Ford C-Max - maart 2011 - aug 2011 Bedienungsanleitung

Ford Personenwagen C-Max - maart 2011 - aug 2011

Lesen Sie kostenlos die 📖 deutsche Bedienungsanleitung für Ford C-Max - maart 2011 - aug 2011 (318 Seiten) in der Kategorie Personenwagen. Dieser Bedienungsanleitung war für 8 Personen hilfreich und wurde von 2 Benutzern mit durchschnittlich 4.5 Sternen bewertet

Seite 1/318
Feel the difference
FordC-MAX
Instructieboekje
De informatie in deze publicatie was correct ten tijde van het ter perse gaan. In het belang van de
technische ontwikkeling behouden wij ons het recht voor, specificaties, ontwerpen of onderdelen
zonder voorafgaande kennisgeving of verplichtingen te wijzigen. Deze publicatie, of een deel daarvan,
mag niet worden gereproduceerd of vertaald zonder onze toestemming. Fouten of omissies uitgesloten.
© Ford Motor Company 2011
Alle rechten voorbehouden.
Onderdeelnummer: (CG3567nl) 12/2010 20110128111848
E108837
Inleiding
Over deze handleiding..............................7
Overzicht van symbolen...........................7
Onderdelen en accessoires....................7
Kort overzicht
Kort overzicht...........................................10
Veiligheidsuitrusting voor
kinderen
Kinderzitjes................................................19
Zitverhogers.............................................20
Plaatsing van kinderzitjes........................21
ISOFIX verankeringspunten...................24
Kindersloten.............................................25
Bescherming van
inzittenden
Werking.....................................................27
Veiligheidsgordels vastmaken..............29
Hoogte van veiligheidsgordels
afstellen.................................................33
Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel..................................33
Gebruik van veiligheidsgordels tijdens
zwangerschap.....................................34
Passagiersairbag uitschakelen.............34
Sleutels en afstandsbe-
diening
Algemene informatie over
radiofrequenties..................................36
Programmeren van de
afstandsbediening...............................36
Batterij van afstandsbediening
vervangen.............................................36
Sloten
Vergrendelen en ontgrendelen............39
Sleutelloze toegang................................43
Centrale vergrendeling..........................46
Motorstartblokkering
Werking.....................................................48
Gecodeerde sleutels..............................48
Immobilisatiesysteem inschakelen......48
Immobilisatiesysteem uitschakelen.....48
Alarm
Werking.....................................................49
Alarm inschakelen...................................50
Alarm uitschakelen.................................50
Stuurwiel
Stuurwiel afstellen...................................52
Audiobediening.......................................52
Spraaksturing...........................................53
Ruitenwissers en ruiten-
sproeiers
Voorruitwissers........................................54
Automatisch in- en uitschakelende
ruitenwissers........................................54
Voorruitsproeiers.....................................55
Achterruitwissers en -sproeiers...........56
Voorruitsproeiers afstellen.....................56
Koplampsproeiers...................................57
Ruitenwisserbladen controleren...........57
Ruitenwisserbladen vervangen............57
Technische specificatie..........................59
Verlichting
Verlichtingsbediening.............................60
Automatisch in- en uitschakelende
verlichting...............................................61
Voorste mistlampen................................61
Mistachterlichten.....................................62
Koplamphoogte afstellen......................62
Waarschuwingsknipperlichten..............63
Richtingaanwijzers..................................63
Zijrichtingaanwijzers................................64
Interieurverlichting...................................65
1
Inhoudsopgave
Een koplamp verwijderen......................65
Gloeilampen vervangen.........................66
Gloeilampentabel....................................73
Ruiten en spiegels
Elektrisch bedienbare ruiten..................75
Buitenspiegels..........................................77
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels......................................77
Automatisch dimmende spiegel...........78
Monitor dode hoek ................................78
Instrumenten
Meters.......................................................82
Waarschuwings- en
indicatielampen....................................84
Akoestische waarschuwingssignalen
en -indicaties........................................86
Infodisplays
Algemene informatie..............................89
Tripcomputer...........................................96
Persoonlijke instellingen.........................97
Infoberichten............................................97
Klimaatregeling
Werking...................................................107
Ventilatieroosters...................................107
Handmatige klimaatregeling................108
Automatische klimaatregeling.............110
Verwarmde ruiten en spiegels.............113
Extra verwarming...................................113
Stoelen
De juiste zitpositie innemen..................117
Handmatig verstelbare stoelen............117
Hoofdsteunen.........................................118
Elektrisch verstelbare stoelen..............119
Achterbank.............................................120
Verwarmde stoelen..............................129
Gemaksfuncties
Zonneschermen ...................................130
Dimmer
instrumentenpaneelverlichting.........131
Klok..........................................................132
Aansteker...............................................132
Extra voedingsaansluitingen................132
Bekerhouders........................................133
Opbergruimtes......................................133
Glashouder ............................................133
Kinder observatiespiegel ....................134
Aansluiting Auxiliary ingang (AUX IN)
..............................................................134
USB-poort..............................................135
Houder satelliet-navigatie-unit............135
Vloermatten ...........................................135
De motor starten
Algemene informatie............................136
Contactslot.............................................136
Stuurwielblokkering...............................136
Een benzinemotor starten...................137
Een dieselmotor starten.......................138
Sleutelloos starten.................................138
Dieselroetfilter (DPF).............................140
Motor uitschakelen................................141
Motorverwarming..................................141
Start/stop knop
Werking...................................................142
Start/stop knop gebruiken...................142
Eco-modus
Werking...................................................144
Eco-modus gebruiken.........................144
Brandstof en tanken
Veiligheidsmaatregelen........................145
Brandstofkwaliteit - Benzine................145
2
Inhoudsopgave
Brandstofkwaliteit - Diesel...................145
Katalysator..............................................146
Tankklep..................................................146
Tanken.....................................................147
Brandstofverbruik .................................147
Technische specificatie........................147
Versnel-
lingsbak/transmissie
Handgeschakelde versnellingsbak.....150
Automatische transmissie...................150
Remmen
Werking...................................................154
Tips voor rijden met ABS......................154
Parkeerrem............................................154
Stabiliteitsregeling
Werking...................................................155
Gebruik maken van
stabiliteitsregeling..............................156
Regeling voor bergop
rijden
Werking...................................................157
Regeling voor bergop rijden
gebruiken............................................157
Parkeerhulp
Werking...................................................159
Gebruik maken van de parkeerhulp -
Auto's met Parkeerhulp achteruit....159
Gebruik maken van de parkeerhulp -
Auto's met Parkeerhulp voor en
achter ..................................................160
Actieve parkeerhulp
Werking...................................................163
Actieve parkeerhulp gebruiken ..........163
Achteruitkijkcamera
Werking...................................................166
Achteruitkijkcamera gebruiken...........166
Snelheidsregeling (cruise
control)
Werking...................................................169
Gebruik maken van snelheidsregeling
(cruise control)...................................169
Snelheidsbegrenzer
Werking....................................................171
Snelheidsbegrenzer gebruiken............171
Transport
Algemene informatie.............................173
Bagageverankeringspunten................173
Bagageafdekkingen..............................175
Opbergruimte onder vloer achterin.....175
Bagagenetten........................................175
Dakrekken en bagagedragers............177
Aanhangers trekken
Trekken van een aanhanger................180
Afneembare trekhaakkogel ................180
Tips voor het rijden
Inrijden.....................................................184
Voorzorgsmaatregelen voor koude
weersomstandigheden....................184
Door water rijden...................................184
Nooduitrusting
Eerstehulpset.........................................185
Gevarendriehoek..................................185
Nooduitgang..........................................185
Zekeringen
Plaatsen zekeringenhouders..............186
Een zekering vervangen......................186
3
Inhoudsopgave
Specificatie-overzicht zekeringen.......187
Bergen van de auto
Sleeppunten...........................................195
Auto op vier wielen slepen...................195
Onderhoud
Algemene informatie.............................197
De motorkap openen en sluiten.........198
Overzicht motorruimte - 1,6 l
Duratec-16V Ti-VCT (Sigma)............199
Overzicht motorruimte - 1,6 l
Duratorq-TDCi (DV) diesel ..............200
Overzicht motorruimte - 2,0 l
Duratorq-TDCi (DW) diesel .............201
Oliepeilstaaf - 1,6 l Duratec-16V Ti-VCT
(Sigma)................................................202
Oliepeilstaaf - 1,6 l Duratorq-TDCi (DV)
diesel /2,0 l Duratorq-TDCi (DW)
diesel ..................................................202
Motorolie controleren..........................203
Motorkoelvloeistof controleren..........203
Controle vloeistofpeil koppeling en
remsysteem.......................................204
Ruitensproeiervloeistof controleren...204
Technische specificatie.......................205
Verzorging van de auto
Reinigen van buitenzijde auto.............207
Reinigen van binnenzijde auto............208
Kleine lakschade repareren................208
Accu van de auto
Gebruik van startkabels.......................209
Accu vervangen....................................210
Aansluitpunten van de accu ...............210
Velgen en banden
Algemene informatie.............................211
Een wiel vervangen................................211
Bandenreparatieset .............................217
Verzorging van banden........................221
Gebruik van winterbanden..................221
Gebruik van sneeuwkettingen............221
Bandenspanningcontrolesysteem.....222
Technische specificatie.......................223
Voertuigidentificatie
Voertuigidentificatieplaatje..................228
Voertuigidentificatienummer (VIN).....229
Technische specificaties
Technische specificatie.......................230
Inleiding audio-installatie
Belangrijke audio-informatie...............234
Overzicht audio-
installatie
Overzicht audio-installatie...................235
Beveiliging van uw audio-
installatie
Beveiligingscode...................................241
Werking van de audio-
installatie
Aan/uit toets..........................................242
Volumeknop..........................................242
Golfband toets......................................242
Station afstemtoetsen.........................242
Voorkeuzetoetsen................................243
Autostore toets.....................................243
Regeling functie
verkeersinformatie............................244
Menu's audio-installatie
Automatische volumeregeling...........245
Digitale signaalverwerking (DSP).......245
Nieuwsberichten...................................245
Alternatieve frequenties......................245
4
Inhoudsopgave
6
OVER DEZE HANDLEIDING
Hartelijk dank voor het kiezen van een
Ford. Wij raden u aan de tijd te nemen om
uw auto goed te leren kennen door dit
instructieboekje zorgvuldig te lezen. Hoe
meer u van uw auto afweet, des te beter
kunt u ermee omgaan en dat komt de
veiligheid en het rijplezier ten goede.
WAARSCHUWING
Rijd altijd voorzichtig en oplettend
wanneer u de bedieningselementen
en functies van uw auto bedient.
N.B.:
In deze handleiding worden de
producteigenschappen en beschikbare
opties van de gehele serie beschreven
(soms zelfs wanneer deze nog niet
algemeen verkrijgbaar zijn). Soms worden
opties beschreven waarmee uw auto niet
is uitgerust.
N.B.:
Gebruik uw auto altijd volgens de
geldende regels en wetgeving.
N.B.:
Overhandig bij verkoop van uw auto
dit instructieboekje aan de nieuwe
eigenaar. Het instructieboekje is een
onderdeel van de auto.
OVERZICHT VAN
SYMBOLEN
Symbolen in dit
instructieboekje
WAARSCHUWING
U riskeert de dood of ernstige
verwonding van uzelf en anderen
wanneer u niet de instructies
opvolgt waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
LET OP
U riskeert beschadiging van uw auto
wanneer u niet de instructies opvolgt
waarop u door dit
waarschuwingssymbool wordt
geattendeerd.
Symbolen op uw auto
Wanneer u deze symbolen ziet, lees dan
eerst de betreffende instructies in dit
instructieboekje en volg deze op voordat
u iets aanraakt of probeert af te stellen.
ONDERDELEN EN
ACCESSOIRES
Nu kunt u er zeker van zijn dat
uw Ford onderdelen Ford
onderdelen zijn.
U Ford is volgens de hoogste normen
gebouwd met gebruik van Originele Ford
onderdelen van hoge kwaliteit. Met als
resultaat dat u er vele jaren met plezier in
kunt rijden.
Mocht het onverwachte plaatsvinden en
een belangrijk onderdeel moet worden
vervangen, dan raden wij u aan met niets
minder dan Originele Ford Onderdelen
genoegen te nemen.
Het gebruik van Originele Ford
Onderdelen verzekert dat uw auto in de
oorspronkelijke staat wordt teruggebracht
en zijn maximale restwaarde behoudt.
7
Inleiding
Originele Ford Onderdelen voldoen aan
de strenge veiligheidseisen en hoge eisen
ten aanzien van pasvorm, afwerking en
betrouwbaarheid. Eenvoudig gezegd: zij
staan in voor de laagst mogelijke
reparatiekosten, inclusief onderdelen en
arbeidsloon.
Het is nu eenvoudiger te bewijzen dat
werkelijk Originele Ford Onderdelen zijn
gebruikt. Het Ford logo is duidelijk op de
volgende onderdelen zichtbaar wanneer
Originele Ford Onderdelen zijn gebruikt.
Wanneer uw auto moet worden
gerepareerd, kijk dan of het duidelijk
zichtbare Ford beeldmerk te zien is en
controleer of uitsluitend Originele Ford
Onderdelen zijn gebruikt.
Kijk voor het Ford logo op de
volgende onderdelen
Plaatwerk
•Motorkap
•Spatschermen
•Portieren
•Kofferdeksel of achterklep
E130165
Bumper en radiateurgrille
•Radiateurgrille
•Voor- en achterbumper
E130166
8
Inleiding
Buitenspiegel
E130167
Ruit
•Achterruit
•Zijruiten
•Voorruit
E130168
Verlichting
•Achterlichtunits
•Koplampen
E130169
9
Inleiding
KORT OVERZICHT
Overzicht instrumentenpaneel
Stuur links
E130098
H IGFEDCBA
X W V U T S Q P O
RLMN JK
10
Kort overzicht
Stuur rechts
Luchtroosters. Zie Ventilatieroosters (bladzijde 107).
A
Richtingaanwijzers. Zie Richtingaanwijzers (bladzijde 63). Grootlicht. Zie
Verlichtingsbediening (bladzijde 60).
B
Bedieningstoetsen informatiedisplay (alle auto's behalve auto's met stuur
rechts en spraakbesturing). Zie Infodisplays (bladzijde 89).
C
Bedieningstoetsen informatie- en entertainmentdisplay (alleen auto's met
stuur rechts en spraakbesturing).
C
Instrumentengroep. Zie Meters (bladzijde 82). Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 84).
D
Bedieningstoetsen audiosysteem (alle auto's zonder spraakbesturing). Zie
Infodisplays (bladzijde 89).
E
11
Kort overzicht
Bedieningstoetsen informatie- en entertainmentdisplay (alleen auto's met
stuur links en spraakbesturing). Zie Audiobediening (bladzijde 52).
E
Bedieningstoetsen informatiedisplay (alleen auto's met stuur rechts en
spraakbesturing). Zie Infodisplays (bladzijde 89).
E
Ruitenwisserschakelaar. Zie Ruitenwissers en ruitensproeiers (bladzijde
54).
F
Informatie- en entertainmentdisplay.G
Audiosysteem. Zie Overzicht audio-installatie (bladzijde 235).
H
Portiervergrendelingsknop. Zie Vergrendelen en ontgrendelen (bladzijde
39).
