling Zie Elektrisch
verstelbare stoelen
(bladzijde 122).
A
Insteltoetsen geheugenB
In het geheugen kunnen maximaal vier
verschillende stoelinstellingen en
buitenspiegelstanden worden
opgeslagen. Ook kan de kantelstand van
de buitenspiegel tijdens het achteruitrijden
worden opgeslagen. Zie Elektrisch
verstelbare buitenspiegels (bladzijde
75).
Een stand in het geheugen
opslaan
Passieve instelling
De auto slaat de standen van de stoel en
de buitenspiegels in de vier
afstandsbedieningen of de passive keys
op. De volgende keer dat de auto wordt
ontgrendeld, wordt de laatst gebruikte
stand van de stoel en de buitenspiegels
ingesteld.
Telkens bij het afzetten van het contact,
worden de actuele standen van de stoel
en de spiegels opgeslagen in de gebruikte
afstandsbediening of passive key.
Actieve instelling
1. Zet het contact aan.
2. Stel de stoel en de buitenspiegels in
de gewenste stand.
3. Druk op de gewenste insteltoets Ben
houd deze ingedrukt tot ter
bevestiging een gongsignaal klinkt.
Een opgeslagen stoelstand
oproepen
N.B.:
Druk, om de stoel tijdens het
innemen van de stand te stoppen, een
willekeurige insteltoets, een
geheugentoets of een spiegelschakelaar
in. De stoel stopt ook met bewegen zodra
de auto gaat rijden.
Passieve oproep
N.B.:
Wanneer zich meer dan één
passive key zich binnen de detectiezone
bevindt, zal de geheugenfunctie de
instellingen gebruiken van de sleutel die
het eerst werd geprogrammeerd.
Wanneer u de auto ontgrendeld met de
afstandsbediening of door aan de
portierkruk te trekken terwijl een passive
key zich binnen de detectiezone bevindt,
zullen de stoel en de spiegels in de stand
worden versteld, die in de betreffende
afstandsbediening of passive key is
opgeslagen.
Actieve oproep
Druk op de insteltoets voor de gewenste
rijpositie. De stoel en de spiegels
bewegen in de stand die onder de
insteltoets is opgeslagen.
137
Gemaksfuncties

ALGEMENE INFORMATIE
Algemene opmerkingen over
het starten
Als de accu losgekoppeld is geweest kan
de motor, nadat de accukabels weer zijn
aangesloten, een afwijkende
draaikarakteristiek vertonen gedurende
ca. 8 kilometer.
De oorzaak is, dat het motormanagement
zich weer aan de motor moet aanpassen.
Ongebruikelijke rijkarakteristieken tijdens
deze periode moeten worden genegeerd.
Motor starten door middel van
slepen of duwen
WAARSCHUWING
Om beschadiging te voorkomen
moet u uw auto niet aanduwen of
aanslepen. Gebruik hulpstartkabels
en een hulpaccu. Zie Gebruik van
startkabels (bladzijde 229).
CONTACTSLOT
WAARSCHUWING
Draai de sleutel nooit terug in de
stand 0zolang de auto nog in
beweging is.
E72128
0Contact uitgeschakeld.
IDe ontsteking en alle hoofdcircuits zijn
uitgeschakeld.
N.B.:
Laat, om te voorkomen dat de accu
leegraakt, de contactsleutel niet te lang
in deze stand staan.
II Het contact staat aan. Alle elektrische
circuits zijn ingeschakeld.
Waarschuwings- en controlelampen
branden. Dit is de stand waarin de sleutel
moet staan tijdens het rijden. U moet deze
stand ook kiezen wanneer de auto wordt
gesleept.
III Startmotor ingeschakeld. Laat de
sleutel los zodra de motor aanslaat.
STUURWIELBLOKKERING
WAARSCHUWING
Controleer altijd voordat u probeert
uw wagen in beweging te brengen
of het stuurslot is uitgeschakeld.
Uitvoeringen zonder keyless
startsysteem
Stuurslot activeren:
1. Neem de sleutel uit het contactslot.
2. Draai het stuurwiel.
Uitvoeringen met keyless
startsysteem
Uw wagen is uitgerust met een
elektronisch bediend stuurslot. Deze
werkt automatisch.
Het stuurslot is geactiveerd bij afgezet
contact, als de motor niet draait en de
wagen stilstaat.
Het stuurslot wordt automatisch
uitgeschakeld zodra het contact wordt
aangezet.
139
De motor starten

EEN BENZINEMOTOR
STARTEN
N.B.:
U kunt de startmotor per
startpoging slechts maximaal 30
seconden inschakelen.
Koude of warme motor
Alle modelvarianten
LET OP
Zet, wanneer de temperatuur lager
dan -20 ºC is, het contact minimaal
één seconde aan voordat u de motor
start. Hierdoor zorgt u ervoor dat de
maximale benzinedruk wordt opgebouwd
voordat de motor wordt gestart.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.:
Druk het gaspedaal niet in.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Start de motor.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
N.B.:
Raak het gaspedaal niet aan.
1. Schakel park of neutral in.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Start de motor.
Alle modelvarianten
Wacht even wanneer de motor niet
binnen 15 seconden aanslaat en probeer
het nogmaals.
Wanneer de motor na drie startpogingen
nog niet is aangeslagen, wacht dan tien
seconden en ga te werk zoals is
beschreven onder Verzopen motor.
Wanneer het starten problemen oplevert
bij temperaturen onder -25 ºC, druk dan
het gaspedaal ¼ tot ½ van de pedaalslag
in en probeer het opnieuw.
Verzopen motor
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.
3. Start de motor.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
1. Schakel park of neutral in.
2. Druk het gaspedaal volledig in en houd
het ingedrukt.
3. Druk het rempedaal volledig in.
4. Start de motor.
Alle modelvarianten
Slaat de motor niet aan, herhaal dan de
startprocedure zoals beschreven onder
Koude of warme motor.
Stationair toerental na het
starten
Het stationaire toerental waarmee de
motor direct na het aanslaan draait is
afhankelijk van de motortemperatuur.
Wanneer de motor koud is, wordt het
stationaire toerental automatisch
verhoogd om de katalysator zo snel
mogelijk op temperatuur te brengen.
Hierdoor wordt de uitlaatgasemissie van
de auto tot een absoluut minimum
beperkt.
Het stationaire toerental neem langzaam
af tot normaal zodra de katalysator
opwarmt.
140
De motor starten

EEN BENZINEMOTOR
STARTEN - FLEX FUEL (FF,
ETHANOL)
Voor algemene informatie bij het starten
van een benzinemotor. Zie Een
benzinemotor starten (bladzijde 140).
Starten bij lage
buitentemperaturen
Indien de buitentemperatuur lager is dan
-10°C en de tank E85 bevat, moet een
motorblokverwarming worden gebruikt
om het starten te vergemakkelijken. Zie
Motorverwarming (bladzijde 142).
Gebeurt dit niet, dan kan de motor niet
worden gestart.
Indien de buitentemperatuur lager dan
-10°C blijft, is het raadzaam ongelode
benzine met een octaangetal van 95 bij
te tanken indien de tank niet geheel
gevuld is. Ongeveer 10 liter benzine brengt
de verhouding bio-ethanol E85 in een ¾
gevulde tank van 85% naar 70% terug,
waardoor de koude-starteigenschappen
aanzienlijk worden verbeterd.
Indien bij zeer lage buitentemperaturen
de tank alleen is gevuld met E85 en er
geen motorblokverwarming kan worden
gebruikt, kunt u moeilijkheden
ondervinden bij het starten van de motor.
Indien de motor niet wil aanslaan, ga dan
als volgt te werk:
1. Trap het gaspedaal volledig in.
2. Zet de contactsleutel in stand III.
LET OP
Laat de sleutel los zodra de motor
aanslaat.
3. Laat 5 seconden na het starten van
de motor het gaspedaal geleidelijk los
of wanneer het motortoerental stijgt.
Als de motor niet wordt gestart, herhaal
dan stap 1, 2 en 3 of sluit een
motorblokverwarming gedurende twee
uren aan alvorens de motor te starten.
Tijdens het starten worden de
inspuitventielen buiten werking gesteld
zolang het gaspedaal is ingedrukt. Dit kan
worden gebruikt om het teveel aan
brandstof na enkele mislukte
startpogingen uit het inlaatspruitstuk te
verwijderen.
Indien de accu losgekoppeld is geweest
of nadat een ander soort brandstof is
getankt, kan de motor met een
onregelmatig stationair toerental draaien.
Dit herstelt zich na 10 tot 30 seconden.
EEN DIESELMOTOR
STARTEN
Koude of warme motor
Alle modelvarianten
N.B.:
Wanneer de temperatuur lager is
dan -15 ºC, mag u de startmotor 25
seconden achtereen inschakelen.
Wanneer de auto frequent wordt gebruikt
bij dergelijk lage temperaturen raden wij
aan een verwarmingselement in het
motorblok te laten monteren.
N.B.:
Schakel de startmotor in tot de
motor aanslaat.
N.B.:
U kunt de startmotor per
startpoging slechts maximaal 30
seconden inschakelen.
Zet het contact aan en wacht
tot de controlelamp van het
voorgloeisysteem uitgaat.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
N.B.:
Raak het gaspedaal niet aan.
1. Druk het koppelingspedaal volledig in.
141
De motor starten

