Canon Canon1DmkIV Bedienungsanleitung
Canon
Digitalkamera
Canon1DmkIV
Lesen Sie kostenlos die 📖 deutsche Bedienungsanleitung für Canon Canon1DmkIV (276 Seiten) in der Kategorie Digitalkamera. Dieser Bedienungsanleitung war für 6 Personen hilfreich und wurde von 2 Benutzern mit durchschnittlich 4.5 Sternen bewertet
Seite 1/276

INSTRUCTIEHANDLEIDING
Deze instructiehandleiding is geldig vanaf oktober 2009. Voor informatie over de
compatibiliteit van de camera met accessoires en objectieven van na deze datum,
kunt u zich wenden tot een Canon Service Center.
CEL-SN8WA280 © CANON INC. 2009 GEDRUKT IN DE EU
CANON UK LTD
For technical support, please contact the Canon Help Desk:
Canon UK, RCC Customer Service
Unit 130, Centennial Park, Elstree, Herts, WD6 3SE, UK
Helpdesk: 0844 369 0100 (5 pence/min from a BT landline, other costs may vary)
Fax: 020 8731 4164
www.canon.co.uk
CANON INC.
30-2 Shimomaruko 3-chome, Ohta-ku, Tokyo 146-8501, Japan
Europa, Afrika & Midden-Oosten
CANON EUROPA N.V.
PO Box 2262, 1180 EG Amstelveen,
Nederland
CANON FRANCE SAS
17, quai du Président Paul Doumer
92414 Courbevoie cedex,
Frankrijk
Hot line 0825 002 923 (0,15 €/min.)
www.canon.fr
CANON DEUTSCHLAND GmbH
Europark Fichtenhain A10, 47807 Krefeld,
Duitsland
Helpdesk: 0180 500 6022 (0,14 €/min.)
www.canon.de
CANON ITALIA S.P.A.
Via Milano 8, I-20097 San Donato Milanese (MI),
Italië
Servizio clienti: 848 800519 (0,0787 €+ 0,0143 €/min)
Fax: 02-8248.4600
www.canon.it
CANON ESPAÑA S.A.
Avenida de Europa nº 6. 28108 Alcobendas (Madrid)
Helpdesk: 901.900.012 (€0,039/min)
Fax: (+34) 91 411 77 80
www.canon.es
CANON BELGIUM N.V. / S.A.
Berkenlaan 3, B – 1831 Diegem,
België
Helpdesk : (02) 620.01.97 (0,053 € + 0,053 €/min)
Fax: (02) 721.32.74
www.canon.be
CANON LUXEMBOURG S.A.
Rue des Joncs 21, L-1818 Howald,
Luxemburg
Helpdesk : 27 302 054 (0,12 €/min)
Fax: (352) 48 47 96232
www.canon.lu
CANON NEDERLAND N.V.
Bovenkerkerweg 59-61
1185 XB Amstelveen
Nederland
Helpdesk: 0900 – 202 2915 (0,13 €/min)
www.canon.nl
CANON DANMARK A/S
Knud Højgaards Vej 1, DK-2860 Søborg,
Denemarken
Helpdesk: 70 20 55 15 (0,25 DKK + 0,25 DKK/min)
Fax: 70 155 025
www.canon.dk
CANON NORGE as
Hallagerbakken 110, Postboks 33, Holmlia, 1201 Oslo,
Noorwegen
Helpdesk: 23 50 01 43 (0,89 NOK + 0,49 NOK/min)
www.canon.no
CANON OY
Kuluttajatuotteet, Huopalahdentie 24, PL1, 00351 Helsinki, Finland
Helpdesk: 020 366 466 (0,02 €/min + pvm tai mpm)
www.canon.fi
CANON SVENSKA AB
Gustav III:s Boulevard 26, S-169 88 Solna,
Zweden
Helpdesk: +46 (0)8 519 923 69 (0,23 SEK + 0,45 SEK/min)
Fax: +46 (0)8 97 20 01
www.canon.se
CANON (SCHWEIZ) AG
Industriestrasse 12, 8305 Dietlikon,
Zwitserland
Helpdesk: 0848 833 838 (0,08 CHF/min)
www.canon.ch
CANON AUSTRIA GmbH
Oberlaaer Strasse 233, A – 1110 Wien,
Oostenrijk
Helpdesk: 0810 081009 (0,07 €/min)
www.canon.at
CANON PORTUGAL, S.A.
Rua Alfredo Silva, 14 - Alfragide, 2610-016 Amadora, Portugal
Helpdesk: +351 21 42 45 190 (€0,0847 + €0,031/min)
www.canon.pt
WEB SELF-SERVICE: www.canon-europe.com
INSTRUCTIE-
HANDLEIDING
NEDERLANDS