I
Schakelaar waarschuwingsknipperlichten. Zie
Waarschuwingsknipperlichten (bladzijde 63).
J
Schakelaar elektrisch bediende achterklep. Zie Vergrendelen en
ontgrendelen (bladzijde 39).
K
Schakelaar parkeerhulp. Zie Parkeerhulp (bladzijde 159).
L
Schakelaar actieve parkeerhulp. Zie Actieve parkeerhulp (bladzijde 163).
M
Start/stop-schakelaar. Zie Start/stop knop gebruiken (bladzijde 142).
N
Schakelaar achterruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en spiegels
(bladzijde 113).
O
Schakelaar voorruitverwarming. Zie Verwarmde ruiten en spiegels
(bladzijde 113).
P
Toetsen van klimaatregeling. Zie Klimaatregeling (bladzijde 107).
Q
Startknop. Zie Sleutelloos starten (bladzijde 138).
R
Contactslot. Zie Contactslot (bladzijde 136).
S
Bediening audiosysteem. Zie Audiobediening (bladzijde 52).
Spraakbesturing. Zie Spraaksturing (bladzijde 53).
T
Stuurwielverstelling. Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 52).
U
Claxon.V
Schakelaars snelheidsregeling (cruise control). Zie Snelheidsregeling
(cruise control) (bladzijde 169). Schakelaars snelheidsbegrenzer. Zie
Snelheidsbegrenzer (bladzijde 171).
W
Bediening verlichting. Zie Verlichtingsbediening (bladzijde 60).
Mistlampen, vóór. Zie Voorste mistlampen (bladzijde 61). Mistachterlicht.
Zie Mistachterlichten (bladzijde 62). Bediening koplampafstelling. Zie
Koplamphoogte afstellen (bladzijde 62). Regelknop
instrumentenverlichting. Zie Dimmer instrumentenpaneelverlichting
(bladzijde 131).
X
12
Kort overzicht
Elektrisch bediende achterklep
WAARSCHUWINGEN
Bedien het kofferdeksel niet tenzij
het vrij is van obstructies.
Het onzorgvuldig openen en sluiten
van het kofferdeksel kan deze
beschermingsfunctie opheffen en
verwonding tot gevolg hebben.
Het kofferdeksel kan worden geopend
met behulp van de afstandsbediening, de
schakelaar op de middenconsole, de
kofferdekselschakelaar of de
ontgrendelhendel van het kofferdeksel.
Zie Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 39).
Sleutelloze toegang
E78276
Voor het passief vergrendelen en
ontgrendelen is een geldige passieve
sleutel nodig die zich in de omgeving van
een van de drie externe detectiezones
bevindt.
Auto ontgrendelen
E87384
Open een willekeurig portier.
N.B.:
De passieve sleutel moet zich
binnen het detectiegebied van dat portier
bevinden.
Een lang lichtsignaal van de
richtingaanwijzers geeft aan dat alle
portieren en het kofferdeksel/de
achterklep zijn ontgrendeld en dat de
alarminstallatie is uitgeschakeld.
Auto vergrendelen
E87384
Raak een vergrendelsensor van de
voorportierhandgreep aan om de auto te
vergrendelen.
Zie Sleutelloze toegang (bladzijde
43).
13
Kort overzicht
Stuurwiel instellen
WAARSCHUWING
Verstel het stuurwiel nooit wanneer
de auto in beweging is.
1
2
2
E95178
3
E95179
Zie Stuurwiel afstellen (bladzijde 52).
Automatisch wissen
C
A
B
E128445
Hoge gevoeligheidA
AanB
Lage gevoeligheidC
Automatische inschakeling van
de verlichting
E70719
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
Zie Automatisch in- en
uitschakelende verlichting
(bladzijde 61).
14
Kort overzicht
Elektrisch bedienbare ruiten
N.B.:
Open de tegenovergestelde ruit
enigszins om windgeluiden of schudden
door windstoten te voorkomen wanneer
één ruit open staat.
Zie Elektrisch bedienbare ruiten
(bladzijde 75).
Elektrisch inklapbare
buitenspiegels
E72623
Zie Elektrisch verstelbare
buitenspiegels (bladzijde 77).
Informatiedisplays
E130248
Navigeer met de pijltjestoetsen door de
menu's en druk op OK om een keuze te
maken.
Zie Algemene informatie (bladzijde
89).
Handmatige klimaatregeling
Interieur snel verwarmen
E129884
Interieur snel afkoelen
E129887
15
Kort overzicht
Voorruitontdooienen ontwasemen
E129888
Zie Handmatige klimaatregeling
(bladzijde 108).
Automatische klimaatregeling
E91391
Zie Automatische klimaatregeling
(bladzijde 110).
Sleutelloos starten
E85766
Druk de startknop in.
De motor afzetten bij rijdende auto
WAARSCHUWING
Afzetten van de motor terwijl nog
met de auto wordt gereden, leidt
tot verlies van rem- en
stuurbekrachtiging. De stuurinrichting
wordt niet geblokkeerd, maar er is meer
moeite nodig. Als het contact is
uitgeschakeld, kunnen sommige
elektrische circuits en waarschuwings-
en controlelampen worden uitgeschakeld
(OFF).
Houd de startknop twee seconden
ingedrukt of druk er driemaal binnen drie
seconden op.
Druk de startknop in.
Zie Sleutelloos starten (bladzijde 138).
Roetfilter (DPF) dieselmotor
WAARSCHUWING
Laat de motor niet stationair draaien
of parkeer de wagen niet op droge
bladeren, droog gras of ander
brandbaar materiaal. Het
DPF-regeneratieproces werkt met
bijzonder hoge uitlaatgastemperaturen
en na het afzetten van de motor en tijdens
en na DPF-regeneratie blijft de uitlaat een
aanzienlijke hoeveelheid hitte uitstralen.
Dit is een potentieel gevaar van brand.
Zie Dieselroetfilter (DPF) (bladzijde
140).
16
Kort overzicht
E80836
S
ParkerenP
AchteruitR
NeutraalN
RijdenD
Sportmodus en handmatig
schakelen
S
Zie Automatische transmissie
(bladzijde 150).
Snelheidsbegrenzer
Met behulp van dit systeem kunt u een
snelheid instellen waarop het voertuig
wordt begrensd.
Zie Snelheidsbegrenzer (bladzijde
171).
De Land Rover op vier wielen
slepen
LET OP
Voor bepaalde combinaties van
motor en versnellingsbak wordt
aanbevolen het voertuig niet te
slepen met de aandrijfwielen op het
wegdek.
Zie Auto op vier wielen slepen
(bladzijde 195).
18
Kort overzicht
KINDERZITJES
E133140
E68916
WAARSCHUWINGEN
Plaats kinderen kleiner dan 150
centimeter in een geschikt, wettelijk
goedgekeurd kinderveiligheidszitje
op de achterbank.
Bijzonder gevaarlijk! Plaats geen
kinderveiligheidszitje achterwaarts
op een stoel waarvóór zich een
airbag bevindt!
Lees de instructies van de fabrikant
en volg deze op wanneer u een
kinderzitje aanbrengt.
Verander op geen enkele wijze het
kinderzitje.
Neem tijdens het rijden geen
kinderen op schoot.
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen niet zonder toezicht
in uw auto achter.
Wanneer uw auto bij een aanrijding
betrokken is geweest, laat dan het
kinderzitje door een hiertoe
opgeleide monteur controleren.
N.B.:
De wettelijke voorschriften t.a.v. het
gebruik van kinderzitjes zijn per land
verschillend.
Alleen kinderzitjes die volgens
ECE-R44.03 (of later) gecertificeerd zijn,
zijn getest en goedgekeurd voor gebruik
in uw auto. Een aantal zijn leverbaar via
uw dealer.
Kinderzitjes voor verschillende
gewichtsgroepen
Gebruik het correcte kinderzitje als volgt:
Babyzitje
E68918
Plaats kinderen met een lichaamsgewicht
van minder dan 13 kilogram in een
achterwaarts gericht babyzitje (groep 0+)
op de achterbank.
19
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Kinderveiligheidszitje
E68920
Plaats kinderen met een lichaamsgewicht
van 13 tot 18 kilogram in een
kinderveiligheidszitje (groep 1) op de
achterbank.
ZITVERHOGERS
WAARSCHUWINGEN
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger nooit alleen met de
heupgordel.
Bevestig een kinderzitje of een
zitverhoger niet met een
veiligheidsgordel die niet gespannen
is of gedraaid zit.
Leg de schoudergordel niet onder
de arm of achter de rug van het kind
langs.
Gebruik geen kussens, boeken of
handdoeken om het kind hoger te
laten zitten.
Zorg ervoor dat uw kinderen
rechtop zitten.
WAARSCHUWINGEN
Laat kinderen met een
lichaamsgewicht van meer dan 15
kilogram maar met een lengte van
minder dan 150 centimeter in een
kinderzitje of op een zitverhoger
plaatsnemen.
LET OP
Wanneer u een kinderzitje op een
achterbank gebruikt, zorg dan dat
het kinderzitje stevig tegen de stoel
rust. De hoofdsteun moet wellicht worden
opgetild of verwijderd. Zie
Hoofdsteunen (bladzijde 118).
Kinderzitje (groep 2)
E70710
Wij raden het gebruik van een kinderzitje
aan, dat uit een zitverhoger met een
rugleuning bestaat in plaats van alleen een
zitverhoger. De hogere zitpositie zorgt
ervoor dat de standaard veiligheidsgordel
correct over het midden van de schouder
van het kind en de heupgordel over de
heupen komt te liggen.
20
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Zitverhoger (groep 3)
E68924
PLAATSING VAN
KINDERZITJES
WAARSCHUWINGEN
Neem contact op met uw dealer
voor de laatste informatie
betreffende door Ford aanbevolen
kinderzitjes.
Bijzonder gevaarlijk! Plaats geen
kinderveiligheidszitje achterwaarts
op een stoel waarvóór zich een
airbag bevindt!
WAARSCHUWINGEN
Wanneer u een kinderzitje op de
tweede stoelenrij met een steun
gebruikt, let er dan op dat de steun
stevig op het paneel van de opbergruimte
onder de vloer steunt. Zorg ervoor dat u
het schuimrubber vulstuk correct binnen
het opbergvak aanbrengt en dat u de
steun correct monteert.
Wanneer een kinderzitje met een
gordel wordt gebruikt, dan mag de
gordel niet slap hangt of is gedraaid.
LET OP
Het kinderzitje moet stevig tegen de
stoel aan rusten. De hoofdsteun
moet wellicht worden opgetild of
verwijderd. Zie Hoofdsteunen
(bladzijde 118).
N.B.:
Bij gebruik van een kinderzitje op
de voorstoel, dient u de voorste
passagiersstoel altijd zo ver mogelijk naar
achteren te verschuiven. Als het
heupgedeelte van de veiligheidsgordel
moeilijk vast te zetten is zonder dat er
speling overblijft, zet de rugleuning dan
recht omhoog en zet de stoel in een
hogere stand. Zie Stoelen (bladzijde 117).
Plaatsen voor kinderzitjes
Gewichtsgroepen
Plaats
IIIIII0+0
22 - 36 kg15 - 25 kg9 - 18 kgTot 13 kgTot 10 kg
Zitverhoger of kussen
Kindervei-
ligheids-
zitje
Babyzitje
UF¹UF¹UF¹XX
Voorstoel aan passa-
gierszijde, met airbag
AAN
21
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Gewichtsgroepen
Plaats
10+
Naar voren gericht
Naar achteren
gericht
9 - 18 kgTot 13 kg
IL**, IUF***
IL**
Stoeltype
A, B, B1, D*
D, E*
Maatklasse
ISOFIX buitenste stoel
tweede stoelenrij - C-MAX
IL**, IUF***
IL**
Stoeltype
Stoelpositie auto niet uitgerust met ISOFIX
MaatklasseMiddelste stoel tweede
stoelenrij Stoeltype
Stoelpositie auto niet uitgerust met ISOFIX
MaatklasseStoel derde rij ISOFIX -
Grand C-MAX Stoeltype
IL Geschikt voor bepaalde ISOFIX kinderzitjes van de categorie semi-universeel.
Raadpleeg de voertuigaanbevelingslijst van de fabrikant van de kinderzitjes.
IUF Geschikt voor ISOFIX naar voren gerichte kinderzitjes van de categorie universeel
goedgekeurd voor gebruik in deze gewichtsgroep en ISOFIX maatklasse.
*De ISOFIX maatklasse voor universele en semi-universele kinderzitjes is
gedefinieerd door de hoofdletters At/m G. Deze letters staan vermeld op ISOFIX
kinderzitjes.
**Ten tijde van publicatie is de aanbevolen groep O+ ISOFIX kinderzitjes de Britax Romer
Baby Safe. Neem contact op met uw dealer voor de laatste informatie betreffende
door Ford aanbevolen kinderzitjes.
***Ten tijde van publicatie is de aanbevolen groep 1 ISOFIX kinderzitjes de Britax Romer
Duo. Neem contact op met uw dealer voor de laatste informatie betreffende door Ford
aanbevolen kinderzitjes.
23
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
ISOFIX
VERANKERINGSPUNTEN
WAARSCHUWING
Gebruik bij toepassing van het
ISOFIX systeem een voorziening dat
voorkomt dat de veiligheidsgordel
kan draaien. Wij raden het gebruik van
een veiligheidsgordel aan de bovenzijde
of met een voet aan.
N.B.:
Wanneer u een ISOFIX kinderzitje
aanschaft, let er dan op dat dit geschikt
is voor de gewichtsgroep van uw kind en
dat de ISOFIX maatklasse geschikt is voor
de plaats waar het zitje wordt
aangebracht. Zie Plaatsing van
kinderzitjes (bladzijde 21).
Uw auto is uitgerust met ISOFIX
verankeringspunten die geschikt zijn voor
het gebruik van goedgekeurde ISOFIX
kinderzitjes.
Het ISOFIX systeem bestaat uit twee
stevige bevestigingsarmen aan het
kinderzitje, die op de verankeringspunten
op de buitenste zitplaatsen van de
tweede stoelenrij tussen de rugleuning
en de zitting worden bevestigd.
Verankeringspunten voor de
veiligheidsgordels aan de bovenzijde
zitten achter de zitplaatsen links- en
rechtsachter.
Bovenste verankeringspunten
- Alle auto's
E133892
Bovenste verankeringspunten
- C-MAX
WAARSCHUWING
Als uw auto is uitgerust met het
comfort-stoelensysteem, schuif de
tweede stoelenrij dan naar voren
om toegang tot de verankeringspunten
te krijgen. Na het aanbrengen van de
ISOFIX stoel mag de stoel niet naar de
comfortstand worden bewogen, omdat
dit van nadelige invloed kan zijn op de
ligging van de veiligheidsgordel.
24
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
E132100
Bovenste verankeringspunten
- Grand C-MAX
E130125
Kinderzitje met een
veiligheidsriem aan de
bovenzijde bevestigen
WAARSCHUWINGEN
Bevestig de veiligheidsgordel aan
de bovenzijde aan geen ander punt
dan aan het verankeringspunt dat
hiervoor is bestemd.
WAARSCHUWINGEN
Zorg ervoor dat de gordel aan de
bovenzijde niet doorhangt of
gedraaid is en goed op het
verankeringspunt is bevestigd.