2. Start de motor.
Uitvoeringen met automatische
transmissie
1. Selecteer park of neutral.
2. Druk het rempedaal volledig in.
3. Start de motor.
DIESELROETFILTER (DPF)
Het DPF is een onderdeel van het
uitlaatgasemissiesysteem van uw auto.
Het zuivert de uitlaatgassen van
schadelijke roetdeeltjes bij auto's met
dieselmotor.
Regeneratie
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de auto niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Het
regeneratieproces werkt met bijzonder
hoge uitlaatgastemperaturen en na het
afzetten van de motor en tijdens en na
regeneratie blijft de uitlaat een aanzienlijke
hoeveelheid hitte uitstralen. Dit is een
potentieel gevaar van brand.
In tegenstelling tot een normaal filter, dat
periodiek moet worden vervangen, is het
DPF ontwikkeld om te regenereren, of
zichzelf te reinigen om efficiënt zijn werk
te doen. Het regeneratieproces vindt
automatisch plaats. Onder sommige
rijomstandigheden moet u echter het
regeneratieproces ondersteunen.
Als u alleen korte afstanden rijdt of als
tijdens de ritten vaak wordt gestopt en
opgetrokken, dan moet u het
regeneratieproces starten als het
informatiebericht DIESEL FILTER
OVERLOADED (roetfilter overbelast)
wordt weergegeven. Zie Infoberichten
(bladzijde 98). Indien u denkt dat het veilig
kan:
•Maak een rit van 20 minuten met de
auto en voorkom langdurig stationair
draaien.
•Zet de auto niet van contact.
Deze procedure moet wellicht worden
herhaald. Het waarschuwingsbericht
verdwijnt wanneer het regeneratieproces
met succes is voltooid.
MOTOR UITSCHAKELEN
Auto's met turbocompressor
LET OP
Zet de motor niet af wanneer deze
met een hoog toerental draait. Als de
motor bij een hoog toerental wordt
afgezet, zal de turbocompressor nog
draaien nadat de oliedruk al tot nul is
gedaald. Dit heeft vroegtijdige slijtage van
de compressorlagers tot gevolg.
Laat het gaspedaal los. Wacht tot de
motor stationair draait en zet de motor af.
MOTORVERWARMING
LET OP
Onkoppel de voedingskabel van de
aansluiting van de motorverwarming
alvorens weg te rijden.
N.B.:
Gebruik de motorverwarming alleen
bij temperaturen lager dan -10 °C.
142
De motor starten

N.B.:
De stekker van de
motorverwarming bevindt zich in de
radiateurgrille aan de voorzijde van uw
auto.
E97918
Sluit de motorverwarming 2 tot 3 uur aan,
voordat u de motor start.
143
De motor starten

VEILIGHEIDSMAATREGELEN
WAARSCHUWINGEN
Stop met tanken nadat het
vulpistool voor de tweede keer is
afgeslagen. Alle brandstof die u dan
nog toevoegt vult de expansieruimte in
de brandstoftank, hetgeen er toe kan
leiden dat de brandstof overstroomt. Het
morsen van brandstof kan gevaarlijk zijn
voor andere weggebruikers.
Vermijd open vuur of hittebronnen
in de nabijheid van het
brandstofsysteem. Het
brandstofsysteem staat onder druk.
Wanneer het brandstofsysteem lekt,
bestaat het gevaar van verwonding.
BRANDSTOFKWALITEIT -
BENZINE
N.B.:
Gebruik uitsluitend brandstof van
hoge kwaliteit zonder additieven of
andere toevoegingen.
LET OP
Gebruik geen gelode benzine of
benzine met additieven die andere
metallische bestanddelen (bijv. op
mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnen
het emissiesysteem beschadigen.
Gebruik ongelode benzine met een
minimum octaangetal van 95 die
voldoet aan de specificatie EN 228, of
een equivalent.
BRANDSTOFKWALITEIT -
FLEX FUEL (FF, ETHANOL)
WAARSCHUWINGEN
Breng geen wijzigingen aan het
brandstofsysteem of onderdelen
ervan aan.
WAARSCHUWINGEN
Vervang het brandstofsysteem of
componenten ervan niet door
onderdelen die niet specifiek zijn
ontworpen voor gebruik van bio-ethanol.
LET OP
Gebruik geen gelode benzine of
benzine met additieven die andere
metallische bestanddelen (bijv. op
mangaan gebaseerd) bevat. Deze kunnen
het emissiesysteem beschadigen.
Gebruik geen methanol in plaats van
bio ethanol E 85.
N.B.:
Gebruik uitsluitend brandstof van
hoge kwaliteit zonder additieven of
andere toevoegingen.
N.B.:
Gebruik van bio ethanol E 85 kan
leiden tot een hoger brandstofverbruik.
N.B.:
De correcte brandstofsoort voor
uw auto staat vermeld op een sticker aan
de binnenzijde van de brandstofvulklep.
N.B.:
De auto functioneert naar behoren
op commerciële ongelode benzine met
octaangetal 95. Bio ethanol E 85 van een
hoge kwaliteit levert echter dezelfde
bescherming en prestaties.
Gebruik ongelode benzine met een
minimum octaangetal van 95 die
voldoet aan de specificatie EN 228, of
een equivalent. U kunt tevens een
mengsel gebruiken van ongelode benzine
en bio ethanol E 85.
Opslaan voor de lange termijn
Vanwege kleine hoeveelheden
corrosiebevorderende verontreinigingen
in bio ethanol E85 wordt aanbevolen de
tank alleen te vullen met ongelode
benzine met een octaangetal van 95
alvorens de auto voor een langere
periode niet te gebruiken.
144
Brandstof en tanken

BRANDSTOFKWALITEIT -
DIESEL
N.B.:
Gebruik uitsluitend brandstof van
hoge kwaliteit zonder additieven of
andere toevoegingen.
WAARSCHUWING
Meng de dieselolie niet met olie,
benzine of andere vloeistoffen. Deze
kunnen een chemische reactie
veroorzaken.
LET OP
Voeg geen kerosine, paraffine of
petroleum aan de dieselolie toe.
Deze kunnen het brandstofsysteem
beschadigen.
N.B.:
Wij raden het langdurig gebruik van
additieven af die vlokvorming moeten
voorkomen.
Gebruik dieselolie die voldoet aan de
specificatie EN 590, of een equivalent.
U kunt dieselolie gebruiken die maximaal
5% RME (biodiesel) bevat.
KATALYSATOR
Rijden met een auto met
katalysator
LET OP
Zorg ervoor dat u de tank niet leeg
rijdt.
Schakel de startmotor niet langdurig
achtereen in.
Laat de motor niet met een
losgekoppelde bougiekabel draaien.
Sleep of duw de auto niet aan.
Gebruik hulpstartkabels. Zie
Gebruik van startkabels
(bladzijde 229).
LET OP
Zet het contact tijdens het rijden niet
af.
Parkeren
WAARSCHUWING
Parkeer uw auto niet boven droge
bladeren of gras. Na het afzetten
van de motor straalt het
uitlaatsysteem nog gedurende enige tijd
veel warmte uit. Hierdoor ontstaat het
gevaar van brand.
TANKKLEP
N.B.:
Met het centraal
vergrendelingssysteem wordt ook de klep
van de brandstofvulopening vergrendeld
en ontgrendeld. Zie Vergrendelen en
ontgrendelen (bladzijde 38).
N.B.:
Het is normaal dat een sissend
geluid hoorbaar is wanneer u de tankdop
opent.
E94744
1
145
Brandstof en tanken