N.B.:
Verwijder zo nodig het
bagageafdekpaneel om de montage te
vergemakkelijken. Zie
Bagageafdekkingen (bladzijde 175).
1. Geleid de gordel naar het
verankeringspunt.
E75531
2. Druk het kinderzitje stevig naar
achteren zodat de onderste ISOFIX
verankeringspunten goed aangrijpen.
3. Bevestig de veiligheidsgordel volgens
de instructies van de fabrikant van het
kinderzitje.
KINDERSLOTEN
WAARSCHUWING
Wanneer de kindersloten in werking
zijn gesteld, kunnen de portieren
niet van binnenuit worden geopend.
25
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
Handmatig bediende
kindersloten
N.B.:
Gebruik bij auto's met sleutelloze
toegang de reservesleutel. Zie
Sleutelloze toegang (bladzijde 43).
C-MAX
E112197
Grand C-MAX
E130124
Linkerzijde
Draai linksom om te vergrendelen en
rechtsom om te ontgrendelen.
Rechterzijde
Draai rechtsom om te vergrendelen en
linksom om te ontgrendelen.
Elektrisch bediende
kindersloten
N.B.:
Door op de schakelaar te drukken
worden tevens de schakelaars voor de
elektrisch bediende achterruit
gedeactiveerd.
E124779
26
Veiligheidsuitrusting voor kinderen
WERKING
Airbags
WAARSCHUWINGEN
Wijzig de voorzijde van de auto op
geen enkele wijze. Dit zou nadelige
gevolgen voor het ontvouwen van
de airbags kunnen hebben.
Bijzonder gevaarlijk! Plaats nooit een
kinderzitje achterwaarts op een
stoel waarvóór zich een airbag
bevindt!
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer de
veiligheidsgordel correct wordt gedragen,
kan deze u in een zodanige positie
houden dat de airbag optimaal kan
functioneren. Zie De juiste zitpositie
innemen (bladzijde 117).
Laat reparaties aan het stuurwiel,
de stuurkolom, stoelen, airbags en
veiligheidsgordel uitvoeren door een
goed opgeleide monteur.
Houd de gebieden voor de airbags
vrij. Breng niets aan op of over de
panelen van de airbags.
Steek geen scherpe voorwerpen in
gebieden waar airbags zijn
gemonteerd. Hierdoor zou de
airbags kunnen beschadigen en nadelige
gevolgen kunnen hebben voor het
ontvouwen.
Gebruik stoelhoezen die zijn
ontworpen voor stoelen met
zij-airbags. Laat deze aanbrengen
door een goed opgeleide monteur.
N.B.:
Het opblazen van een airbag gaat
gepaard met een luide knal en u ziet een
onschadelijke, poederachtige stofwolk.
Dit is normaal.
N.B.:
Reinig de panelen van de airbags
met een vochtige doek.
Voorairbags
E74302
De frontairbags en de gordelspanners
treden in werking bij zware frontale
aanrijdingen of bij aanrijdingen binnen een
hoek van maximaal 30 graden van links
of van rechts. De airbags worden in
enkele milliseconden opgeblazen en
stromen weer leeg zodra zij in contact
komen met de lichamen van de
inzittenden, waardoor de voorwaartse
beweging wordt opgevangen. Bij lichte
aanrijdingen, het over de kop slaan van
de auto of bij aanrijdingen van opzij of van
achteren worden de frontairbags niet
geactiveerd.
Zij- en gordijnairbag
Bij aanzienlijke aanrijdingen van opzij
treden alleen de airbags aan de
betreffende zijde en de gordelspanners
in werking. De airbags worden in enkele
milliseconden opgeblazen en stromen
weer leeg zodra zij in contact komen met
de lichamen van de inzittenden, waardoor
zij bescherming bieden aan het lichaam.
Bij lichte zijdelingse aanrijdingen, frontale
aanrijdingen, aanrijdingen van achteren
of het over de kop slaan van de auto
worden de side curtains niet geactiveerd.
27
Bescherming van inzittenden
Zijairbags
E72658
De zijairbags bevinden zich in de zijkant
van de rugleuningen van de voorstoelen.
Een label op de rugleuning geeft aan dat
uw auto is uitgerust met zijairbags.
Side curtains
E75004
Achter de bekledingspanelen boven de
voorste en achterste zijruiten zijn side
curtains aangebracht. Opschriften in reliëf
op de B-stijlen geven aan dat de auto is
uitgerust met side curtains.
Veiligheidsgordels
WAARSCHUWINGEN
Draag een veiligheidsgordel en houd
voldoende afstand tussen uzelf en
het stuurwiel. Alleen wanneer u de
veiligheidsgordel op de juiste wijze draagt,
kan deze u op uw plaats houden en zijn
maximale bescherming bieden. Zie De
juiste zitpositie innemen (bladzijde
117).
Gebruik een veiligheidsgordel nooit
voor meer dan een persoon.
Gebruik voor iedere stoel het juiste
gordelslot.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
niet slap of gedraaid zit.
Draag geen dikke kleding. De
veiligheidsgordels bieden optimaal
bescherming wanneer ze
nauwsluitend worden gedragen.
Leg de schoudergordel over het
midden van de schouder en leg de
heupgordel strak over uw heupen.
De gordelspanners hebben een lagere
activeringsdrempel dan de airbags. Bij
lichte aanrijdingen is het mogelijk dat
alleen de gordelspanners worden
geactiveerd.
Alle modelvarianten
De veiligheidsgordelsystemen van de
bestuurdersstoel en de passagiersstoel
zijn uitgerust met een gordelspanner.
Grand C-MAX
Het middelste veiligheidsgordelsysteem
van de tweede stoelenrij is tevens
uitgerust met een gordelspanner.
28
Bescherming van inzittenden
Status na aanrijding
WAARSCHUWINGEN
Veiligheidsgordels die zijn belast ten
gevolge van een aanrijding moeten
worden vervangen en de
verankeringen worden gecontroleerd.
Deze werkzaamheden moeten door een
correct hiertoe opgeleide monteur
worden uitgevoerd.
Als een gordelspanner is
geactiveerd, dan moet de
veiligheidsgordel worden
vervangen.
VEILIGHEIDSGORDELS
VASTMAKEN
WAARSCHUWINGEN
Steek de slottong in het gordelslot
tot een zachte klik hoorbaar is.
Wanneer de veiligheidsgordel niet
correct is bevestigd, hoort u geen klik.
Om er zeker van kunnen zijn dat de
veiligheidsgordel van de middelste
zitplaats correct werkt, moet de
rugleuning van de achterbank goed zijn
vergrendeld.
N.B.:
De slottongen zijn zodanig
ontworpen dat u ze alleen in het juiste
gordelslot kunt steken.
E74124
E129521
Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig uit.
De veiligheidsgordel kan blokkeren
wanneer deze te snel wordt uitgetrokken
of wanneer de auto op een helling staat.
Druk op de rode knop om de
veiligheidsgordel te ontgrendelen. Laat
hem volledig en geheel oprollen.
Bij gebruik moeten de achterste
veiligheidsgordels zich in de
gordelgeleiders aan de buitenste
rugleuningen bevinden.
29
Bescherming van inzittenden
C-MAX
Buitensteveiligheidsgordel tweede
stoelenrij
E130033
Bij gebruik moeten de achterste
veiligheidsgordels zich in de
gordelgeleiders aan de buitenste
rugleuningen bevinden.
Middelste veiligheidsgordel
tweede stoelenrij
E129522
2
1
3
Het oprolmechanisme van de
veiligheidsgordel van de middelste
achterstoel bevindt zich in het dak.
Veiligheidsgordel vastmaken:
1. Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig
uit. De veiligheidsgordel kan blokkeren
wanneer deze te snel wordt
uitgetrokken of wanneer de auto op
een helling staat.
2. Steek de kleinere slottong in het
zwarte gordelslot aan de linkerzijde
van de middelste stoel.
3. Trek vervolgens de grotere slottong
over de heup en steek hem in het
gordelslot rechts van de middelste
stoel.
N.B.:
Wanneer de veiligheidsgordel
continu wordt gebruikt, kunt u de slottong
in het zwarte gordelslot laten zitten.
Wanneer hij niet wordt gebruikt of
wanneer u de achterstoelen neerklapt of
verschuift, moet u de veiligheidsgordel
van het zwarte gordelslot losmaken.
E129523
Druk op de rode knop om de rechter
veiligheidsgordel te ontgrendelen. Laat
de gordel oprollen.
30
Bescherming van inzittenden
Druk op de knop aan de zijkant van het
zwarte gordelslot om de gordel los te
maken. Laat de gordel helemaal en
geleidelijk terugglijden in de
oprolautomaat in het dak.
Druk de grotere tong plat tegen de
dakbekleding.
Grand C-MAX
Verankeringspunt
veiligheidsgordel middelste stoel
tweede stoelenrij
E130029
Middelste veiligheidsgordel
tweede stoelenrij
E129522
2
1
3
Het oprolmechanisme van de
veiligheidsgordel van de middelste
achterstoel bevindt zich in het dak.
Veiligheidsgordel vastmaken:
1. Trek de veiligheidsgordel gelijkmatig
uit. De veiligheidsgordel kan blokkeren
wanneer deze te snel wordt
uitgetrokken of wanneer de auto op
een helling staat.
2. Bevestig de veerhaak stevig op het
verankeringspunt.
3. Trek vervolgens de slottong over de
heup en steek hem in het gordelslot
rechts van de middelste stoel.
N.B.:
Wanneer de veiligheidsgordel
continu wordt gebruikt, kunt u deze op
het ankerpunt laten zitten. Wanneer hij
niet wordt gebruikt of wanneer u de
achterstoelen neerklapt of verschuift,
moet u de veerhaak losmaken van het
ankerpunt.
31
Bescherming van inzittenden
E129524
Druk op de rode knop om de rechter
veiligheidsgordel te ontgrendelen. Laat
de gordel oprollen.
Haal de veerhaak uit de klem om de
gordel los te maken. Laat de gordel
helemaal en geleidelijk terugglijden in de
oprolautomaat in het dak.
Druk de tong stevig en plat tegen de
dakbekleding.
WAARSCHUWING
Vervang de rubberen afdekking altijd
bij het wegwerken van de gordel.
Veiligheidsgordels derde stoelenrij
N.B.:
Indien de veiligheidsgordels niet in
gebruik zijn, maak ze dan in de klemmen
op het bekledingspaneel aan de
buitenzijde vast. Zorg dat de tong van de
veiligheidsgordel boven de klem wordt
gepositioneerd.
E135424
E135425
32
Bescherming van inzittenden
HOOGTE VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
AFSTELLEN
E87511
N.B.:
Door het stelmechanisme iets in te
drukken terwijl u de knop indrukt komt het
verstelmechanisme makkelijker los.
Druk voor het hoger of lager stellen de
vergrendelknop op het
verstelmechanisme in en beweeg deze
zonodig.
WAARSCHUWINGSSIGNAAL
VEILIGHEIDSGORDEL
WAARSCHUWING
Het veiligheidssysteem voor
inzittenden biedt alleen optimale
veiligheid wanneer u de
veiligheidsgordel correct gebruikt.
De lamp van het
herinneringssysteem gaat
branden en er klinkt een
akoestisch signaal wanneer de
veiligheidsgordel van de voorstoel aan
bestuurders- of passagierszijde niet is
omgedaan en de auto sneller rijdt dan een
relatief lage snelheid. De lamp gaat tevens
branden wanneer de veiligheidsgordel
van de voorstoel aan bestuurders- of
passagierszijde niet is omgedaan als met
de auto wordt gereden. Het akoestische
signaal en de waarschuwingslamp
worden na zeven minuten uitgeschakeld.
Herinneringssysteem
uitschakelen
Neem contact op met uw Ford dealer.
alleen Grand C-MAX
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel achter
WAARSCHUWING
Als meerdere gordels binnen enkele
seconden na elkaar worden
losgemaakt, is slechts één
akoestisch signaal hoorbaar.
N.B.:
Druk op de OK knop van de
bedieningselementen op het stuur om
het bericht te bevestigen.
Er wordt een visuele herinnering van de
gordelstatus weergegeven in de display
van het instrumentepaneel nadat de
motor is gestart en nogmaals wanneer
een gordel wordt losgemaakt tijdens het
rijden.
Vastgemaakte gordels worden
aangegeven door een afvinksymbool.
33
Bescherming van inzittenden
Als een gordel wordt losgemaakt tijdens
het rijden, dan wordt het scherm voor de
gordelstatus weergegeven en worden
de betreffende stoelen gemarkeerd met
een uitroepteken. Er is tevens een
akoestisch signaal hoorbaar.
GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
TIJDENS ZWANGERSCHAP
E68587
WAARSCHUWING
Breng de veiligheidsgordel voor uw
eigen veiligheid, maar ook voor dat
van uw ongeboren kind op correcte
wijze aan. Draag niet alleen de heupgordel
of de schoudergordel.
De heupgordel moet comfortabel over
de heupen liggen aan de onderzijde van
uw zwangere buik. Leg de
schoudergordel tussen uw borsten,
boven en aan de zijkant van uw zwangere
buik.
PASSAGIERSAIRBAG
UITSCHAKELEN
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld
wanneer u een kinderzitje
achterwaarts op de passagiersstoel
voorin plaatst.
E71313
Schakelaar voor airbag aan
passagierszijde monteren
WAARSCHUWING
Wanneer u een kinderzitje op een
stoel moet plaatsen, waarvoor zich
een operationele airbag bevindt, laat
dan een schakelaar monteren waarmee
de airbag aan passagierszijde kan worden
uitgeschakeld. Raadpleeg uw dealer voor
meer informatie.
N.B.:
De sleutelschakelaar is
aangebracht aan het eind van het
instrumentenpaneel aan de zijkant van
het dashboardkastje. De lamp
deactivering airbag is aangebracht tussen
de zonnekleppen.
34
Bescherming van inzittenden
E130110
Wanneer de controlelamp van de airbag
tijdens het rijden gaat branden of
knipperen, duidt dit op een storing. Zie
Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 84).
Verwijder het kinderzitje en laat het
systeem onmiddellijk controleren.
Airbag aan passagierszijde
uitschakelen
A B
E71312
UitgeschakeldA
IngeschakeldB
Zet de schakelaar in stand A.
Controleer bij het aanzetten van het
contact, of de controlelamp airbag aan
passagierszijde uitgeschakeld gaat
branden.
Airbag aan passagierszijde
inschakelen
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de airbag aan de
passagierszijde is ingeschakeld
wanneer zich geen kinderzitje op
de passagiersstoel voorin bevindt.
Zet de schakelaar in stand B.
35
Bescherming van inzittenden
ALGEMENE INFORMATIE
OVER RADIOFREQUENTIES
LET OP
De radiofrequentie van de
afstandsbediening kan ook worden
gebruikt door andere zenders met
een klein bereik (bijvoorbeeld
zendamateurs, medische apparatuur,
draadloze hoofdtelefoons,
afstandsbedieningen en alarmsystemen).
Wanneer de frequenties worden
gestoord, kunt u geen gebruik meer
maken van uw afstandsbediening. De
portieren kunt u met de sleutel
vergrendelen en ontgrendelen.
Controleer of uw auto vergrendeld is
voordat u deze onbeheerd
achterlaat. Hierdoor worden
eventuele frequentieblokkeringen
voorkomen.
N.B.:
U kunt de portieren ontgrendelen
wanneer u de toetsen op de
afstandsbediening per ongeluk indrukt.
Het bereik tussen uw afstandsbediening
en uw auto is afhankelijk van de
omgeving.
PROGRAMMEREN VAN DE
AFSTANDSBEDIENING
U kunt maximaal acht
afstandsbedieningen voor uw auto
programmeren (inclusief die met uw auto
werd meegeleverd).
Een nieuwe afstandsbediening
programmeren
1. Steek de sleutel in het contactslot.
2. Draai de sleutel van stand 0naar II en
vervolgens terug naar 0. Doe dit vier
keer binnen zes seconden.
3. Houd de sleutel in stand 0en druk
binnen 10 seconden op een
willekeurige toets van de
afstandsbediening. Via een signaal of
LED ontvangt u bevestiging dat het
programmeren is voltooid.
N.B.:
Tijdens deze fase kunnen meerdere
afstandsbedieningen worden
geprogrammeerd.
4. Druk binnen 10 seconden op een
willekeurige toets van iedere extra
afstandsbediening.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
N.B.:
Wanneer u de ontgrendeltoets op
de afstandsbediening indrukt, worden alle
portieren ontgrendeld of wordt alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld. Door
opnieuw op de ontgrendeltoets te
drukken worden alle portieren
ontgrendeld.
Houd de ontgrendel- en vergrendeltoets
op de afstandsbediening minimaal vier
seconden tegelijkertijd ingedrukt bij
uitgeschakeld contact. De
richtingaanwijzers knipperen tweemaal
om de wijziging te bevestigen.
Herhaal de procedure om de
oorspronkelijke ontgrendelfunctie in te
schakelen.
BATTERIJ VAN
AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
E107998
Zorg dat u oude batterijen op
milieuvriendelijke wijze
weggooit. Zoek advies m.b.t. de
plaatselijke regels m.b.t. recycling.
36
Sleutels en afstandsbediening
Afstandsbediening met
inklapbaar sleutelblad
E128809
2
1
1. Plaats een schroevendraaier op de
afgebeelde positie en druk de klem
voorzichtig in.
2. Druk de klem naar beneden om het
batterijkapje te ontgrendelen.
E128810
3. Verwijder voorzichtig de kapje.
E128811
4. Draai de afstandsbediening om om
de batterij te verwijderen.
5. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de +naar boven
gekeerd.
6. Vervang het batterijkapje.
Afstandsbediening zonder
inklapbaar sleutelblad
1
2
1
E87964
1. Houd de drukknoppen in de randen
ingedrukt om de afdekking te
ontgrendelen. Verwijder voorzichtig
de kapje.
2. Verwijder de sleutelbaard.
E105362
3
37
Sleutels en afstandsbediening
3. Draai de platte schroevendraaier in de
afgebeelde richting om de twee
huishelften van de afstandsbediening
van elkaar te scheiden.
E119190
4
4. Steek de schroevendraaier voorzichtig
in de afgebeelde positie om de
afstandsbediening te openen.
E125860
5
LET OP
Raak de batterijcontacten of de
printplaat niet met de
schroevendraaier aan.
5. Maak de batterij voorzichtig met de
schroevendraaier los.
6. Breng een nieuwe batterij (3V CR
2032) aan met de +naar beneden
gekeerd.
7. Zet de twee huishelften van de
afstandsbediening op elkaar vast.
8. Breng het sleutelblad aan.
38
Sleutels en afstandsbediening
VERGRENDELEN EN
ONTGRENDELEN
LET OP
Controleer of uw auto vergrendeld is
voordat u deze onbeheerd
achterlaat.
N.B.:
Laat uw sleutels niet in de auto
liggen.
Vergrendelen
Met sleutel vergrendelen
Draai de bovenzijde van de sleutel in de
richting van de voorzijde van de auto.
Met afstandsbediening
vergrendelen
N.B.:
Het bestuurdersportier kan met de
sleutel worden vergrendeld. Hiervan moet
gebruik worden gemaakt wanneer de
afstandsbediening niet werkt.
N.B.:
De auto kan worden vergrendeld
met een geopend achterportier. Het
portier wordt vergrendeld als deze wordt
gesloten.
Druk de toets.
Dubbel vergrendelen
WAARSCHUWING
Schakel de dubbele vergrendeling
niet in wanneer zich personen of
dieren in de auto bevinden.
Wanneer de dubbele vergrendeling is
ingeschakeld kunnen de portieren niet
van binnenuit worden ontgrendeld.
N.B.:
Als u de auto dubbel vergrendelt
vanaf de binnenzijde, schakel dan het
contact in om de portieren in de stand
voor enkele vergrendeling te zetten.
N.B.:
De auto kan dubbel worden
vergrendeld met een geopend
achterportier. Het portier wordt dubbel
vergrendeld als deze wordt gesloten.
Dubbele vergrendeling is een voorziening
tegen diefstal die voorkomt dat personen
de portieren van binnenuit kunnen
ontgrendelen.
Met sleutel dubbel vergrendelen
Draai de sleutel tweemaal binnen drie
seconden in de vergrendelstand.
Met afstandsbediening dubbel
vergrendelen
Druk de toets tweemaal binnen
drie seconden in.
Ontgrendelen
Met sleutel ontgrendelen
Draai de bovenzijde van de sleutel in de
richting van de achterzijde van de auto.
Met afstandsbediening
ontgrendelen
N.B.:
Het bestuurdersportier kan met de
sleutel worden ontgrendeld. Hiervan moet
gebruik worden gemaakt wanneer de
afstandsbediening niet werkt.
N.B.:
Als de auto meerdere weken
vergrendeld blijft, wordt de
afstandsbediening uitgeschakeld. De auto
moet met de sleutel ontgrendeld en de
motor met de sleutel gestart worden.
Door de auto op deze manier te
ontgrendelen en te starten, wordt de
afstandsbediening weer ingeschakeld.
39
Sloten
Druk de toets.
Automatisch opnieuw
vergrendelen
De portieren worden automatisch
opnieuw vergrendeld wanneer u niet
binnen 45 seconden na het ontgrendelen
met de afstandsbediening een portier
opent. De portieren worden vergrendeld
en de alarminstallatie keert terug in de
vorige stand.
Ontgrendelfunctie opnieuw
programmeren
De ontgrendelfunctie kan zodanig worden
geprogrammeerd dat alleen het
bestuurdersportier wordt ontgrendeld (
Zie Programmeren van de
afstandsbediening (bladzijde 36). ).
Bevestiging van het
vergrendelen en ontgrendelen
N.B.:
Wanneer uw auto is uitgerust met
dubbele vergrendeling, knipperen de
richtingaanwijzers slechts tweemaal
wanneer u de dubbele vergrendeling
inschakelt.
Wanneer u de portieren vergrendelt,
knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
Wanneer u de portieren dubbel
vergrendelt, knipperen de
richtingaanwijzers driemaal.
Wanneer u de portieren ontgrendelt,
knipperen de richtingaanwijzers eenmaal.
De portieren van binnenuit
vergrendelen en ontgrendelen
E102566
Druk de toets. Voor locatie: Zie
Kort overzicht (bladzijde 10).
Schuifdeur
Schuifdeur openen
Trek aan de buitenhandgreep of druk op
de knop aan de binnenzijde en open de
deur. Als de deur volledig is geopend, dan
klikt deze vast.
Schuifdeur sluiten
Trek aan de buitenhandgreep of druk op
de knop aan de binnenzijde en sluit de
deur.
Kofferdeksel/achterklep
Elektrisch bediende achterklep
WAARSCHUWINGEN
Bedien het kofferdeksel niet tenzij
het vrij is van obstructies.
Het onzorgvuldig openen en sluiten
van het kofferdeksel kan deze
beschermingsfunctie opheffen en
verwonding tot gevolg hebben.
Plaats geen voorwerpen op het
kofferdeksel.
Zorg dat het kofferdeksel na de
bediening volledig is gesloten.
LET OP
Bedien het kofferdeksel alleen
wanneer de auto stilstaat.
Zorg voor voldoende hoofdruimte
om het kofferdeksel te openen.
Zorg bij auto's met automatische
transmissie dat de keuzehendel in
stand Pstaat.
Onder extreme
weersomstandigheden werkt
automatisch openen en sluiten niet
als het kofferdeksel is vastgevroren op de
afdichting.
40
Sloten
N.B.:
Het kofferdeksel stopt automatisch
tijdens het openen en gaat een stukje
terug wanneer het een obstakel
tegenkomt.
N.B.:
Het kofferdeksel stopt automatisch
tijdens het sluiten en gaat volledig open
wanneer het een obstakel tegenkomt.
N.B.:
U kunt het kofferdeksel handmatig
bedienen.
Het kofferdeksel kan worden geopend
met behulp van de afstandsbediening, de
schakelaar op de middenconsole, de
kofferdekselschakelaar of de
ontgrendelhendel van het kofferdeksel.
Schakelaar kofferdeksel
E129838
Afstandsbediening en schakelaar
op de middenconsole
N.B.:
Door opnieuw op een willekeurige
knop te drukken tijdens de bediening
wordt het kofferdeksel gestopt. De
richting wordt omgedraaid door nogmaals
te drukken.
N.B.:
Het contact moet zijn ingeschakeld
om de schakelaar op de middenconsole
te bedienen.
Om een volledig gesloten kofferdeksel te
openen, kunt u het volgende doen:
•Druk de toets van de
afstandsbediening tweemaal binnen
drie seconden in.
•Druk op de schakelaar op de
middenconsole of de
ontgrendelhendel van het
kofferdeksel.
Om een gedeeltelijk geopend
kofferdeksel volledig te openen, kunt u
het volgende doen:
•Druk de toets van de
afstandsbediening tweemaal binnen
drie seconden in.
•Houd de knop op de
afstandsbediening minimaal 3
seconden ingedrukt.
•Druk op de schakelaar op de
middenconsole, de
kofferdekselschakelaar of de
ontgrendelhendel van het
kofferdeksel.
Om het kofferdeksel te stoppen, kunt u
het volgende doen:
•Op de toets van de afstandsbediening
drukken. Bediening van de
afstandsbediening wordt gedurende
ongeveer 3 seconden vertraagd.
•Druk op de schakelaar op de
middenconsole, de
kofferdekselschakelaar of de
ontgrendelhendel van het
kofferdeksel.
Stoppositie kofferdeksel programmeren
1. Open het kofferdeksel.
2. Stop het kofferdeksel op de gewenste
hoogte.
3. Houd de kofferdekselschakelaar
minimaal 3 seconden ingedrukt. Het
geluid van een akoestisch signaal
klinkt.
41
Sloten
Nieuwe stoppositie kofferdeksel
programmeren
1. Open het kofferdeksel.
2. Zet het kofferdeksel in de nieuwe
gewenste positie.
3. Houd de kofferdekselschakelaar
minimaal 3 seconden ingedrukt. Het
geluid van een akoestisch signaal
klinkt.
Kofferdeksel/achterklep sluiten
WAARSCHUWINGEN
De antiklemfunctie wordt
gedeactiveerd als het kofferdeksel
in contact komt met de carrosserie
van de auto.
Het kofferdeksel registreert geen
obstakels als dit in contact komt met
de carrosserie van de auto.
N.B.:
Laat geen passieve sleutel in de
auto achter tijdens het sluiten van de
bagageruimte. Op het display wordt een
bericht weergegeven. Zie
Infoberichten (bladzijde 97).
N.B.:
Het kofferdeksel is aan de
binnenzijde voorzien van een uitsparing
om handmatig sluiten te
vergemakkelijken.
Om het kofferdeksel te sluiten, kunt u het
volgende doen:
•Druk de toets van de
afstandsbediening tweemaal binnen
drie seconden in.
•Houd de knop op de
afstandsbediening minimaal 3
seconden ingedrukt.
•Druk op de schakelaar op de
middenconsole, de
kofferdekselschakelaar of de
ontgrendelhendel van het
kofferdeksel.
E130232
Het kofferdeksel sluit automatisch als dit
in contact komt met de carrosserie van
de auto.
Portieren afzonderlijk met de
sleutel vergrendelen
N.B.:
Als de centrale vergrendeling niet
werkt, dan kunnen de portieren
afzonderlijk met de sleutel in de
afgebeelde positie worden vergrendeld.
C-MAX
E112203
42
Sloten
Voor het passief vergrendelen en
ontgrendelen is een geldige passieve
sleutel nodig die zich in de omgeving van
een van de drie externe detectiezones
bevindt. Deze zones bevinden zich op
ongeveer anderhalve meter afstand van
de portierhandgrepen aan bestuurders-
en passagierszijde en het kofferdeksel/de
achterklep.
Passieve sleutel
De auto kan met de passieve sleutel
worden ontgrendeld en vergrendeld. De
passieve sleutel kan tevens als
afstandsbediening worden gebruikt. Zie
Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 39).
Auto vergrendelen
WAARSCHUWING
De auto wordt niet automatisch
vergrendeld. Als de
vergrendelfunctie niet is
geactiveerd, blijft de auto ontgrendeld.
N.B.:
Kom niet aan de portierhandgreep.
E87384
Raak een vergrendelsensor van de
voorportierhandgreep aan om de auto te
vergrendelen.
Activeren van centraal
vergrendelingssysteem en alarminstallatie:
•Raak eenmaal een vergrendelsensor
van de voorportierhandgreep aan.
Activeren van dubbele vergrendeling en
alarminstallatie:
•Raak een vergrendelsensor van de
voorportierhandgreep tweemaal
binnen drie seconden aan.
N.B.:
Er moet even worden gewacht
tussen iedere aanraking van de
portierhandgreep.
N.B.:
Eenmaal geactiveerd, blijft de auto
gedurende drie seconden vergrendeld.
Na de vertragingsperiode kunnen de
portieren weer worden ontgrendeld, op
voorwaarde dat de passieve sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt.
Twee korte knippersignalen van de
richtingaanwijzers geeft aan dat alle
portieren en het kofferdeksel/de
achterklep zijn vergrendeld en dat de
alarminstallatie is ingeschakeld.
Kofferdeksel/achterklep
N.B.:
Als de passieve sleutel zich bij
gesloten portieren in de auto bevindt, kan
het kofferdeksel/de achterklep niet
worden gesloten en komt deze weer
omhoog.
N.B.:
Indien zich een tweede geldige
passieve sleutel binnen het
detectiegebied van de achterzijde
bevindt, kan het kofferdeksel/de
achterklep niet worden afgesloten.
44
Sloten
Auto ontgrendelen
N.B.:
Indien de auto langer dan drie
dagen niet wordt ontgrendeld, schakelt
de sleutelloze toegang over op een
energiebesparende modus. Hierdoor
wordt voorkomen dat de accu leegraakt.
Wanneer de auto in deze modus wordt
ontgrendeld kan de reactietijd enigszins
langer zijn dan normaal. Nadat de auto na
eenmaal is ontgrendeld, wordt de
energiebesparende modus
uitgeschakeld.
N.B.:
Als de auto meerdere weken
vergrendeld blijft, wordt het sleutelloze
systeem uitgeschakeld. De auto moet
worden ontgrendel met behulp van de
sleutelbaard. Door de auto eenmaal te
ontgrendelen, wordt het sleutelloze
systeem ingeschakeld.