E73225
2
3
Draai de dop, om hem te sluiten,
rechtsom tot hij klikt.
TANKEN
LET OP
Probeer niet de motor te starten
wanneer u de tank met de onjuiste
brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat
het systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
TANKEN - FLEX FUEL (FF,
ETHANOL)
LET OP
Probeer niet de motor te starten
wanneer u de tank met de onjuiste
brandstofsoort hebt gevuld. Hierdoor
kan de motor worden beschadigd. Laat
het systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
Laat de motor na het tanken 5 minuten
met een rijsnelheid van boven de 48 km/h
werken om het risico van een langere
herstarttijd van de motor te verkleinen.
BRANDSTOFVERBRUIK
De CO2 waarden en de
brandstofverbruikcijfers zijn afgeleid van
laboratoriumtests volgens EEC richtlijn
80/1268/EEC en aanvullingen daarop.
Deze richtlijnen worden door alle
automobielfabrikanten aangehouden.
Deze gegevens zijn bedoeld voor het
vergelijken van merken en modellen. Ze
zijn niet bedoeld als weergave van het
werkelijke brandstofverbruik van uw
wagen. Het werkelijke brandstofverbruik
wordt door vele factoren bepaald,
waaronder de rijstijl, rijden met hoge
snelheden, starten/stoppen, gebruik van
de airconditioning, de gemonteerde
accessoires, rijden met een aanhanger,
enz.
Uw Ford dealer dient u gaarne van advies
hoe u het brandstofverbruik kunt
verlagen.
TECHNISCHE SPECIFICATIE
146
Brandstof en tanken

Tips voor het rijden met een
automatische transmissie
Wegrijden
1. Zet de handrem los.
2. Laat het rempedaal opkomen en druk
het gaspedaal in.
Stoppen
1. Laat het gaspedaal opkomen en druk
het rempedaal in.
2. Schakel de parkeerrem in.
Kickdown
Druk het gaspedaal volledig in terwijl het
keuzehendel in de rijstand staat om voor
optimale prestaties de eerstvolgende
lagere versnelling in te schakelen. Laat
het gaspedaal opkomen wanneer
kickdown niet langer is gewenst.
Voorziening voor het
ontgrendelen van de
keuzehendel
In geval van een elektrische storing of bij
een lege accu moet u een hefboom
gebruiken om de keuzehendel uit de
parkeerstand te verplaatsen.
E81705
1
3
2
4
1. Steek een dun schroevendraaiertje in
de opening.
2. Draai het schroevendraaiertje 90
graden.
3. Druk het schroevendraaiertje naar
beneden om het frame los te drukken
van het bekledingspaneel.
4. Druk het frame naar beneden zodat
de hendel loskomt en beweeg de
keuzehendel uit de parkeerstand.
5. Trek de kap omhoog tot het frame in
het bekledingspaneel aangrijpt.
151
Versnellingsbak/transmissie

WERKING
Schijfremmen
Natte remschijven hebben een lagere
wrijvingscoëfficiënt. Druk na het verlaten
van een wasstraat het rempedaal even
voorzichtig in om de waterfilm op de
remschijven te laten verdampen.
ABS
WAARSCHUWING
ABS is niet bedoeld om de
bestuurder te ontheffen van zijn
plicht om tijdens het rijden
voorzichtig en oplettend te zijn.
Het ABS voorkomt dat de wielen
blokkeren, zelfs tijdens krachtig remmen,
waardoor de auto in noodsituaties volledig
bestuurbaar en stabiel blijft.
TIPSVOORRIJDENMETABS
Wanneer het ABS in werking is, pulseert
het rempedaal. Dit is normaal. Blijf het
rempedaal indrukken.
Het ABS voorkomt geen gevaren die
ontstaan wanneer:
•u te weinig afstand ten opzichte van
voor u rijdend verkeer houdt.
•de auto te maken krijgt met
aquaplaning.
•u bochten te snel neemt.
•het wegdek slecht is.
PARKEERREM
Handrem aantrekken
E73224
WAARSCHUWING
Controleer of de handrem is
aangetrokken voordat u de
hefboom vrijzet.
N.B.:
Druk de knop niet in wanneer u de
handrem aantrekt.
1. Trap het rempedaal stevig in.
2. Trek de handremhefboom zo ver
mogelijk naar boven.
152
Remmen

Op een helling parkeren
Wanneer u op een helling moet parkeren
met de voorzijde van de wagen
hellingopwaarts, schakel dan de eerste
versnelling in en draai dan de voorwielen
van de trottoirband af. Wanneer u op een
helling moet parkeren met de voorzijde
van de wagen hellingafwaarts, schakel
dan de achteruit in en draai dan de
voorwielen naar de trottoirband toe.
Handrem vrijzetten
1. Druk het rempedaal stevig in.
2. Trek de handremhefboom lichtjes aan,
druk de knop in en druk de hefboom
naar beneden.
ELEKTRONISCHE
PARKEERREM (EPB)
De elektrische parkeerrem (EPB) vervangt
de conventionele handrem. Hij wordt
bediend d.m.v. een schakelaar op de
middenconsole.
WAARSCHUWINGEN
Schakel altijd de elektrische
parkeerrem in en schakel de eerste
versnelling of de achteruit in
wanneer u de auto verlaat.
Auto's met een automatische
transmissie moeten altijd worden
geparkeerd met de keuzehendel in
de stand P.
N.B.:
Onder bepaalde omstandigheden
voert de EPB een automatische
aantrekfunctie uit, bijvoorbeeld wanneer
op een steile helling is geparkeerd met
een geactiveerde EPB. Dit gebeurt
ongeveer drie minuten nadat de EPB is
geactiveerd.
N.B.:
Wanneer de EPB wordt
geactiveerd en uitgeschakeld kunt u
diverse geluiden waarnemen. Dit is
normaal en geen reden tot ongerustheid.
Parkeren op een helling
Wanneer u de auto met de voorzijde
omhoog op een helling moet parkeren,
schakel dan de eerste versnelling in en
draai de voorwielen weg van de
trottoirband. Wanneer u de auto met de
voorzijde omlaag op een helling moet
parkeren, schakel dan de achteruit in en
draai de voorwielen naar van de
trottoirband toe.
EPB inschakelen
E70528
Trek de schakelaar eenmaal omhoog om
de EPB in te schakelen.
De controlelamp van het remsysteem
gaat branden ter bevestiging dat de EPB
is ingeschakeld.
N.B.:
De controlelamp van het
remsysteem blijft korte tijd branden
wanneer u de contactsleutel in de stand
0zet of verwijderd.
153
Remmen

WERKING
WAARSCHUWING
Ondanks de parkeerhulp bent u
verplicht voorzichtig en aandachtig
te rijden.
LET OP
Bij zware regenval of andere
omstandigheden waardoor
verstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaalde
voorwerpen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpen
met een oppervlak de ultrasone
geluidsgolven absorberen niet 'zien'.
De sensoren kunnen voorwerpen die
zich dicht bij de auto bevinden (ca.
30 centimeter aan de achterzijde en
boven of onder de sensoren) niet 'zien'.
Wanneer u een hogedrukspuit
gebruikt om uw auto te wassen, spuit
dan kort op de sensoren vanaf een
afstand van niet minder dan 20
centimeter (8 inch).
N.B.:
Wanneer de parkeerhulp een
signaal registreert dat op dezelfde
frequentie wordt uitgezonden als de
sensoren gebruiken, of wanneer de auto
maximaal is beladen, kan een vals signaal
worden gegeven.
N.B.:
De buitenste sensoren kunnen de
zijmuren van een garage detecteren.
Wanneer de afstand tussen de buitenste
sensor en de muur gedurende drie
seconden constant blijft, wordt het
akoestisch signaal uitgeschakeld.
Wanneer u doorrijdt, kunnen de binnenste
sensoren objecten achter de auto
detecteren.
GEBRUIK MAKEN VAN DE
PARKEERHULP
N.B.:
Houd de sensoren vrij van vuil, ijs
en sneeuw. Reinig de sensoren niet met
scherpe voorwerpen.
Parkeerhulp in- en uitschakelen
N.B.:
De parkeerhulp schakelt
automatisch uit wanneer u de motor start
of wanneer de rijsnelheid hoger is dan 16
km/h (10 mph).
N.B.:
Bij uitvoeringen met een
trekhaakmodule die niet door ons is
goedgekeurd, kunnen obstakels niet
correct worden gedetecteerd.
N.B.:
Bij wagens met een afneembare
trekhaakkoppeling worden de sensoren
automatisch uitgeschakeld wanneer een
van de aanhangerlampen (of verlichting)
wordt aangesloten op de 13 pins
stekkerdoos via een door ons
goedgekeurde trekhaakmodule. Bij
wagens zonder een door Ford
goedgekeurde trekhaakmodule, moet u
de parkeerhulp met behulp van de
schakelaar uitschakelen.
N.B.:
De sensoren aan de voor- en
achterzijde worden altijd samen in- of
uitgeschakeld.
N.B.:
Bij uitvoeringen met een
automatische transmissie werkt de
parkeerhulp niet in stand P.
De parkeerhulp is standaard
uitgeschakeld. Druk de schakelaar op het
instrumentenpaneel in of schakel de
achteruit in om de parkeerhulp in te
schakelen.
Wanneer de parkeerhulp is ingeschakeld,
brandt het lampje in de schakelaar.
Druk nogmaals op de schakelaar om de
functie uit te schakelen.
163
Parkeerhulp

Onverwachte reacties
E71621
Onverwachte reacties kunnen optreden:
•wanneer u op een andere rijbaan rijdt
dan uw voorganger (A).
•bij voertuigen die zich op uw rijbaan
voegen en alleen kunnen worden
'gezien' wanneer ze zich volledig op
de rijbaan bevinden (B). Motorfietsen
kunnen soms laat of in het geheel niet
worden 'gezien'.
•Er kunnen zich onverwachte reacties
voordoen bij het 'zien' van wagens
vóór u wanneer u een bocht in- of
uitrijdt (C). De stralenbundel volgt
geen scherpe bochten van de weg.
WAARSCHUWING
In dergelijke gevallen remt de ACC
laat of onverwacht. De bestuurder
moet alert blijven en zo nodig
ingrijpen.
AutomatischremmenmetACC
Adaptive cruise control remt automatisch
voor u, om de ingestelde afstand tussen
uw auto en uw voorligger te handhaven.
Het remvermogen is beperkt tot
ongeveer 30% van de totale
remcapaciteit zodat de wagen soepel en
comfortabel blijft rijden. Wanneer sterker
dan dit moet worden afgeremd, en u grijpt
zelf niet in, klinkt er een alarmsignaal en
verschijnt er een waarschuwingssymbool
in de instrumentengroep.
WAARSCHUWING
U dient dan onmiddellijk te reageren,
omdat de ACC onvoldoende remt
om een veilige afstand tot uw
voorligger aan te houden.
GEBRUIK MAKEN VAN ACC
Het systeem wordt bediend met de
toetsen op het stuurwiel. Het systeem
wordt uitgeschakeld wanneer het
rempedaal of het koppelingspedaal wordt
ingedrukt, de schakelhendel in neutraal
wordt gezet of het gaspedaal gedurende
langere tijd wordt ingedrukt. Het systeem
gaat naar de stand-by modus, waarna u
alle functies handmatig kunt bedienen.
N.B.:
Wanneer het gaspedaal kortstondig
wordt ingedrukt, bijvoorbeeld om in te
halen, wordt het systeem tijdelijk
uitgeschakeld en weer ingeschakeld
wanneer het gaspedaal wordt losgelaten.
ACC override verschijnt op het
informatiedisplay.
168
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)

A
C
E
D
B
E82310
ACC aan/uitA
ACC annulerenB
Forward alert aan/uitC
ACC afstand vergrotenD
ACC afstand verkleinenE
ACC inschakelen
Druk op de schakelaar A. Het systeem zit
nu in de stand-by modus en op het
informatiedisplay verschijnt Standby.
Snelheid instellen
E70615
N.B.:
Het systeem moet in de stand-by
modus zitten.
Druk op de SET+ schakelaar of de SET-
schakelaar om de gewenste snelheid in
te stellen. De snelheid wordt op het
informatiedisplay weergegeven en
opgeslagen als de ingestelde snelheid.
De ACC controlelamp brandt.
N.B.:
De rijsnelheid kan in stappen van 5
km/h of 5 mph worden verhoogd of
verlaagd. Kleinere stappen van 1 km/h of
1 mph kunnen worden ingesteld door de
RES schakelaar in te drukken.
Ingestelde snelheid
veranderen
Druk, om de snelheid te verhogen of te
verlagen, op de SET+ of de SET-
schakelaar.
N.B.:
Wanneer het systeem niet op deze
wijzigingen reageert, kan de reden zijn dat
de ingestelde afstand tot uw voorligger
voorkomt dat de rijsnelheid kan
toenemen.
Afstand tot uw voorligger
instellen
E82311
169
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)

De afstand tussen u en uw voorligger
wordt door een variabele instelling
gehandhaafd. Deze bestaat uit vijf
stappen, die met horizontale balken op
het informatiedisplay worden
weergegeven. Een balk komt overeen
met de kleinste afstand en vijf balken met
de grootste. Deze balken zijn leeg tijdens
de stand-by modus en gekleurd tijdens
de ingeschakelde modus.
Wanneer geen voorligger wordt
geregistreerd, wordt alleen uw wagen op
het informatiedisplay onder de balken
weergegeven. Het systeem houdt de
ingestelde snelheid aan zolang de
omstandigheden dat toelaten. De
ingestelde afstand wordt gehandhaafd
en weergegeven.
Wanneer een voertuig door de sensor
wordt geregistreerd. geeft het display een
ander voertuig boven de horizontale
balken weer:
E82312
dit is de volgmodus en het systeem
versnelt of vertraagt zo nodig om de
ingestelde afstand tot de voorligger te
handhaven.
Druk op schakelaar Eom de afstand te
laten afnemen of op schakelaar Dom de
afstand te laten toenemen. De ingestelde
afstand wordt door het aantal balken op
het display weergegeven. De aanbevolen
afstand is drie tot vijf balken.
N.B.:
De ingestelde afstand is
tijdafhankelijk en daarom zal de afstand
automatisch de rijsnelheid aanpassen.
Wanneer bijvoorbeeld de afstand wordt
ingesteld op drie balken, bedraagt de
tijdsafstand 1,8 seconden. Dit houdt in dat
bij een snelheid van 100 km/h (62 mph)
de afstand tot uw voorligger wordt
gehandhaafd op 50 meter (164 feet).
LET OP
Pas een afstand toe die in
overeenstemming is met de
plaatselijke regelgeving.
ACC uitschakelen
Druk hetzij het rempedaal of het
koppelingspedaal in of druk op de
schakelaar B. Het systeem keert dan in
de stand-by modus, maar de ingestelde
snelheid en afstand worden in het
geheugen opgeslagen. De ACC
controlelamp dooft.
ACC opnieuw inschakelen
Druk op de RES schakelaar. De ACC
controlelamp gaat branden en het
systeem handhaaft de eerder ingestelde
snelheid en afstand wanneer de
omstandigheden dit toelaten.
ACC uitschakelen
Druk op de schakelaar A.
N.B.:
Door schakelaar Ain te drukken,
keert het systeem niet terug in de
stand-by modus. De opgeslagen snelheid
wordt gewist.
170
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)