N.B.:
Raak de vergrendelsensor van de
voorportierhandgreep niet aan bij het
openen van een portier.
E78278
Open een willekeurig portier.
N.B.:
De passieve sleutel moet zich
binnen het detectiegebied van dat portier
bevinden.
Een lang lichtsignaal van de
richtingaanwijzers geeft aan dat alle
portieren en het kofferdeksel/de
achterklep zijn ontgrendeld en dat de
alarminstallatie is uitgeschakeld.
Alleen bestuurdersportier
ontgrendelen
Indien de ontgrendelfunctie opnieuw is
geprogrammeerd zodat alleen het
bestuurdersportier en het kofferdeksel/de
achterklep worden ontgrendeld ( Zie
Programmeren van de
afstandsbediening (bladzijde 36). ), let
dan op het volgende:
Als het bestuurdersportier als eerste
wordt geopend blijven de andere
portieren vergrendeld. Alle andere
portieren kunnen vanuit het interieur
worden ontgrendeld door de
ontgrendeltoets op het
instrumentenpaneel in te drukken. Voor
locatie: Zie Kort overzicht (bladzijde
10). De portieren kunnen afzonderlijk
worden ontgrendeld door vanuit het
interieur de portierhandgreep van het
betreffende portier uit te trekken.
Uitgeschakelde sleutels
In de auto achtergebleven sleutels
worden uitgeschakeld bij het
vergrendelen van de auto.
Een uitgeschakelde sleutel kan niet meer
worden gebruikt voor het aanzetten van
het contact of het starten van de motor.
Om deze passieve sleutels opnieuw te
kunnen gebruiken moeten ze opnieuw
worden geactiveerd.
Ontgrendel de auto met behulp van een
passieve sleutel of de afstandsbediening
om al uw passieve sleutel te activeren.
Bij het aanzetten van het contact of
wanneer de motor met een geldige
sleutel wordt gestart worden alle passieve
sleutels worden geactiveerd.
45
Sloten
Portieren met de sleutelbaard
vergrendelen en ontgrendelen
1
2
1
E87964
1. Verwijder voorzichtig de kapje.
2. Verwijder de sleutelbaard en steek
hem in het slot.
N.B.:
Alleen de handgreep van het
bestuurdersportier is uitgerust met een
slotcilinder.
CENTRALE
VERGRENDELING
U kunt ook bij afgezet contact de
elektrisch bedienbare ruiten bedienen met
behulp van de functie integraal openen
en sluiten.
N.B.:
Het integraal sluiten werkt alleen
als het geheugen voor elke ruit
afzonderlijk correct is ingesteld. Zie
Elektrisch bedienbare ruiten
(bladzijde 75).
Comfortontgrendeling
E71955
Druk, om alle ruiten te openen, op de
ontgrendeltoets van de
afstandsbediening en houd deze
minstens drie seconden ingedrukt. Druk
op de vergrendel- of ontgrendeltoets om
de openingsfunctie te stoppen.
Comfortvergrendeling
Uitvoeringen zonder sleutelloze
toegang
WAARSCHUWING
Let altijd op bij het integraal sluiten.
Druk in een noodgeval onmiddellijk
op de vergrendel- of
ontgrendeltoets om te stoppen.
46
Sloten
E71956
Druk, om alle ruiten te sluiten, op de
vergrendeltoets van de
afstandsbediening en houd deze
minstens drie seconden ingedrukt. Druk
op de vergrendel- of ontgrendeltoets om
de sluitfunctie te stoppen. Tijdens het
integraal sluiten is de antiklemfunctie
geactiveerd.
Uitvoeringen met sleutelloze
toegang
E87384
WAARSCHUWING
Let altijd op bij het integraal sluiten.
Raak in een noodgeval de
vergrendelsensor van een
portierhandgreep aan om te stoppen.
N.B.:
Het integraal sluiten kan worden
geactiveerd met behulp van de
bestuurdersportierhandgreep. Integraal
openen en sluiten kan ook worden
geactiveerd met de toetsen op de
passieve sleutel.
Houd om alle ruiten te sluiten de
bestuurdersportierhandgreep minstens
twee seconden ingedrukt. Tijdens het
integraal sluiten is de antiklemfunctie
geactiveerd.
47
Sloten
WERKING
Alarmsysteem
Uw wagen kan zijn uitgerust met één van
de volgende alarminstallaties:
•Perimeter alarminstallatie.
•Perimeter alarminstallatie met
interieursensoren.
•Categorie 1 alarm met
interieursensoren en sirene met
afzonderlijke accu.
Perimeter alarminstallatie
Het perimeter alarm is een afschrikmiddel
voor personen die ongeoorloofd de
portieren en de motorkap proberen te
openen. Het beveiligt ook de
audio-installatie.
Interieursensoren
E129005
WAARSCHUWING
De sensoren in de
interieurverlichting mogen niet
worden afgedekt. Schakel het alarm
niet in indien zich personen, dieren of
andere bewegende voorwerpen in de
auto bevinden.
Dit sensoren zijn een afschrikmiddel voor
indringers door elke beweging in de auto
met behulp van sensoren te registreren.
Sirene met afzonderlijke accu
De sirene met afzonderlijke accu is een
extra alarmsysteem dat de sirene
inschakelt wanneer het alarm wordt
geactiveerd. Deze wordt direct
ingeschakeld bij het afsluiten van de
wagen. De sirene heeft zijn eigen accu en
wordt ingeschakeld zodra iemand de
accukabels of de accu van de sirene zelf
loskoppelt.
Alarm activeren
Wanneer het alarm is ingeschakeld, kan
het op een van de volgende manieren
worden geactiveerd:
•Wanneer iemand een portier, de
achterklep of de motorkap opent
zonder geldige sleutel of
afstandsbediening.
•Wanneer iemand de audio-installatie
of het navigatiesysteem verwijdert.
•Wanneer het contactslot zonder
geldige sleutel in stand I,II of III wordt
gezet.
•Wanneer de interieursensoren
bewegingen in de wagen registreren.
•Bij wagens met een sirene met
afzonderlijke accu, wanneer iemand
de accukabels of de accu van de
sirene zelf loskoppelt.
Wanneer het alarm is geactiveerd, klinkt
het alarmsignaal gedurende 30 seconden
en knipperen de
waarschuwingsknipperlichten vijf minuten.
Iedere verdere poging om een van
bovenstaande handelingen uit te voeren
activeert het alarm opnieuw.
Volledige en gereduceerde
beveiliging
Volledige beveiliging
Volledige beveiliging is de standaard
instelling.
49
Alarm
Bij volledige beveiliging worden de
interieursensoren geactiveerd bij het
inschakelen van het alarm.
N.B.:
Dit kan resulteren in een vals alarm
wanneer dieren of bewegende
voorwerpen in de auto aanwezig zijn.
N.B.:
Een valse alarm kan ook worden
geactiveerd door de hulpverwarming Zie
Extra verwarming (bladzijde 113). Als
u de hulpverwarming gebruikt, leid de
luchtstroom dan naar de beenruimte.
Gereduceerde beveiliging
Bij verminderde beveiliging worden de
interieursensoren gedeactiveerd bij het
inschakelen van het alarm.
N.B.:
U kunt de gereduceerde beveiliging
slechts gedurende één contactcyclus
inschakelen. De volgende keer dat u het
contact aanzet, zal het alarm worden
teruggesteld naar volledige beveiliging.
Vragen bij het verlaten van de
wagen
U kunt de informatiedisplay zodanig
instellen, dat telkens wordt gevraagd welk
beveiligingsniveau u wilt instellen.
Wanneer u Ask on Exit selecteert,
verschijnt telkens wanneer u het contact
afzet het bericht Reduced guard? op
de display in de instrumentengroep.
Wanneer u de gereduceerde beveiliging
wilt instellen, drukt u op de OK toets
wanneer dit bericht verschijnt.
Wanneer u de volledige beveiliging wilt
instellen, verlaat dan de auto zonder op
de OK te drukken.
Volledige of gereduceerde
beveiliging selecteren
N.B.:
Door Reduced te selecteren
wordt de alarminstallatie niet permanent
in de gereduceerde beveiligingsmodus
gezet. De installatie wordt slechts één
contactcyclus in de gereduceerde modus
geschakeld. Wanneer u regelmatig de
alarminstallatie in de gereduceerde
beveiligingsmodus zet, selecteer dan Ask
on Exit.
U kunt volledige of gereduceerde
beveiliging selecteren m.b.v. het
informatie-display. Zie Algemene
informatie (bladzijde 89).
Informatiemededelingen
Zie Infoberichten (bladzijde 97).
ALARM INSCHAKELEN
Alarminstallatie inschakelen, wagen
vergrendelen. Zie Sloten (bladzijde 39).
ALARM UITSCHAKELEN
Uitvoeringen zonder keyless
entry systeem
Perimeter alarminstallatie
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de portieren met de
sleutel te ontgrendelen, zet het contact
met een correct gecodeerde sleutel aan
of ontgrendel de portieren of de
achterklep met de afstandsbediening.
50
Alarm
Categorie 1 alarm
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de portieren met de
sleutel te ontgrendelen, zet het contact
met een correct gecodeerde sleutel
binnen 12 seconden aan of ontgrendel de
portieren of de achterklep met de
afstandsbediening.
Uitvoeringen met keyless entry
systeem
N.B.:
Voor keyless entry moet zich
binnen het detectiegebied van dat portier
een geldige passive key bevinden. Zie
Sleutelloze toegang (bladzijde 43).
Perimeter alarminstallatie
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de portieren te
ontgrendelen en zet het contact aan, of
ontgrendel de portieren of de achterklep
met de afstandsbediening.
Categorie 1 alarm
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de portieren te
ontgrendelen en zet het contact binnen
12 seconden aan, of ontgrendel de
portieren of de achterklep met de
afstandsbediening.
51
Alarm
STUURWIEL AFSTELLEN
WAARSCHUWING
Verstel nooit het stuurwiel als de
auto in beweging is.
N.B.:
Controleer of u in de juiste positie
zit. Zie De juiste zitpositie innemen
(bladzijde 117).
1
2
2
E95178
3
E95179
WAARSCHUWING
Duw de ontgrendelingshendel
helemaal op zijn plaats wanneer u
deze weer in de oude stand zet.
AUDIOBEDIENING
Selecteer de gewenste bron op de
audio-unit.
De volgende functies kunnen met de
afstandsbediening worden bediend:
Type 1
E129462
B
D
C
A
E
Volume hogerA
Opwaarts zoeken of volgendeB
Volume lagerC
Neerwaarts zoeken of vorigeD
ModusE
52
Stuurwiel
VOORRUITWISSERS
E128444
A
C
D
B
Enkele wisslagA
Wissen met intervallen of
automatisch wissen
B
Normale wissnelheidC
Wissen met hoge snelheidD
Intervalwissen
C
A
B
E128445
Wissen met korte intervallenA
IntervalwissenB
Wissen met lange intervallenC
De intervalwerking kan met de
draaischakelaar worden ingesteld.
Automatisch
ruitenwissersysteem
Sommige uitvoeringen zonder een
automatisch ruitenwissersysteem zijn
uitgerust met een snelheidsafhankelijk
ruitenwissersysteem voor de voorruit.
Wanneer de auto tot loopsnelheid of tot
stilstand wordt gebracht, wordt de
ruitenwissersnelheid automatisch naar de
volgende lagere snelheid teruggebracht.
Wanneer de auto in snelheid toeneemt,
keert de ruitenwissersnelheid terug naar
de met de hand gekozen instelling.
Wanneer de ruitenwisserhendel wordt
bediend terwijl het systeem is
ingeschakel, wordt het systeem
uitgeschakeld.
Indien de auto opnieuw in snelheid
mindert of tot stilstand wordt gebracht,
wordt het systeem opnieuw geactiveerd.
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
RUITENWISSERS
LET OP
Schakel de automatische wisfunctie
niet bij droog weer in. De
regensensor is bijzonder gevoelig en
de ruitenwissers kunnen in werking treden
indien de voorruit met vuil, mist of vliegen
in aanraking komt.
Vervang de ruitenwisserbladen zodra
deze strepen water en vuil op de
voorruit achterlaten. Als de
ruitenwisserbladen niet worden
vervangen, blijft de regensensor continu
water op de voorruit waarnemen. Dit
heeft tot gevolg dat de ruitenwissers in
werking treden terwijl het grootste deel
van de voorruit droog is.
54
Ruitenwissers en ruitensproeiers
LET OP
Zorg bij vorst dat de voorruit volledig
is ontdooit voordat u de
automatische wisfunctie selecteert.
Schakel de automatische wisfunctie
uit voordat u een wasstraat
binnenrijdt.
N.B.:
Als de automatische verlichting is
ingeschakeld in combinatie met de
automatische wisfunctie, dan wordt het
dimlicht automatisch ingeschakeld
wanneer de regensensor de continue
wisfunctie van de ruitenwissers activeert.
C
A
B
E128445
Hoge gevoeligheidA
AanB
Lage gevoeligheidC
Wanneer u de automatische wisfunctie
inschakelt, maken de ruitenwissers pas
een wisbeweging nadat water op de
voorruit is geregistreerd. De regensensor
meet daarna continu de hoeveelheid
water op de voorruit en zal de snelheid
van de ruitenwissers automatisch
instellen.
Stel de gevoeligheid van de regensensor
met de draaiknop in. Bij een lage
gevoeligheid zullen de ruitenwissers in
werking treden wanneer de sensor een
grote hoeveelheid water op de voorruit
registreert. Bij een hoge gevoeligheid
zullen de ruitenwissers in werking treden
wanneer de sensor een kleine
hoeveelheid water op de voorruit
registreert.
VOORRUITSPROEIERS
E129188
WAARSCHUWING
Schakel de ruitensproeiers niet
langer dan tien seconden achtereen
in; schakel de ruitensproeiers nooit
in als het reservoir leeg is.
Wanneer de hendel naar het stuurwiel
wordt getrokken treden zowel de sproeier
als de ruitenwissers in werking.
Na het loslaten van de hendel blijven de
ruitenwissers nog kortstondig in werking.
55
Ruitenwissers en ruitensproeiers
E129986
A
Zet het contact af en zet binnen drie
seconden de ruitenwisserhendel in de
stand A. Laat de hendel los wanneer de
ruitenwissers in de onderhoudsstand
staan.
Ruitenwisserbladen vervangen
Zet de ruitenwissers in de
onderhoudsstand en trek de wisserarmen
omhoog.
E129990
1
1
2
1. Druk de vergrendelknoppen samen.
2. Draai en verwijder het
ruitenwisserblad.
N.B.:
Zorg ervoor dat het
ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt
te zitten.
3. Breng de eerder verwijderde
onderdelen in omgekeerde volgorde
aan.
Achterruitwisserblad
1. Til de ruitenwisserarm op.
E130060
3
2
2. Draai het ruitenwisserblad enigszins
los van de wisserarm.
3. Maak het ruitenwisserblad los van de
wisserarm.
4. Verwijder het ruitenwisserblad.
N.B.:
Zorg ervoor dat het
ruitenwisserblad goed op zijn plaats komt
te zitten.
5. Breng de eerder verwijderde
onderdelen in omgekeerde volgorde
aan.