WAARSCHUWINGEN
Rijd nooit op een zodanige manier
dat het systeem wordt geactiveerd.
Het systeem is uitsluitend bedoeld
om in noodsituaties te assisteren.
Het systeem waarschuwt u met
gonggeluiden en een visuele
waarschuwing op het informatiedisplay.
Wanneer forward alert is geactiveerd,
verschijnt een rood knipperende
gevarendriehoek op het informatiedisplay.
N.B.:
U kunt de geluidssignalen
uitschakelen met de knoppen op het
stuurwiel. Zie Akoestische
waarschuwingssignalen en
-indicaties (bladzijde 83).
Het systeem werkt niet onder alle rij-,
verkeers-, weers- en
wegomstandigheden.
De radarsensor registreert voertuigen die
in dezelfde richting vóór u rijden. Wanneer
na de eerste waarschuwing de kans op
een aanrijding blijft toenemen, wordt de
ondersteuning van het remsysteem
ingeschakeld. De ondersteuning van het
remsysteem bereidt het remsysteem
voor op snel remmen en de remmen
komen soepel in aangrijping, hetgeen als
een lichte schok kan worden ervaren.
Wanneer het rempedaal voldoende snel
is ingedrukt treden de remmen met volle
kracht in werking, ook al wordt het
rempedaal licht ingedrukt.
LET OP
Waarschuwingen kunnen laat, niet of
onnodig in werking worden gesteld
wanneer de verkeerssituatie ertoe
leidt dat de radarsensor niet accuraat de
voorligger kan registreren. Het systeem
maakt gebruik van dezelfde radarsensor
als de adaptive cruise control (ACC) en
heeft daardoor dezelfde beperkingen.
Zie Werking (bladzijde 167).
N.B.:
U kunt het systeem al dan niet
samen met de ingeschakelde ACC
gebruiken.
Forward alert in-/uitschakelen
E94165
De controlelamp brandt.
Gevoeligheid voor de
waarschuwingen instellen
U kunt de gevoeligheid van het
waarschuwingssysteem instellen met de
knoppen op het stuurwiel. Zie
Algemene informatie (bladzijde 85).
Deze regelt hoe snel de visuele en
akoestische waarschuwing wordt
geactiveerd.
172
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)

ALGEMENE INFORMATIE
WAARSCHUWINGEN
Gebruik bevestigingsriemen die
voldoen aan een norm, bijv. DIN.
Zorg ervoor dat alle losse
voorwerpen goed zijn vastgezet.
Plaats bagage en ander
voorwerpen zo laag mogelijk en zo
ver mogelijk naar voren in de
bagageruimte of de laadruimte.
Rijd niet met geopende achterklep
of achterdeur. Uitlaatgassen kunnen
de auto worden binnengezogen.
Overschrijd niet de maximum voor-
en achterasbelasting voor uw auto.
Zie Voertuigidentificatie
(bladzijde 246).
E98626
173
Transport

BAGAGEVERANKERINGSPUNTEN
Galaxy
A B
AB
C
E75393
A B
C
174
Transport

SCHUIFBARE LAADVLOER
WAARSCHUWING
Schuif de laadvloer niet naar
achteren wanneer de wagen met
de voorzijde naar boven op een
helling van 15 graden of meer staat.
LET OP
Het maximum toelaatbare gewicht
op de schuifbare laadvloer bedraagt
200 kg.
Het maximum toelaatbare gewicht op het
uiteinde van de schuifbare laadvloer bij
volledig uitgetrokken laadvloer (buiten de
bagageruimte uitgetrokken) bedraagt 120
kg.
E74810
Druk de ontgrendelhendel in en trek de
laadvloer naar achteren. Deze stopt en
wordt in het midden vergrendeld.
E74811
Druk om de laadvloer geheel uit te
schuiven, de ontgrendelhendel opnieuw
in en schuif de vloer uit tot deze in de
eindstand wordt vergrendeld.
Druk, om de laadvloer naar voren te
schuiven, de ontgrendelhendel in en duw
de vloer naar voren.
N.B.:
U hoeft weinig kracht op de
ontgrendelhendel uit te oefenen wanneer
u bij het indrukken van de
ontgrendelhendel de laadvloer licht naar
voren drukt.
Opbergvak
In de vloer aan de achterzijde van de
bagageruimte bevindt zich een
opbergvak.
Til, om toegang te krijgen tot dit
opbergvak, de laadvloer als volgt op:
176
Transport

E74812
1
2
E74813
3
1. Druk de ontgrendelhendel in en trek
de laadvloer iets naar achteren.
2. Til de achterzijde van de laadvloer 1)
omhoog.
3. Druk de vloer naar voren tot deze aan
de voorzijde (2) tegen de aanslag
komt.
4. Maak de steun los van de klem op de
onderzijde van de vloer.
5. Breng het uiteinde aan in de vierkante
houder in de rail aan de linkerzijde (3).
6. Til het bagage-afdekpaneel aan de lus
omhoog.
Laadvloer in de normale stand
terugbrengen:
1. Houd de vloer met een hand vast en
maak de steun aan de andere zijde
los.
2. Breng de steun weer in de klem aan.
3. Laat de vloer zakken.
4. Druk de ontgrendelhendel in en trek
de laadvloer naar achteren tot hij op
zijn plaats op de rails valt.
OPBERGRUIMTE ONDER
VLOER ACHTERIN
E72983
Uitvoeringen met een
uitschuifbare laadvloer
Trek de laadvloer omhoog om toegang
tot het opbergvak te verkrijgen. Zie
Schuifbare laadvloer (bladzijde 176).
177
Transport

S-MAX
Uitvoeringen zonder stoelen op de
derde zitrij
E75395
BAGAGENETTEN
Bagagenet - type 1
WAARSCHUWING
Wanneer het bagagenet is
aangebracht, ga dan niet op de
stoelen erachter zitten.
LET OP
Houd een afstand van minimaal een
centimeter aan tussen het
bagagenet en de stoelen ervoor.
U kunt het net in de volgende standen
aanbrengen:
A B
AB
A
B
E75891
Achter de voorstoelenA
Achter de stoelen op de
tweede zitrij
B
178
Transport

Net aanbrengen
C
C
1
E75893
OntgrendeltoetsC
E75892
2
E75894
4
3
179
Transport

1. Klap de rugleuningen neer. Zie
Achterbank (bladzijde 124).
2. Wanneer het bagagenet is
opgevouwen, druk dan op de
ontgrendeltoets Cop de scharnieren
van de bovenste en onderste stang 1
en vouw het uit
3. Druk de uiteinden van de bovenste
stang naar elkaar toe en steek deze
in de houders tegen het dak Aof B.
Zorg ervoor dat de rand voor
veiligheidsgordel van de middelste
stoel zich aan de rechterzijde van de
wagen bevindt.
4. Druk de stang naar voren in het smalle
deel van de houders 2.
5. Bevestig het net aan de
bevestigingspunten voor de bagage
3. Zie
Bagageverankeringspunten
(bladzijde 174).
6. Zet de riemen 4vast.
Het verwijderen geschiedt in omgekeerde
volgorde.
Wanneer u de middelste veiligheidsgordel
niet gebruikt:
E75895
5
1. Klap de rand open 5.
2. Steek de veiligheidsgordel door de
opening.
Bagagenet - type 2
LET OP
Overschrijd niet de maximum
toelaatbare belasting van het
bagagenet: 1 kg.
Plaats geen zware voorwerpen in de
onderste opbergvakken van het net.
Controleer of de stangen stevig in de
bekledingspanelen vastzitten.
E95920
1. Klap de stoelen van de derde zitrij vlak
neer. Zie Achterbank (bladzijde 124).
2. Steek één uiteinde van elke stang in
de houders van het bekledingspaneel
van de bagageruimte.
3. Duw het andere uiteinde van elke
stang naar het midden toe in en steek
de stang in de houder van het
bekledingspaneel aan de overkant.
N.B.:
De uiteinden van de bovenste
stangen kunt u in de bovenste of voorste
houders van de bekledingspanelen
steken.
180
Transport

N.B.:
In het onderste net van de S-MAX
zit drie opbergvakken. Plaats het net
zodanig dat de opbergvakken naar
achteren zijn gekeerd.
BAGAGEAFDEKKINGEN
WAARSCHUWING
Leg geen voorwerpen op het
bagageafdekpaneel.
E72969
Trek het afdekpaneel uit en zet het in de
bevestigingspunten vast.
Maak hem uit de bevestigingspunten los
en laat hem in de houder oprollen. Zet de
haak op de houder vast.
E72970
Druk beide uiteinden van de houder naar
binnen om de hoes te verwijderen of aan
te brengen.
DAKREKKEN EN
BAGAGEDRAGERS
Imperiaal
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een imperiaal gebruikt,
kan het brandstofverbruik van uw
auto hoger zijn en kan de
rijkarakteristiek anders zijn.
Wanneer u een imperiaal aanbrengt,
lees dan de instructies van de
fabrikant en volg deze op.
LET OP
Overschrijd de maximum toelaatbare
dakbelasting van 75 kg (inclusief de
imperiaal) niet.
Controleer of de imperiaal goed vastzit
en zet de bevestigingen als volgt vast:
•voordat u vertrekt
•na 50 kilometer (30 mijl) te hebben
gereden
•met intervallen van 1.000 kilometer
(600 mijl).
Wanneer de imperiaal niet in gebruik is,
moeten de rails in dwarsrichting naar
achteren worden verplaatst om geluiden
die door de wind worden veroorzaakt tot
een minimum te beperken. Als de rails in
dwarsrichting niet worden gebruikt,
moeten ze worden verwijderd om het
brandstofverbruik te verlagen.
181
Transport

BEVESTIGINGSPUNTEN
VOOR LADING
E75002
WAARSCHUWINGEN
Klap de leuning niet omhoog
wanneer een ladingsteun is
aangebracht.
Overschrijd niet het maximum
toelaatbare laadgewicht van 60 kg
voor twee ladingsteunen en 30 kg
voor één ladingsteun.
Controleer of de ladingsteunen goed
vastzitten en zet de bevestigingen als
volgt vast:
•voordat u vertrekt
•na 50 kilometer (30 mijl) te hebben
gereden
•met intervallen van 1.000 kilometer
(600 mijl).
Ladingsteunen monteren
Rugleuning
E74997
E74998
182
Transport

Vloer van bagageruimte
(uitvoeringen met vijf stoelen)
E74999
Uitschuifbare laadvloer
E75003
183
Transport

Verankeringspuntenmonteren
E75000
E75001
De ladingsteun monteren
WAARSCHUWINGEN
Monteer de ladingsteun met het
langste deel naar de achterzijde van
de wagen gekeerd. Wanneer u hem
omgekeerd monteert, houd het de box
bij een eventuele aanrijding niet op zijn
plaats.
Monteer de ladingsteun niet op een
rugleuning van de tweede zitrij. Hij
kan op deze plaats niet correct
worden gemonteerd.
Overschrijd niet de maximum
toelaatbare belasting van 20 kg.
184
Transport

1
2
3 3
E76378
1. Draai de box om.
2. Breng de ladingsteun aan.
3. Zet de ladingsteun met vier schroeven
vast.
E76379
4. Schuif de bouten in de bevestiging
voor de ladingsteun.
E76380
5. Breng de ladingsteun op de
neergeklapte rugleuning aan zodat de
bouten door de twee gaten in het
langste deel van de ladingsteun
steken.
6. Zet de ladingsteun met de twee
vleugelmoeren vast.
7. Het verwijderen geschiedt in
omgekeerde volgorde.
HONDENREK
WAARSCHUWING
Wanneer het hondenrek is
aangebracht, ga dan niet op de
stoelen ervoor zitten.
LET OP
Houd een afstand van minimaal een
centimeter aan tussen het
hondenrek en de stoelen ervoor.
185
Transport

U kunt het hondenrek op de volgende
plaatsen aanbrengen:
A B
AB
A
B
E75891
Achter de voorstoelenA
Achter de stoelen op de
tweede zitrij
B
Hondenrek aanbrengen
E75896
C
D
Stang voor het aanbrengen van
het hondenrek achter de
voorstoelen
C
Stang voor het aanbrengen van
het hondenrek achter de
stoelen op de tweede zitrij
D
1
E75897
186
Transport

E75892
2
3
E75898
1. Klap de rugleuningen neer. Zie
Achterbank (bladzijde 124).
2. Bevestig de stang (Cof D) aan de
bevestigingspunten voor de bagage
1. Zie
Bagageverankeringspunten
(bladzijde 174). Zet de bouten niet vast.
3. Druk de uiteinden van de stang op het
rek naar elkaar toe en breng de stang
in de houders tegen het dak (Aof B)
aan. Zorg ervoor dat de klep voor
veiligheidsgordel van de middelste
stoel zich aan de rechterzijde van de
wagen bevindt.
4. Druk de stang naar voren in het smalle
deel van de houders 2.
5. Zet het rek met de draaiknoppen 3
op de onderste stang vast. Zet de
draaiknoppen niet vast.
6. Zet de schroeven aan de
verankeringspunten voor de bagage
vast.
7. Zet de draaiknoppen 3vast.
Het verwijderen geschiedt in omgekeerde
volgorde.
Wanneer u de middelste veiligheidsgordel
moet gebruiken:
187
Transport

Rijden zonder aanhanger
E94771
1
1. Verwijder de trekhaakkogel.
2. Steek de stekker in de houder (1).
WAARSCHUWING
Ontgrendel de trekhaakkogel nooit
terwijl een aanhanger is
aangekoppeld.
Onderhoud
LET OP
Verwijder voordat u uw auto met een
hogedrukreiniger reinigt de
afneembare trekhaakkogel en sluit
de opening met de dop af.
Houd het systeem schoon. Smeer de
lagerpunten, glij-oppervlakken en
vergrendelingskogels met harsvrij vet of
olie. Smeer het slot met grafiet.
Noteer het sleutelnummer. In geval van
verlies kunnen vervangingssleutels onder
vermelding van het vier cijferige
sleutelnummer bij de fabrikant worden
besteld.
AFNEEMBARE
TREKHAAKKOGEL
LET OP
Beweeg de trekhaakkogel alleen met
uw hand. Gebruik nooit uw voet of
gereedschap omdat dan het
mechanisme kan worden beschadigd.
A
E75173
U kunt de inklapbare trekhaakkogel 90
graden verdraaien met het kartelwiel A.
E75174
B
C
192
Aanhangers trekken

Een 13-pins stekkerdoos Bbevindt zich
naast de trekhaakkogel onder de
achterbumper C.
E76040
D
N.B.:
Wanneer de trekhaak niet wordt
gebruikt, breng dan de sleutel aan de
rechterzijde van het kartelwiel in de
opslagstand D.
Trekhaakkogel inklappen
WAARSCHUWINGEN
Houd uw handen weg van het
kartelwiel, omdat deze tijdens het
vergrendelen draait.
U hoort een waarschuwingssignaal
wanneer de trekhaakkogel niet in
een van de vergrendelstanden
staat. Indien u geen
waarschuwingssignaal hoort wanneer u
de trekhaakkogel beweegt, gebruik dan
de trekhaak niet voordat deze door een
deskundige is gecontroleerd.
LET OP
Voordat de trekhaakkogel in de
opslagstand wordt gebracht moet
altijd eerst de aanhanger worden
losgekoppeld of fietssteunen e.d. eerst
worden losgemaakt en verwijderd. Maak
bevestigingen voor stabilisatiesystemen
los. Verwijder de stekker voor de voeding
van de aanhanger en de adapter uit de
stekkerdoos. Doet u dit niet, dan kan de
bumper worden beschadigd.
E75175
E75176
1. Steek de sleutel in het kartelwiel en
draai deze rechtsom om hem te
ontgrendelen.
2. Trek het kartelwiel uit en draai het
linksom tot tegen de aanslag. De
trekhaakkogel draait automatisch in
de middelste stand.
193
Aanhangers trekken

3. Laat het kartelwiel los. De
trekhaakkogel is niet vergrendeld. Dit
wordt aangeduid door een
waarschuwingssignaal en het
kartelwiel steekt ongeveer vijf
millimeter uit het huis.
4. Draai de trekhaakkogel met de hand
vanuit de middelste stand tot tegen
de aanslag in de opslagstand. De
trekhaakkogel wordt automatisch in
de eindstand vergrendeld. Het
vergrendelingsproces is duidelijk
hoorbaar wanneer er niet teveel
achtergrondgeluid is. Wanneer het
vergrendelingsproces is voltooid, stopt
het waarschuwingssignaal en het
kartelwiel keert in zijn oorspronkelijke
stand terug.
5. Draai de sleutel linksom en verwijder
deze. Breng de sleutel in de
opslagstand aan.
E75177
Trekhaakkogel uitklappen
WAARSCHUWING
U hoort een waarschuwingssignaal
wanneer de trekhaakkogel niet in
een van de vergrendelstanden
staat. Indien u geen
waarschuwingssignaal hoort wanneer u
de trekhaakkogel beweegt, gebruik dan
de trekhaak niet voordat deze door een
deskundige is gecontroleerd.
E75179
E75178
1. Steek de sleutel in het kartelwiel en
draai deze rechtsom om hem te
ontgrendelen.
2. Trek het kartelwiel uit en draai het
linksom tot tegen de aanslag. De
trekhaakkogel draait automatisch in
de middelste stand.
3. Laat het kartelwiel los. De
trekhaakkogel is niet vergrendeld. Dit
wordt aangeduid door een
waarschuwingssignaal en het
kartelwiel steekt ongeveer vijf
millimeter uit het huis.
194
Aanhangers trekken