58
Ruitenwissers en ruitensproeiers
TECHNISCHE SPECIFICATIE
Lengte van de ruitenwisserbladen van de voorruit
Afmeting in mm (inches)
PassagierszijdeBestuurderszijde
630 (24,8)730 (28,7)
59
Ruitenwissers en ruitensproeiers
VERLICHTINGSBEDIENING
Standen van de lichtschakelaar
E70718
A B C
Off (uit)A
Stads- en achterlichtenB
KoplampenC
Parkeerlichten
LET OP
Door langdurig gebruik van de
parkeerlichten wordt de accu
ontladen.
Schakel het contact uit.
Beide zijden
Zet de schakelaar in stand B.
Een zijde
E130139
A
B
RechterzijdeA
LinkerzijdeB
Grootlicht en dimlicht
E130140
Druk de hendel naar voren om te
schakelen tussen grootlicht en dimlicht.
Lichtsignaal
Trek de schakelaarhendel naar het
stuurwiel toe.
60
Verlichting
Home safe verlichting
Schakel de verlichting uit en trek de
richtingaanwijzer naar het stuurwiel toe
om de koplampen in te schakelen. Er
klinkt kort een signaal. Bij een geopende
deur gaan de koplampen automatisch na
drie minuten uit, of 30 seconden nadat
de laatste deur is gesloten.
De home safe functie kan worden
uitgeschakeld door hetzij de
richtingaanwijzerhendel opnieuw naar het
stuurwiel te trekken of door het contact
AAN te zetten.
AUTOMATISCH IN- EN
UITSCHAKELENDE
VERLICHTING
WAARSCHUWING
Onder slechte
weersomstandigheden kan het
nodig zijn uw koplampen handmatig
in te schakelen.
N.B.:
Wanneer u de automatisch
in-/uitschakelende verlichting hebt
ingeschakeld, kunt u alleen het groot licht
inschakelen wanneer de functie de
koplampen heeft ingeschakeld.
N.B.:
Als de automatische verlichting is
ingeschakeld in combinatie met de
automatische wisfunctie, dan wordt het
dimlicht automatisch ingeschakeld
wanneer de regensensor de continue
wisfunctie van de ruitenwissers activeert.
E70719
Afhankelijk van de lichtsituatie worden de
koplampen automatisch in- en
uitgeschakeld.
De koplampen blijven branden gedurende
een bepaalde periode nadat het contact
is afgezet. De tijdvertraging kan worden
afgesteld met behulp van het
informatiedisplay. Zie Infodisplays
(bladzijde 89).
VOORSTE MISTLAMPEN
E70721
WAARSCHUWING
Gebruik de mislampen alleen
wanneer het zicht ernstig wordt
belemmerd door mist, sneeuw of
regen.
61
Verlichting
MISTACHTERLICHTEN
E70720
WAARSCHUWINGEN
Gebruik de mistachterlichten alleen
wanneer het zicht minder dan 50
meter bedraagt.
Schakel de mistachterlichten niet in
bij regen of sneeuwval en wanneer
het zicht meer dan 50 meter
bedraagt.
KOPLAMPHOOGTE
AFSTELLEN
N.B.:
Uitvoeringen met Xenon
koplampen zijn uitgerust met
automatische regeling van de
koplamplichtbundels.
E70722
AB
Hoge stand van de
koplamplichtbundels
A
Lage stand van de
koplamplichtbundels
B
U kunt de hoogte van de
koplamplichtbundels aanpassen aan de
belading van de wagen.
Aanbevolen regelknopstanden
Schakelaar-
stand
Lading in
bagagecom-
partiment
Belading
Stoelen, derde
zitrij
Stoelen,
tweede zitrij
Voorstoelen
0---1-2
0 (0.5)2
-2-1-2
1 (0.5)2
--31-2
3 (0.5)2
Max1
-31-2
62
Verlichting
Schakelaar-
stand
Lading in
bagagecom-
partiment
Belading
Stoelen, derde
zitrij
Stoelen,
tweede zitrij
Voorstoelen
4 (1.5)2
Max1
--1
1Zie Voertuigidentificatieplaatje (bladzijde 228).
2Uitvoeringen met actieve schokdemperregeling.
WAARSCHUWINGSKNIP-
PERLICHTEN
E71943
Voor locatie: Zie Kort overzicht
(bladzijde 10).
RICHTINGAANWIJZERS
E130141
N.B.:
Beweeg de
richtingaanwijzerschakelaar kort omhoog
of omlaag om de richtingaanwijzers
driemaal te laten knipperen.
63
Verlichting
ZIJRICHTINGAANWIJZERS
E72898
B
A
B
A
Lichtbundel van koplampA
Lichtbundel van bochtverlichtingB
Bij het nemen van een bocht verlicht de
bochtverlichting de binnenzijde van de
bocht.
64
Verlichting
INTERIEURVERLICHTING
LED-interieurverlichting
LED-lamp bestuurderszijde
E124991
A
B
Aan/uit-schakelaar afzonderlijke
lamp
A
Aan/uit-schakelaar alle lampenB
U kunt alle lampen bedienen m.b.v.
schakelaar B.
N.B.:
Lampen kunnen afzonderlijk van
elkaar worden ingeschakeld, maar niet
afzonderlijk worden uitgeschakeld als de
bestuurder alle lampen heeft
ingeschakeld.
De lampen gaan branden wanneer u een
portier of de achterklep/het kofferdeksel
ontgrendelt of opent. Wanneer u het
contact afzet, gaan alle lampen korte tijd
later automatisch uit om te voorkomen
dat de accu leegraakt. Zet het contact
korte tijd aan om de verlichting weer in te
schakelen.
Als u schakelaar B3 seconden ingedrukt
houdt, blijven alle lampen uitgeschakeld
ongeacht de positie van de portieren of
de achterklep/het kofferdeksel. Druk
nogmaals op de schakelaar om dit
ongedaan te maken.
EEN KOPLAMP
VERWIJDEREN
WAARSCHUWING
Laat Xenon gloeilampen door een
geschoolde monteur vervangen. Er
bestaat kans op een elektrische
schok.
1. Open de motorkap. Zie De
motorkap openen en sluiten
(bladzijde 198).
E130143
2
2
4
3
2. Verwijder de schroeven.
3. Trek de koplamp zover mogelijk naar
het midden van de auto om deze los
te maken van het onderste
bevestigingspunt.
4. Trek de buitenzijde van de koplamp
omhoog en verwijder hem.
65
Verlichting
E88875
5. Trek de stekker los.
N.B.:
Wanneer de koplamp wordt
gemonteerd, let er dan op dat de stekker
correct wordt aangesloten.
N.B.:
Wanneer de koplamp wordt
gemonteerd, let er dan op dat het
onderste bevestigingspunt van de
koplamp goed op zijn plaats komt te
zitten.
N.B.:
Bij het monteren van de koplamp
moet de schroef in de koplamprand zitten
alvorens u deze aanbrengt.
GLOEILAMPENVERVANGEN
WAARSCHUWINGEN
Schakel de verlichting uit en zet het
contact af.
Laat de gloeilamp afkoelen voordat
u deze verwijdert.
Laat Xenon gloeilampen door een
goed opgeleide monteur
vervangen. Er bestaat kans op een
elektrische schok.
LET OP
Raak het glas van de gloeilamp niet
aan.
LET OP
Breng alleen gloeilampen met het
juiste vermogen aan. Zie
Gloeilampentabel (bladzijde 73).
N.B.:
De volgende instructies beschrijven
hoe de gloeilampen moeten worden
verwijderd. Breng de nieuwe gloeilampen
in omgekeerde volgorde van verwijderen
aan, tenzij anders is voorgeschreven.
Koplampen
N.B.:
Verwijder de kappen om de
gloeilampen te kunnen bereiken.
A B C
E130173
RichtingaanwijzerA
GrootlichtB
Koplamp, dimlichtC
Richtingaanwijzer
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
65).
66
Verlichting
E130177
2
4
2. Verwijder het paneel.
3. Trek de stekker los.
4. Maak de klemveer los en verwijder de
gloeilamp.
Stadslicht
1. Verwijder de koplamp. Zie Een
koplamp verwijderen (bladzijde
65).
E130181
2
3
4
2. Verwijder het paneel.
3. Verwijder de lamphouder.
4. Verwijder de gloeilamp.
Zijknipperlicht
E72263
1. Verwijder voorzichtig het
zijknipperlicht.
E72291
2. Verwijder de lamphouder.
3. Verwijder de gloeilamp.
Instapverlichting
N.B.:
Draai het spiegelglas zover mogelijk
naar binnen.
68
Verlichting
1
E72264
1. Steek een schroevendraaier in de
spleet tussen het spiegelhuis en het
spiegelglas maak de metalen klem los.
E72265
2
3
2. Verwijder het lamphuis.
3. Verwijder de gloeilamp.
Voormistlichten
12
3
E99405
N.B.:
De gloeilamp van de mistlamp kan
niet uit de lamphouder worden verwijderd.
1. Verwijder de afdekking m.b.v. een
geschikt werktuig.
2. Verwijder de schroeven.
3. Verwijder het lamphuis.
4
E99406
5
69
Verlichting
E130200
2
2. Verwijder de vleugelmoer.
3. Verwijder het lamphuis.
E130201
2
4
5
A
B
4. Trek de stekker los.
5. Verwijder de lamphouder.
6. Druk voorzichtig de gloeilamp in de
lamphouder en draai de gloeilamp
linksom. Verwijder de gloeilamp.
A. Achteruitrijlamp
B. Achterlicht en mistachterlicht
Derde remlicht
E87619
1. Maak de klemmen los.
3
2 2
E130235
2. Breng een geschikt voorwerp in de
openingen aan.
3. Trek voorzichtig de lamp naar de
voorzijde van de wagen om de
klemveren los te maken.
71
Verlichting
Bagageruimteverlichting,
beenruimteverlichting en
achterlicht
E72784
1. Werk de lamp voorzichtig los.
2. Verwijder de gloeilamp.
GLOEILAMPENTABEL
Vermogen (watt)SpecificatieLampje
21PY21WRichtingaanwijzer, voor
55H1Grootlicht
551
H7Koplamp, dimlicht
55H1Bochtverlichting
55H11Mistlamp, vóór
5W5WStadslicht
5WY5WZijknipperlicht
5W5WInstapverlichting
21PY21WRichtingaanwijzer, achter
21/5P21/5WRemlicht en achterlicht
5W5WAchterlicht
21P21WMistachterlicht
21P21WAchteruitrijlamp
5W5WKentekenplaatverlichting
73
Verlichting
Vermogen (watt)SpecificatieLampje
5W5WDerde remlicht
5W5WVerlichting bagagecompartiment
1Vervang een doorgeslagen zekering door een exemplaar met hetzelfde vermogen.
74
Verlichting
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
WAARSCHUWING
Schakel de elektrisch bedienbare
ruiten niet in tenzij deze vrij zijn van
obstructies.
N.B.:
Wanneer de ruiten gedurende
korte tijd vaak worden bediend kan het
systeem een bepaalde tijd buiten werking
treden om schade door oververhitting te
voorkomen.
Zet het contact aan om de elektrisch
bedienbare ruiten te openen of te sluiten.
Integraal openen/sluiten
Met behulp van de functie integraal
openen en sluiten kunt u ook de elektrisch
bedienbare ruiten bij afgezet contact
bedienen. Zie Sloten (bladzijde 39).
Module portier
bestuurderszijde
Met behulp van de schakelaars op het
bestuurdersportier kunt u alle ruiten
bedienen.
E70848
Ruiten automatisch openen en
sluiten
Druk de schakelaar tot het tweede
schakelpunt in of trek hem tot het tweede
schakelpunt omhoog en laat hem los.
Druk de schakelaar opnieuw in of trek
hem opnieuw omhoog om de beweging
te stoppen.
Veiligheidsschakelaar voor de
achterste ruiten
WAARSCHUWING
Bij sommige auto's worden door
drukken op de schakelaar tevens
de achterportieren van binnenuit
vergrendeld. Zie Kindersloten
(bladzijde 25).
N.B.:
U kunt altijd de ruiten achterin vanaf
het bestuurdersportier bedienen.
E70850
Met een schakelaar op het
bestuurdersportier kan de elektrische
bediening van de achterste ruiten worden
geblokkeerd.
Het lampje in de schakelaar gaat branden
en de lampjes in de schakelaars van de
achterste ruiten gaan uit wanneer de
blokkering is ingeschakeld.
75
Ruiten en spiegels
Antiklemfunctie
WAARSCHUWING
Het onzorgvuldig sluiten van de
ruiten kan deze
beschermingsfunctie opheffen en
verwonding tot gevolg hebben.
De ruit stopt automatisch tijdens het
sluiten en gaat een stukje terug wanneer
de ruit een obstakel tegenkomt.
Antiklemfunctie uitschakelen
LET OP
Wanneer u de ruit voor de derde
keer sluit, wordt de antiklemfunctie
uitgeschakeld. Controleer of er geen
obstakels in de weg zitten.
Om deze veiligheidsvoorziening uit te
schakelen wanneer er meer weerstand
is, bijvoorbeeld in de winter, gaat u als
volgt te werk:
1. Sluit de ruiten tweemaal tot aan de
weerstand en laat deze
terugschuiven.
2. Sluit de ruit voor een derde keer tot
deze weerstand ondervindt. De
antiklemfunctie wordt uitgeschakeld
en u kunt de ruit niet meer
automatisch sluiten. De ruit zal de
weerstand overbruggen en u kunt de
ruit volledig sluiten.
3. Laat de ruit door een deskundige
controleren indien deze na de derde
poging niet sluit.
Geheugen van de elektrisch
bedienbare ruiten opnieuw
instellen
WAARSCHUWING
De antiklemfunctie wordt buiten
werking gesteld tot het geheugen
opnieuw is ingesteld.
Nadat de accukabels zijn losgenomen
moet het geheugen van elke ruit
afzonderlijk opnieuw worden ingesteld:
N.B.:
Bij uitvoeringen met een convertible
kap, moeten de kap en de portieren
volledig worden gesloten voordat de
volgende procedure kan worden
uitgevoerd.
1. Trek de schakelaar omhoog en houd
hem in deze stand tot de ruit volledig
is gesloten.
2. Laat de schakelaar los.
3. Trek de schakelaar opnieuw langer
dan een seconde omhoog.
4. Druk de schakelaar in en houd hem
ingedrukt tot de ruit volledig is
geopend.
5. Laat de schakelaar los.
6. Trek de schakelaar omhoog en houd
hem in deze stand tot de ruit volledig
is gesloten.
7. Open de ruit en probeer hem
automatisch te sluiten.
8. Herhaal de procedure wanneer de ruit
niet automatisch sluit.
76
Ruiten en spiegels
BUITENSPIEGELS
WAARSCHUWING
Vergis u niet in de afstand van
voorwerpen die u in deze
groothoekspiegel ziet. Voorwerpen
die u in deze spiegels ziet, zien er kleiner
uit en lijken verder weg te zijn dan in
werkelijkheid het geval is.
Handmatig inklapbare spiegels
Inklappen
Druk de spiegel in de richting van de
portierruit.
Uitklappen
Zorg ervoor dat de spiegel weer volledig
wordt vergrendeld wanneer u deze weer
in zijn oorspronkelijke stand terugzet.
ELEKTRISCHVERSTELBARE
BUITENSPIEGELS
A C
B
E70846
Linker spiegelA
Off (uit)B
Rechter spiegelC
Richtingen waarin de spiegel
kan worden gekanteld
E70847
De elektrisch bedienbare buitenspiegels
zijn voorzien van een
verwarmingselement dat het spiegelglas
ontdooit en ontwasemt. Zie
Verwarmde ruiten en spiegels
(bladzijde 113).
Elektrisch inklapbare
buitenspiegels
Automatisch inklappen en
uitklappen
N.B.:
Als de spiegels zijn ingeklapt met
behulp van de toets handmatig inklappen,
dan kunnen deze alleen worden uitgeklapt
met behulp van de toets handmatig
inklappen.
De spiegels klappen automatisch uit
wanneer u de auto vergrendelt met
behulp van de sleutel, de
afstandsbediening of een verzoek van de
sleutelloze toegang. De spiegels klappen
uit wanneer u de auto ontgrendelt met
behulp van de sleutel, de
afstandsbediening, een verzoek van de
sleutelloze toegang, de binnenhandgreep
van het bestuurdersportier of door de
motor te starten.
77
Ruiten en spiegels
Handmatig inklappen en uitklappen
De elektrisch inklapbare spiegels werken
bij aangezet contact.
N.B.:
U kunt de spiegels nog gedurende
enkele minuten na het afzetten van het
contact bedienen (kantelen en inklappen).
Zodra een portier wordt geopend wordt
het mechanisme uitgeschakeld.
E72623
Druk op de toets om de spiegels in of uit
te klappen.
Wanneer nogmaals op de schakelaar
wordt gedrukt terwijl de spiegels in
beweging zijn, stoppen deze en keren in
de oorspronkelijke stand terug.
N.B.:
Wanneer de spiegels gedurende
korte tijd vaak worden bediend, kan het
systeem tijdelijk buiten bedrijf zijn om
schade door oververhitting te voorkomen.
AUTOMATISCH DIMMENDE
SPIEGEL
E71028
De automatisch dimmende
achteruitkijkspiegel voorkomt verblinding
door achteropkomend verkeer. Bij
ingeschakelde achteruitversnelling werkt
hij niet.
MONITOR DODE HOEK
Informatiesysteem dode hoek
(BLIS)
WAARSCHUWINGEN
Het systeem is niet ontworpen om
contact met andere auto's of
voorwerpen te voorkomen. Het
systeem dient alleen als een
waarschuwing om te helpen bij het
registreren van auto's in blinde hoeken.
Het systeem registreert geen
voorwerpen, voetgangers, motorrijders
of fietsers.
Gebruik het systeem niet als
vervanging van de zijspiegels en de
achteruitkijkspiegels en het over de
schouder kijken alvorens van rijstrook te
veranderen. Het systeem is geen
vervanging voor voorzichtig rijden en mag
alleen worden gebruikt als hulpmiddel.
78
Ruiten en spiegels
Het systeem is een comfortfunctie die de
bestuurder helpt bij het registreren van
auto's die de blinde hoek zijn
binnengereden (A). Het registratiegebied
bevindt zich aan beide zijden van de auto
en loopt vanaf de buitenspiegels tot
ongeveer 3 meter achter de bumper. Het
systeem geeft tijdens het rijden een
waarschuwing af wanneer bepaalde
auto's de blinde hoek binnenrijden.
A
A
E124788
Gebruik van het systeem
Het systeem geeft een gele indicator
weer die is aangebracht in de
buitenspiegels.
E124736
N.B.:
Nadat het contact is aangezet
branden beide indicatoren kort ter
bevestiging dat het systeem operationeel
is.
N.B.:
Bij auto's met automatische
transmissie is het systeem alleen actief in
stand S, D en N.
Het systeem is alleen actief vanaf
rijsnelheden van 10 km/u. Het systeem
wordt tijdelijke gedeactiveerd wanneer
de achteruitrijversnelling wordt gekozen.
Systeemregistratie en -
waarschuwingen
Het systeem activeert de waarschuwing
voor auto's die de blinde hoek
binnenrijden vanaf de achterzijde of de
zijkant. Voor auto's die worden ingehaald
of auto's die de blinde hoek vanaf de
voorzijde binnenrijden wordt de
waarschuwing alleen geactiveerd
wanneer de auto een korte periode in de
blinde hoek blijft rijden.
N.B.:
Voor auto's die snel door de blinde
hoek rijden (meestal minder dan 2
seconden) wordt de waarschuwing niet
geactiveerd.
Het systeem bestaat uit twee
radarsensoren die zijn aangebracht achter
de achterwielen (weggewerkt achter de
bumpers).
LET OP
Breng geen voorwerpen zoals
bumperstickers aan in dit gebied.
Reparaties aan deze gebieden met
behulp van carrosserievulmiddel
hebben een nadelige invloed op de
prestaties van het systeem.
79
Ruiten en spiegels
E124741
Situaties waarin het
naderingsalarm niet werkt
Het kan voorkomen dat auto's die de
blinde hoek binnenrijden en uitrijden niet
worden geregistreerd.
Gevallen waar dit kan voorkomen:
•Vuilophoping op de
achterbumperpanelen in het gebied
van de sensoren.
•Bepaalde manoeuvres van auto's die
de blinde hoek binnenrijden en
uitrijden.
•Auto's die met hoge snelheid door de
blinde hoek rijden.
•Slechte weersomstandigheden.
•Verschillende auto's die kort na elkaar
door de blinde hoek rijden.
Valse waarschuwingen
N.B.:
Valse waarschuwingen zijn tijdelijk
en worden automatisch gecorrigeerd.
Het kan voorkomen dat het systeem een
waarschuwing afgeeft wanneer er geen
auto in de blinde hoek aanwezig is.
Gevallen waar dit kan voorkomen:
•Vangrails.
•Betonmuren bij de snelweg.
•Gebieden in aanleg.
•Scherpe bochten rond een gebouw.
•Struiken en bomen.
•Fietsers en motorrijders.
•Stoppen met een auto erachter en
erg dichtbij.
Systeem in- en uitschakelen
N.B.:
De stand aan of uit blijft behouden
tot deze handmatig wordt gewijzigd.
Het systeem kan worden in- en
uitgeschakeld met behulp van de
informatiedisplay. Zie Infodisplays
(bladzijde 89).
Er worden geen meldingen ontvangen
nadat het systeem is uitgeschakeld. De
BLIS-controlelamp gaat branden. Zie
Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 84).
Registratiefouten
N.B.:
De waarschuwingsindicator in de
spiegel brandt niet.
Als het systeem een storing bij een sensor
heeft geregistreerd, gaat het
waarschuwingssymbool van het systeem
branden en dooft niet. De
informatiedisplay bevestigt de storing en
geeft aan of de linker- of rechterzijde is
betroffen.
Geblokkeerde sensor
WAARSCHUWING
Voordat het systeem een blokkering
heeft geregistreerd en een
waarschuwing afgeeft, neemt het
aantal gemiste voorwerpen toe.
LET OP
Bij zware regenval of andere
omstandigheden waardoor
verstorende reflecties ontstaan is het
mogelijk dat de sensoren bepaalde auto's
niet 'zien'.
80
Ruiten en spiegels
N.B.:
Houd de achterbumper in het
gebied van de sensoren vrij van vuil, ijs en
sneeuw.
Als een sensor geblokkeerd raakt, kunnen
de prestaties van het systeem afnemen.
Een bericht m.b.t. een geblokkeerde
sensor kan worden weergegeven.
Het systeem keert automatisch terug naar
de normale werking nadat twee andere
voertuigen aan beide zijden zijn
geregistreerd.
Valse waarschuwing trekhaak
LET OP
Auto's met een trekhaakmodule die
niet door ons is goedgekeurd kunnen
wellicht niet correct worden
geregistreerd. Schakel het systeem uit
om valse waarschuwingen te voorkomen.
Zie Infodisplays (bladzijde 89).
Als de auto is uitgerust met een
trekhaakmodule die door ons is
goedgekeurd, registreert het systeem
een aangesloten aanhangwagen en
wordt gedeactiveerd. Op de
informatiedisplay verschijnt ter bevestiging
een mededeling. Zie Infoberichten
(bladzijde 97). De BLIS-controlelamp gaat
branden. Zie Waarschuwings- en
indicatielampen (bladzijde 84).
81
Ruiten en spiegels
METERS
Type 1
BCDE
A
E130149
Informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 89).
A
SnelheidsmeterB
KoelvloeistoftemperatuurmeterC
BrandstofpeilmeterD
ToerentellerE
82
Instrumenten
Type 2
BCDE
A
E130150
Informatiedisplay. Zie Infodisplays (bladzijde 89).
A
SnelheidsmeterB
KoelvloeistoftemperatuurmeterC
BrandstofpeilmeterD
ToerentellerE
Koelvloeistoftempe-
ratuurmeter
Alle modelvarianten
Geeft de temperatuur van de koelvloeistof
aan. Bij normale bedrijfstemperatuur blijft
de naald in het centrale gedeelte.
LET OP
Start de motor niet voordat de
oorzaak voor de oververhitting is
verholpen.
Wanneer de wijzer in het rode gebied
komt, is de motor oververhit. Zet de
motor af, zet het contact af en stel de
oorzaak vast zodra de motor is
afgekoeld. Zie Motorkoelvloeistof
controleren (bladzijde 203).
Brandstofpeilmeter
De pijl naast het symbool van de
benzinepomp duidt aan, aan welke zijde
zich de brandstofvulklep bevindt.
83
Instrumenten
WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
De volgende waarschuwings- en
controlelampen gaan branden wanneer
het contact wordt aangezet:
•ABS
•Airbag
•Remsysteem
•ESP uit
•Vorst
•Laag brandstofpeil
•Stabiliteitsregeling (ESP)
Indien een van deze waarschuwings- of
controlelampen niet gaat branden
wanneer het contact wordt aangezet,
duidt dit op een storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
Controlelamp ABS
Als de controlelamp brandt
onder het rijden, dan duidt dit
op een storing. De normale
remwerking blijft gehandhaafd (zonder
ABS). Laat het systeem zo snel mogelijk
door een goed opgeleide en vakkundige
monteur controleren.
Controlelamp airbag
Als de controlelamp brandt
onder het rijden, dan duidt dit
op een storing. Laat het
systeem onmiddellijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
Indicator dodehoekmonitor
E124823
Deze brandt wanneer deze
functie wordt gedeactiveerd of
in combinatie met een bericht.
Zie Monitor dode hoek (bladzijde 78).
Zie Infoberichten (bladzijde 97).
Lamp remsysteem
De lamp gaat branden wanneer
de parkeerrem wordt
ingeschakeld.
WAARSCHUWING
Verlaag geleidelijk uw snelheid en
breng de auto tot stilstand zodra dit
veilig kan. Gebruik de remmen
voorzichtig.
Als de lamp tijdens het rijden gaat
branden, controleer dan of de parkeerrem
niet is ingeschakeld. Als de parkeerrem
niet is ingeschakeld, dan is er een storing
aanwezig. Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide monteur
controleren.
Controlelamp automatische
snelheidsregeling
E71340
De controlelamp gaat branden
wanneer u een snelheid heeft
ingesteld met behulp van de
snelheidsregeling. Zie Gebruik maken
van snelheidsregeling (cruise
control) (bladzijde 169).
Richtingaanwijzers
Knippert bij ingeschakelde
richtingaanwijzers. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie duidt op een defecte
gloeilamp. Zie Gloeilampen
vervangen (bladzijde 66).
84
Instrumenten
Controlelamp motor
Wanneer de lamp bij draaiende
motor brandt, duidt dit op een
storing. Wanneer deze tijdens
het rijden knippert, minder dan
onmiddellijk snelheid. Blijft de lamp
knipperen, vermijd dan snel optrekken en
krachtig afremmen. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide
monteur controleren.
LET OP
Als de controlelamp motor brandt in
combinatie met een bericht, laat het
systeem dan zo snel mogelijk
controleren.
Controlelampmistlampen, vóór
De controlelamp gaat branden
wanneer u de mistlampen, vóór
inschakelt.
Controlelamp 'Vorst'
WAARSCHUWING
Ook wanneer de temperatuur tot
boven + 4 ºC stijgt, is dit nog geen
garantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselinge
weersveranderingen kunnen ontstaan.
Deze lamp brandt oranje bij een
buitenluchttemperatuur tussen
+4 ºC en 0 ºC. Brandt rood
wanneer de temperatuur lager is dan 0ºC.
Controlelamp voorgloeien
Zie Een dieselmotor starten
(bladzijde 138).
Controlelamp koplampen
De controlelamp gaat branden
wanneer u het dimlicht van de
koplamp, de zijlichten of de
achterlichten inschakelt.
Controlelamp laadstroom
Als de controlelamp brandt
onder het rijden, dan duidt dit
op een storing. Schakel alle
onnodige stroomverbruikers uit. Laat het
systeem onmiddellijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
Controlelamp laag
brandstofpeil
Wanneer deze lamp brandt, ga
dan zo spoedig mogelijk tanken.
Controlelamp grootlicht
De controlelamp gaat branden
wanneer u het grootlicht
inschakelt. De lamp knippert
wanneer u een lichtsignaal geeft.
Berichtenindicator
De controlelamp gaat branden
wanneer een nieuw bericht is
opgeslagen in de
informatiedisplay. Zie Infoberichten
(bladzijde 97).
Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp gaat branden terwijl het
peil correct is. Laat het systeem
onmiddellijk door een goed opgeleide
monteur controleren.
85
Instrumenten
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of oplicht tijdens
het rijden, dan duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet de motor af.
Controleer het motoroliepeil. Zie
Motorolie controleren (bladzijde 203).
Controlelamp mistachterlicht
De controlelamp gaat branden
wanneer u de mistachterlichten
inschakelt.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde
33).
Controlelamp Elektronisch
Stabiliteits Programma (ESP)
Wanneer het systeem tijdens
het rijden wordt geactiveerd,
knippert de lamp. Als na het
aanzetten van het contact de lamp niet
brandt of continu tijdens het rijden brandt,
duidt dit op een storing. Bij storingen
schakelt het systeem uit. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide en vakkundige monteur
controleren.
Wanneer u het ESP uitschakelt,
gaat de controlelamp branden.
De lamp gaat uit wanneer u het
systeem weer inschakelt of wanneer u
het contact afzet.
Start/stop-indicatielamp
Deze lamp brandt om u te
informeren over wanneer de
motor wordt uitgeschakeld of
in combinatie met een bericht. Zie
Start/stop knop gebruiken (bladzijde
142). Zie Infoberichten (bladzijde 97).
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
De gongsignalen in- en
uitschakelen
U kunt bepaalde gongsignalen
deactiveren met behulp van de
bedieningstoetsen informatiedisplay. Voor
locatie: Zie Kort overzicht (bladzijde
10).
Type gong instellen:
1. Druk op de linker pijltjestoets op het
stuurwiel om het hoofdmenu binnen
te gaan.
2. Selecteer Settings met de op en
neer pijltjestoetsen en druk op de
rechter pijltjestoets.
3. Selecteer Chimes en druk op de
rechter pijltoets.
4. Selecteer Information of Warning
en druk op de toets OK om het
gongsignaal in en uit te schakelen.
5. Druk op de linker pijltoets om het
menu te verlaten. Houd de linker
pijltoets ingedrukt om terug te keren
naar de weergave van het
hoofdmenu.