4. Draai de trekhaakkogel met de hand
vanuit de middelste stand tot tegen
de aanslag in de werkstand. De
trekhaakkogel wordt automatisch in
de eindstand vergrendeld. De
vergrendelingsprocedure is duidelijk
hoorbaar wanneer er niet teveel
achtergrondgeluid is. Wanneer het
vergrendelingsproces is voltooid, stopt
het waarschuwingssignaal en het
kartelwiel keert in zijn oorspronkelijke
stand terug.
5. Draai de sleutel linksom en verwijder
deze. Breng de sleutel in de
opslagstand aan.
Rijden met een aanhanger
WAARSCHUWING
Wanneer aan één van de
onderstaande voorwaarden niet kan
worden voldaan, gebruik dan de
trekhaak niet en laat deze door een goed
opgeleide monteur controleren.
Controleer voordat u gaat rijden of de
trekhaakkogel goed is vergrendeld.
Controleer of:
•er geen waarschuwingssignaal klinkt
nadat de vergrendelingsprocedure is
voltooid
•het kartelwiel in het huis zit en dat er
geen spleet bestaat
•u het kartelwiel hebt geblokkeerd
(linksom) en de sleutel hebt verwijderd
•de trekhaakkogel is vergrendeld. Deze
moet stevig op zijn plaats blijven als er
aan getrokken wordt.
Onderhoud
LET OP
De trekhaak en het mechanisme zijn
onderhoudsvrij. Smeer ze niet met
olie of vet.
LET OP
Alleen de fabrikant mag aan de
trekhaak reparaties uitvoeren of hem
demonteren.
Wanneer de auto met een
stoomreiniger wordt gereinigd, richt
dan de lans niet rechtstreeks op het
scharnierpunt van de trekhaakkogel.
195
Aanhangers trekken

INRIJDEN
Banden
WAARSCHUWING
Nieuwe banden hebben een
inlooptijd van ongeveer 500
kilometer (300 mijl). Gedurende
deze periode kan de auto een andere
rijkarakteristiek vertonen.
Remmen en koppeling
WAARSCHUWING
Vermijd indien mogelijk het intensief
gebruik van de remmen en de
koppeling gedurende de eerste 150
kilometer (100 mijl) in de stad en
gedurende de eerste 1.500 kilometer
(1.000 mijl) op snelwegen.
Motor
LET OP
Rijd de eerste 1.500 kilometer (1.000
mijl) niet te snel. Varieer uw snelheid
en schakel tijdig op. Laat de motor
niet zwoegen.
196
Tips voor het rijden

EERSTEHULPSET
E73238
In de opbergruimte onder de vloer bevindt
zich een ruimte om een EHBO doos op
te bergen. Zie Opbergruimtes
(bladzijde 134).
GEVARENDRIEHOEK
E73239
In de opbergruimte onder de vloer bevindt
zich een ruimte om een gevarendriehoek
op te bergen. Zie Opbergruimtes
(bladzijde 134).
197
Nooduitrusting

COMPONENTEN VAN
VEILIGHEIDSSYSTEEM
INSPECTEREN
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels die zijn belast ten
gevolge van een aanrijding moeten
worden vervangen en de verankeringen
worden gecontroleerd. Deze
werkzaamheden moeten door een
correct hiertoe opgeleide monteur
worden uitgevoerd.
198
Staat na een aanrijding

PLAATSEN
ZEKERINGENHOUDERS
Zekeringenkast in het
motorcompartiment
E72588
Centrale zekeringenkast
E72589
1. Draai de schroeven los.
E72590
2. Draai de knop 90 graden en maak de
zekeringenkast los van de steun.
3. Laat de zekeringenkast zakken en trek
deze naar u toe.
E72622
4. Verwijder het deksel zodat u bij de
zekeringen kunt (uitvoeringen met een
gekoeld handschoenenkastje).
5. Breng de eerder verwijderde
onderdelen in omgekeerde volgorde
aan.
199
Zekeringen

Zekeringenkast achterin
E72591
Maak de klemmen los en verwijder het
deksel.
EENZEKERINGVERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de elektrische installatie van
de wagen op geen enkele wijze.
Laat reparaties aan de elektrische
installatie en het vervangen van relais en
zekeringen voor hoge stroomsterktes
door een goed opgeleide monteur
uitvoeren.
Zet het contact af en schakel alle
stroomverbruikers uit voordat u een
zekering aanraakt of probeert te
vervangen.
LET OP
Breng een vervangingszekering met
hetzelfde vermogen aan als van de
verwijderde zekering.
N.B.:
U kunt een doorgeslagen zekering
herkennen aan de gebroken smeltdraad.
N.B.:
Alle zekeringen, behalve zekeringen
voor hoge stroomsterkten, zijn
steekzekeringen.
N.B.:
Er zit een zekeringentrekker in de
zekeringenkast van de motorruimte.
200
Zekeringen

SPECIFICATIE-OVERZICHT ZEKERINGEN
Zekeringenkast in het motorcompartiment
E75525
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Regeleenheid transmissierood10F1
Regeleenheid voorgloeien (dieselmotoren)bruin5F2
Koelventilateur (2.3L Duratec-HE)
transparant
801
F3
201
Zekeringen

Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Elektro-hydraulische stuurbekrachtiging
(EHPAS) (2.0L Duratorq-TDCi)
transparant
801
F3
Gloeibougiesblauw60F4
Koelventilateurblauw60F5
HEGO-sensor (motormanagement)rood10F6
Relaisspoelenbruin5F7
Regeleenheid aandrijflijnrood10F8
Verstuiver (2.2L Duratec-HE en 2.3L
Duratec-HE)
rood10F9
Verstuiver, PTC-verwarming (2.5L Duratec-
ST)
rood10F9
MAF-regeling (motormanagement [diesel-
motoren])
rood10F9
Regeleenheid motorrood10F10
Kleppen, MAF regeling (motormanagement)rood10F11
Regeleenheid aandrijflijn (2.2L Duratec-HE
en 2.3L Duratec-HE)
rood10F11
Kleppen (2.5L Duratec-ST)rood10F11
Watersensor brandstofsysteem, drukregel-
klep, VVC-klep (1.8L Duratorq-TDCi en 2.0L
Duratorq-TDCi)
rood10F11
Common rail-drukregelklep (2.2L Duratorq-
TDCi)
rood10F11
Bobine (benzinemotoren)rood10F12
EGR-klep, regelklep variabele turbocom-
pressor (2.0L Duratorq-TDCi)
rood10F12
Voorgloeirelais, koppelingsrelais airconditio-
ning (AC) (2.2L Duratorq-TDCi)
rood10F12
Relais airconditioningblauw15F13
Dieselfilterverwarming, brandstofdoseereen-
heid (2.2L Duratorq-TDCi)
blauw15F14
202
Zekeringen

Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Wordt niet gebruikt––F40
Instrumentenpaneelgeel20F41
Regeleenheid motor, regeleenheid trans-
missie, elektro-hydraulische stuurbekrachti-
ging (EHPAS) (2.0L Duratorq-TDCi)
rood10F42
Hoogteregeling koplamplichtbundels, adap-
tieve koplampen (AFS)
bruin5F43
Module elektro-hydraulische stuurbekrachti-
ging (2.0L Duratorq-TDCi), vacuümpomp
(2.5L Duratec-ST)
geel20F44
Achterruitwisserblauw15F45
1Vervang een doorgeslagen zekering door een exemplaar met hetzelfde vermogen.
204
Zekeringen

Centrale zekeringenkast
E75527
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Regensensorbruin5F1
Voeding SRS (airbag)rood10F2
ABS, gierhoeksensor (ESP), elektrische
parkeerrem (EPB)
bruin5F3
Elektrische voeding, voeding gaspedaal,
elektronische zekering
bruin7,5F4
Wordt niet gebruikt--F5
Audio-installatie (inclusief spraakbesturing)blauw15F6
Stuurwielmodulebruin7,5F7
205
Zekeringen

Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Instrumentengroepbruin5F8
Grootlichtblauw15F9
Wordt niet gebruikt--F10
Achteruitrijlampenbruin7,5F11
Wordt niet gebruikt––F12
Mistlamp, voorblauw15F13
Ruitensproeiersblauw15F14
Adaptieve snelheidsregeling (ACC)rood10F15
Wordt niet gebruikt––F16
Interieurverlichtingrood10F17
Immobilisatiesysteembruin5F18
Aanstekerblauw15F19
Wordt niet gebruikt––F20
Frequentie-ontvanger, interieurbewegings-
sensor
bruin5F21
Brandstofopvoerpompgeel20F22
Brandstofpomp (2.2L Duratorq)bruin7,5F22
Wordt niet gebruikt––F23
Contactslotbruin5F24
Klep van brandstofvulopeningrood10F25
Sirene alarmsysteem met accu, OBD II
(diagnose boordcomputer)
bruin5F26
Stuurkolomunit, module klimaatregelingbruin5F27
Remlichtschakelaarbruin5F28
206
Zekeringen

Zekeringenkast achterin
E75526
Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
Portiermodule (linksvoor) (ruit op/neer,
centrale vergrendeling, inklapbare spiegel,
spiegelverwarming)
transparant25FA1
Portiermodule (rechtsvoor) (ruit op/neer,
centrale vergrendeling, inklapbare spiegel,
spiegelverwarming)
transparant25FA2
207
Zekeringen

Beveiligde circuitsKleurAmpèreZekering
CD wisselaar, entertainment systeem
passagiers achterin
bruin7,5FC5
Aanjager airconditioning, achtergeel20FC6
Module stoelgeheugenbruin5FC7
Wordt niet gebruikt––FC8
Wordt niet gebruikt––FC9
Wordt niet gebruikt––FC10
Wordt niet gebruikt––FC11
Wordt niet gebruikt––FC12
209
Zekeringen

SLEEPPUNTEN
Sleepoog, voor
E73241
Sleepoog, achter
A
E73242
Bevestigingspunt voor sleepoog
aan achterzijde
A
E73240
Het afneembare sleepoog bevindt zich in
de opbergruimte onder de vloer achter
de voorstoelen. Zie Opbergruimte
onder vloer achterin (bladzijde 177).
Het sleepoog moet altijd in de auto
worden meegenomen.
Steek uw vinger in het gat aan de
onderzijde van het paneel en werk het
los. Breng het sleepoog aan.
LET OP
Het afneembare sleepoog heeft
linkse schroefdraad. Draai het
linksom om het vast te zetten.
AUTO OP VIER WIELEN
SLEPEN
Alle uitvoeringen
WAARSCHUWINGEN
Zet het contact aan wanneer uw
auto wordt gesleept. Bij afgezet
contact treedt het stuurslot in
werking en werken de richtingaanwijzers
en de remlichten niet.
De rem- en stuurbekrachtiging
werken niet, tenzij de motor draait.
Druk het rempedaal harder in en
houd rekening met langere remafstanden
en een zwaarder draaiend stuurwiel.
LET OP
Te veel spanning op de sleepkabel
kan schade toebrengen aan uw en
aan de trekkende wagen.
Bevestig aan het voorste sleepoog
geen sleepstang.
Trek rustig en soepel zonder rukken op.
210
Bergen van de auto

Wagens met automatische
transmissie
LET OP
Sleep uw wagen niet met snelheden
hoger dan 50 km/h (30 mph) of over
afstanden van meer dan 50 km (30
mijl).
Wanneer uw wagen met snelheden
boven 50 km/h (30 mph) en over
afstanden van meer dan 30 miles (40
mijl) moet worden gesleept, moet hij
worden getransporteerd terwijl alle vier
wielen vrij zijn van het wegdek.
Bij een mechanisch defect aan de
transmissie moeten de aangedreven
wielen worden opgehesen zodat
deze vrij zijn van het wegdek.
Sleep uw wagen niet achterwaarts.
Zet de versnellingsbak in neutraal
wanneer uw auto wordt gesleept.
211
Bergen van de auto

DE MOTORKAP OPENEN EN
SLUITEN
Motorkap openen
E73698
E87785
Trek de motorkap iets omhoog en
beweeg de veiligheidshaak naar links.
E87786
Open de motorkap en ondersteun hem
met de steunstang.
Motorkap sluiten
WAARSCHUWING
Zorg dat de motorkap goed wordt
gesloten.
Laat de motorkap zakken en vanaf een
hoogte van 20 – 30 cm dichtvallen.
213
Onderhoud

OVERZICHT MOTORRUIMTE - 2,3 L DURATEC-HE (MI4)
E81313
A C
GJ F
D EB
HI
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur rechts). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222).
A
Motorolievuldop1. Zie Motorolie controleren (bladzijde 221).
B
Vloeistofreservoir remsysteem en koppeling (auto's met stuur links). Zie
Controle vloeistofpeil koppeling en remsysteem (bladzijde 222).
C
Accu. Zie Onderhoud van de accu (bladzijde 229).
D
Zekeringkast in de motorruimte Zie Specificatie-overzicht zekeringen
(bladzijde 201).
E
Luchtfilter. Geen onderhoud nodig.F
Vloeistofreservoir ruitensproeiers. Zie Ruitensproeiervloeistof
controleren (bladzijde 223).
G
Motoroliepeilstaaf1. Zie Motorolie controleren (bladzijde 221).
H
Reservoir stuurbekrachtiging. Zie Stuurbekrachtigingsvloeistof
controleren (bladzijde 223).
I
Expansiereservoir. Zie Motorkoelvloeistof controleren (bladzijde 222).
J
1De vuldoppen en de motoroliepeilstaaf hebben een felle kleur voor een makkelijke
herkenning.
215
Onderhoud

1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar
niet raken.
2. Zet het contact van beide auto's af en
schakel alle stroomverbruikers uit.
3. Verbind de plus (+) pool van auto B
met de plus (+) pool van auto A(kabel
C).
4. Verbind de massa-aansluiting (-) van
auto Bmet de massa-aansluiting aan
de linkerzijde van de
schokdempertoren van auto A(kabel
D).
LET OP
Sluit de kabel niet aan op de
minpool (–) van de ontladen
accu.
Zorg ervoor dat de hulpstartkabels
niet met draaiende onderdelen van
de motor in aanraking kunnen
komen.
Motor starten
1. Start de motor van auto Ben laat
deze met een matig hoog toerental
draaien.
2. Start de motor van auto A.
3. Laat beide motoren minimaal drie
minuten draaien alvorens de kabels
los te koppelen.
LET OP
Schakel niet de koplampen tijdens
het loskoppelen van de
hulpstartkabels in. Door de
spanningspiek kunnen de gloeilampen
doorbranden.
Koppel de kabels in omgekeerde
volgorde los.
230
Accu van de auto
Produktspezifikationen
Marke: | Ford |
Kategorie: | Personenwagen |
Modell: | S-Max - aug 2008 - feb 2009 |
Brauchst du Hilfe?
Wenn Sie Hilfe mit Ford S-Max - aug 2008 - feb 2009 benötigen, stellen Sie unten eine Frage und andere Benutzer werden Ihnen antworten
Bedienungsanleitung Personenwagen Ford

9 August 2024

4 Juli 2024

30 Juni 2024
Bedienungsanleitung Personenwagen
- Personenwagen Hyundai
- Personenwagen Tesla
- Personenwagen Skoda
- Personenwagen Peugeot
- Personenwagen Infiniti
- Personenwagen Audi
- Personenwagen Smart
- Personenwagen Lexus
- Personenwagen Volvo
- Personenwagen Toyota
- Personenwagen Kia
- Personenwagen Porsche
- Personenwagen Opel
- Personenwagen Nissan
- Personenwagen Suzuki
- Personenwagen Subaru
- Personenwagen Mini
- Personenwagen Land Rover
- Personenwagen Mazda
- Personenwagen Vauxhall
- Personenwagen Fiat
- Personenwagen Alfa Romeo
- Personenwagen Lancia
- Personenwagen Maserati
- Personenwagen Mercedes
Neueste Bedienungsanleitung für -Kategorien-

5 Oktober 2024

23 September 2024

27 August 2024

27 August 2024

27 August 2024

27 August 2024

27 August 2024

27 August 2024

27 August 2024

27 August 2024