Automatische transmissie
Indien de keuzehendel niet in de stand P
staat klinkt een akoestisch
waarschuwingssignaal wanneer het
bestuurdersportier wordt geopend.
86
Instrumenten
Vorst
WAARSCHUWING
Ook wanneer de temperatuur tot
boven + 4 ºC stijgt, is dit nog geen
garantie dat de weg vrij is van
gevaren die door plotselinge
weersveranderingen kunnen ontstaan.
Een waarschuwingssignaal klinkt onder
de volgende weersomstandigheden:
•+4 ºC of lager: waarschuwing voor
bevriezing
•0ºC of lager. gevaar van bevroren
wegdek.
sleutel buiten auto
Uitvoeringen met sleutelloze
toegang
Indien de motor draait en er niet langer
een passive key in het interieur wordt
waargenomen, klinkt een akoestisch
signaal.
Sleutel in contactslot
Er klinkt een waarschuwingssignaal
wanneer een portier is geopend als met
een relatief lage snelheid wordt gereden.
Verlichting ingeschakeld
Wanneer bij afgezet contact het
bestuurdersportier wordt geopend terwijl
de buitenverlichting niet is uitgeschakeld,
klinkt een akoestisch
waarschuwingssignaal.
Laag brandstofpeil
Er klinkt een waarschuwingssignaal
wanneer er minder dan 8 liter brandstof
in de tank zit.
Kofferdeksel - Elektrisch
bediende achterklep
Tijdens bedienen en programmeren kan
het systeem verschillende signalen
afgeven:
•Een kort signaal geeft aan dat de
achterklep wordt geopend of
gesloten.
•Twee korte signalen tijdens openen
of sluiten geven aan dat een obstakel
is geregsitreerd.
•Drie korte signalen geven aan dat de
achterklep niet werkt.
•Een lang signaal bevestigt succesvol
programmeren van een eindaanslag.
Zie Vergrendelen en ontgrendelen
(bladzijde 39).
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
WAARSCHUWINGEN
Het herinneringssysteem
veiligheidsgordel blijft in de
standby-modus wanneer de
veiligheidsgordels voor zijn vastgemaakt.
Het systeem wordt geactiveerd wanneer
de gordel wordt losgemaakt.
Ga niet op een in het gordelslot
gestoken veiligheidsgordel zitten
om te voorkomen dat het
herinneringssysteem wordt geactiveerd.
Het veiligheidssysteem voor inzittenden
biedt alleen optimale veiligheid wanneer
u de veiligheidsgordel correct gebruikt.
Wanneer de voertuigsnelheid de vooraf
bepaalde grens overschrijdt, klinkt een
waarschuwingssignaal als een van de
voorste veiligheidsgordels niet is
vastgemaakt. Het signaal stopt na vier
minuten.
87
Instrumenten
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel achter Grand
C-MAX
WAARSCHUWING
Als meerdere gordels binnen enkele
seconden na elkaar worden
losgemaakt, is slechts één
akoestisch signaal hoorbaar.
Wanneer de voertuigsnelheid de vooraf
bepaalde grens overschrijdt, klinkt een
waarschuwingssignaal als een
veiligheidsgordel achter niet is
vastgemaakt.
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde 33).
88
Instrumenten
ALGEMENE INFORMATIE
N.B.:
Het informatiedisplay blijft nadat u
het contact hebt afgezet gedurende
enkele minuten aan.
Verschillende systemen van uw auto
kunnen worden aangestuurd met behulp
van de bedieningstoetsen
informatiedisplay op de stuurkolom. De
bijbehorende informatie verschijnt op het
informatiedisplay.
Raadpleeg voor gedetailleerde instructies
de betreffende handleiding.
Lijst met componenten
Het pictogram verandert om de gebruikte
functie aan te duiden.
CD-speler
Radio
Auxiliary ingang
Telefoon
Instellingen
Bedieningstoetsen
Druk op de pijltoetsen omhoog en
omlaag om door de opties in het menu
te scrollen en deze te selecteren.
Druk op de rechter pijltoets om een
submenu op te vragen.
Druk op de linker pijltoets om een menu
te verlaten.
Houd telkens de linker pijltoets ingedrukt
wanneer u naar het hoofdmenu wilt
terugkeren (escape toets).
Druk op de OK toets om een keuze te
maken en een instelling te bevestigen.
Menustructuur
informatiedisplay
Alle modelvarianten
U verkrijgt toegang tot het menu met
behulp van de bedieningstoetsen
informatiedisplay. Voor locatie: Zie Kort
overzicht (bladzijde 10).
89
Infodisplays
Boordcomputer Dagteller
Actieradius
Huidig verbruik
Ø-verbruik
Ø-snelheid
Buitentemp.
Fabrieksinstelling
Traction ctrl.
Hellingstart
BLIS
Display
Driver assist
Band.sp. contr.
Stoelriemen
Auto StartStop
Auto regenverl.
Dimmen
Interieurverl.
Verlichting
Automatisch
Handmatig
Instellen
Uitstapverlicht. Handmatig
20 seconden
40 seconden
60 seconden
Informatie
Instellingen
B CA
E130509
Ford EcoMode Gear shifting
Anticiperen
Speed
Ford EcoMode
English
Deutsch
Italiano
Français
Español
Türkçe
Pyccкий
Nederlands
Polski
Português
Svenska
Taal
Altijd aan
On demand
Altijd uit
Navigatie-info
90
Infodisplays
Attentiegel.
Attentiegel.
Parkeerhulp
Waarschuwing
Informatie
Extra verw.
Standverwarm.
Alarminstall.
Tijd 1
Tijd 2
Eén keer
Nu verwarmen
Voll. beveiligd
Bep. beveil.
Vragen
Systeemcontr.
B CA
E130510
Maateenheid l/100km
Mijl/gallon
Temp.eenh. °Celsius
°Fahrenheit
Menustructuur informatie- en
entertainmentdisplay
U heeft toegang tot het menu met behulp
van de toetsen op het audio- of
navigatiesysteem.
91
Infodisplays
Alle modelvarianten
cd
FM-
FM AST
DAB1
DAB2
AM
Adaptief volume
iPOD
USB
Bluetooth audio
Audio-ingang
AM AST
Radio
Aux
Nummer kiezen
Telefoonboek
Bellijsten
Bluetooth
Nr. herhalen
Telefoon kiezen
Alles weigeren
Telefoon
Audio
Klank
Nav-audio-mix
DSP-instelling
DSP-equalizer
Nieuws
Alt. frequentie
RDS regional
DAB-servicelink
Bluetooth
Tijd
Klok
Datum
GPS-tijd
Tijdzone
Zomertijd
24-uurs
Menu
E130532
92
Infodisplays
Menustructuur informatie- en
entertainmentdisplay U verkrijgt toegang tot het menu met
behulp van de bedieningstoetsen
informatie- en entertainmentdisplay. Voor
locatie: Zie Kort overzicht (bladzijde
10).
93
Infodisplays
CD
Speciale functies
Aanhanger
Dakkoffer
Eco instelling
Snelweg
Tunnel
Veer/autotrein
Tol
Seizoenswegen
Dynamisch
Vignet
Zie de afzonderlijke menustructuur
de radio Zie de afzonderlijke menustructuur
Aux Zie de afzonderlijke menustructuur
Telefoon Zie de afzonderlijke menustructuur
Menu Navigatie
Systeeminfo
Positie invoeren
Demo-modus
GPS-informatie
Rijstijl
Eco instelling
Dynamisch
Snelweg
Tunnel
Veer/autotrein
Tol
Seizoenswegen
Route
Vignet
Routeopties
Pijlen op kaart
Weerg. reistijd
In rijrichting
Altern. kleuren
Kaartinhoud
Kaartweergave
B C
CB
A
E130535
95
Infodisplays
Audio
Klok
Borden/rijstrook
Max. snelheden
Nav-pijl in lijsten
Laatste best. wissen
Favorieten wissen
Eigen adres wissen
Alles wissen
Hulpfuncties
Pers. gegevens
Instellingen terug
Zie de afzonderlijke menustructuur
Zie de afzonderlijke menustructuur
B C
E130536
TRIPCOMPUTER
Tripcomputer
De dagteller registreert het aantal
kilometers van een bepaald traject.
Actieradius tot de
brandstoftank leeg is
Duidt bij benadering de afstand aan die
nog kan worden afgelegd voordat de tank
leeg is. De waarde zal variëren naarmate
de rijomstandigheden veranderen.
Momentaanbrandstofverbruik
Duidt het momentane gemiddelde
brandstofverbruik aan.
Gemiddeld brandstofverbruik
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Gemiddelde snelheid
Geeft de berekende gemiddelde snelheid
aan vanaf het moment dat de functie op
nul werd teruggesteld.
Buitentemperatuur
Geeft de buitentemperatuur weer.
Kilometerteller
De kilometerteller geeft het totale aantal
gereden kilometers weer.
Tripcomputer resetten
Een bepaald display terugstellen:
1. Selecteer Boordcomputer met de
op en neer pijltjestoetsen en druk op
de rechter pijltjestoets.
2. Selecteer de functie die moet worden
teruggesteld.
3. Houd de OK toets ingedrukt.
96
Infodisplays
PERSOONLIJKE
INSTELLINGEN
Taal instellen
Er kan uit elf talen worden gekozen:
Engels, Duits, Italiaans, Frans, Spaans,
Turks, Russisch, Nederlands, Pools,
Zweeds en Portugees.
Maateenheden
Blader naar dit display en druk op de
OK-toets om te wisselen tussen
metrische en Engelse eenheden.
Het wisselen tussen de maateenheden
met dit dispaly heeft invloed op de
volgende displays:
•Resterende afstand tot tank leeg is
•Gemiddeld brandstofverbruik
•Momentaan brandstofverbruik
•Gemiddelde snelheid
Temperatuureenheden
Blader naar dit display en druk op de
OK-toets om te wisselen tussen
metrische en Engelse eenheden.
Het wisselen naar andere
temperatuureenheden via dit display heeft
invloed op de volgende displays:
•Omgevingstemperatuur
•Het temperatuurdisplay in de
automatische klimaatregeling.
Gong uitschakelen
De volgende geluidssignalen kunnen
worden uitgeschakeld:
•Waarschuwingsmeldingen.
•Informatiemeldingen.
INFOBERICHTEN
N.B.:
Afhankelijk van het type
instrumentenpaneel kunnen bepaalde
berichten worden afgekort of ingekort.
E130248
Druk op de toets OK om te bevestigen
en om enkele berichten van het
informatiedisplay te verwijderen. Andere
berichten worden korte tijd later
automatisch verwijderd.
Bepaalde berichten moeten worden
bevestigd voordat toegang tot de menu's
wordt verkregen.
Berichtenindicator
De berichtenindicator licht op
om bepaalde berichten aan te
vullen. Afhankelijk van de ernst
van het bericht is de indicator rood of
oranje en blijft deze branden tot de
oorzaak van het bericht is verholpen.
97
Infodisplays
Airbag
Te verrichten handeling
Berichtenindi-
cator
Mededeling
Laat het systeem zo snel mogelijk
door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
oranjeairbag storing service nu
Alarminstallatie
Te verrichten handeling
Berichtenindi-
cator
Mededeling
Zie Alarm (bladzijde 49).
oranjealarm afgegaan check voertuig
Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide
monteur controleren.
-
Alarmsysteem, Storing, Onder-
houd zsm
Accu en laadsysteem
Te verrichten handeling
Berichtenindi-
cator
Mededeling
Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet het contact
uit. Laat het systeem zo snel
mogelijk door een goed opge-
leide en vakkundige monteur
controleren.
rood
Elektrisch systeem, Te hoge
spanning, Veilig stoppen
Laat het systeem zo snel mogelijk
door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
oranje
Accu, Spanning laag, Zie hand-
boek
98
Infodisplays
Te verrichten handeling
Berichtenindi-
cator
Mededeling
Auto is in beweging. Stop de auto
zo snel en veilig mogelijk en sluit
de kofferbak.
rood
Achterportier passagierszijde
open
Auto is in beweging. Stop de auto
zo snel en veilig mogelijk en sluit
de kofferbak.
roodKofferbak open
Auto is in beweging. Stop de auto
zo snel en veilig mogelijk en sluit
de kofferbak. Zie De motorkap
openen en sluiten (bladzijde
198).
roodMotorkap open
Auto is niet in beweging. Sluiten.-Bestuurderspo. open
Auto is niet in beweging. Sluiten.-Achterportier bestuurdersz. open
Auto is niet in beweging. Sluiten.-Passag.portier open
Auto is niet in beweging. Sluiten.-
Achterportier passagierszijde
open
Auto is niet in beweging. Sluiten.-Kofferbak open
Auto is niet in beweging. Sluiten.
Zie De motorkap openen en
sluiten (bladzijde 198).
-Motorkap open
Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide
monteur controleren.
-
Elektr. achterklep, Storing,
Onderhoud zsm
Immobilisatiesysteem
Te verrichten handeling
Berichtenindi-
cator
Mededeling
Uw sleutel is niet herkend. Neem
de sleutel uit het slot en probeer
het nogmaals.
oranje
Startonderbreking actief, Zie
handboek
Laat het systeem zo snel mogelijk
door een goed opgeleide en
vakkundige monteur controleren.
oranje
Startonderbreking, Storing,
Onderhoud zsm
100
Infodisplays
Hellingstart
Te verrichten handeling
Berichtenindi-
cator
Mededeling
Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide
monteur controleren.
oranjeHellingstart niet beschikbaar
Sleutelloze toegang
Te verrichten handeling
Berichtenindi-
cator
Mededeling
Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet het contact
uit. Laat het systeem zo snel
mogelijk door een goed opge-
leide en vakkundige monteur
controleren.
roodBesturing, Storing, Veilig stoppen
Zie Sleutelloos starten (blad-
zijde 138).
rood
Ford KeyFree, contact afzetten,
op POWER drukken
Zie Sleutelloze toegang
(bladzijde 43).
roodFord KeyFree, Sleutel niet in auto
Sleutelloze toegang.oranjeFord KeyFree, Sleutel in auto
Laat het systeem onmiddellijk
door een goed opgeleide
monteur controleren.
oranjeBesturing, Storing, Onderhoud nu
Zie Sleutelloze toegang
(bladzijde 43).
-
Ford KeyFree, Sleutel niet
herkend
Zie Sleutelloos starten (blad-
zijde 138).
-
Ford KeyFree, Om te starten rem
indrukken
Zie Sleutelloos starten (blad-
zijde 138).
-
Ford KeyFree, Druk koppeling in
om te starten
Zie Sleutelloos starten (blad-
zijde 138).
-
Ford KeyFree, Rem en koppeling
indrukken
Zie Batterij van afstandsbe-
diening vervangen (bladzijde
36).
-Sleutel, Batterij leeg, Vervangen
101
Infodisplays


Produktspezifikationen

Marke: Ford
Kategorie: Personenwagen
Modell: C-Max - maart 2011 - aug 2011

Brauchst du Hilfe?

Wenn Sie Hilfe mit Ford C-Max - maart 2011 - aug 2011 benötigen, stellen Sie unten eine Frage und andere Benutzer werden Ihnen antworten




Bedienungsanleitung Personenwagen Ford

Bedienungsanleitung Personenwagen

Neueste Bedienungsanleitung für -Kategorien-