2
Bedankt voor het kopen van een Canon-product.
De EOS-1D Mark IV is een hoogwaardige, krachtige digitale
spiegelreflexcamera met een grote, uiterst nauwkeurige CMOS-sensor
met ongeveer 16,10 effectieve megapixels, Dual DIGIC 4, 45 uiterst
nauwkeurige AF-punten met hoge snelheid (39 kruismetingspunten),
continu-opnamen met ongeveer 10 frames per seconde, Live view-
opnamen en filmopnamen in Full HD (Full High-Definition).
De camera reageert zeer snel op alle opnamesituaties, bevat tal van functies
voor veeleisende opnamen, is zelfs onder de moeilijkste omstandigheden
zeer betrouwbaar en kan worden gecombineerd met allerhande accessoires
om het scala aan opnamemogelijkheden nog verder uit te breiden.
Maak een aantal testopnamen om vertrouwd te raken met de camera
Met een digitale camera kunt u de opname die u hebt gemaakt direct
bekijken. Maak een aantal testopnamen terwijl u deze handleiding
doorneemt en bekijk het resultaat. U zult de camera dan beter begrijpen.
Lees eerst de Veiligheidsmaatregelen (pag. 266 en 267) en Tips en
waarschuwingen voor het gebruik (pag. 12 en 13) om slechte foto's en
ongelukken te voorkomen.
De camera testen voor gebruik en aansprakelijkheid
Bekijk de opname nadat u deze hebt gemaakt en controleer of deze goed is
vastgelegd. Wanneer de camera of de geheugenkaart gebreken vertoont en de
opnamen niet kunnen worden vastgelegd of naar een computer worden
gedownload, is Canon niet verantwoordelijk voor eventueel verlies of ongemak.
Copyright
Mogelijk verbiedt de wet op het auteursrecht in uw land het gebruik van
opnamen van mensen en bepaalde onderwerpen anders dan voor
privégebruik. Ook kan het maken van opnamen van bepaalde openbare
optredens, exposities en dergelijke zelfs voor privégebruik verboden zijn.
Geheugenkaarten
In deze handleiding verwijst 'CF-kaart' naar CompactFlash-kaarten en
'SD-kaart' naar SD/SDHC-kaarten. 'Kaart' verwijst naar alle
geheugenkaarten die worden gebruikt voor het opslaan van foto's of
films. Bij de camera is geen kaart voor het opslaan van foto's of
films meegeleverd. Deze dient u apart aan te schaffen.

3
Controleer voordat u begint of alle onderstaande onderdelen van
de camera aanwezig zijn. Neem contact op met uw dealer als er
iets ontbreekt.
* Bewaar bovengenoemde zaken zorgvuldig.
Controlelijst onderdelen
Batterij
LP-E4
(met beschermdeksel)
Batterijoplader
LC-E4
Interfacekabel
IFC-200U
Stereo-AV-kabel
AVC-DC400ST
EOS DIGITAL
Solution Disk
(software)
EOS DIGITAL
Software Instruction
Manuals Disk
(1) Instructiehandleiding (dit document)
(2) Beknopte gebruikershandleiding
Verkorte handleiding voor het maken van opnamen.
(3) Cd-romgids
Handleiding bij de meegeleverde software
(EOS DIGITAL Solution Disk) en de EOS DIGITAL
Software Instruction Manuals Disk.
Camera
(met oogschelp,
cameradop en kapje voor
het batterijcompartiment)
Brede
draagriem L6
Kabelbescherming
(met bevestigings-
schroef, pag. 26)

5
Hoofdstukken
Inleiding
Algemene informatie over de camera. 2
Aan de slag 27
Opname-instellingen
Opnamekwaliteit, ISO-snelheid, beeldstijl, etc. 55
De AF- en transportmodi instellen
De AF-modus, het AF-punt en de transportmodus instellen. 93
Belichting
Meetmethode, opnamemodus, flitser en andere instellingen. 103
Live view-opnamen
Foto's maken terwijl u op het LCD-scherm kijkt. 125
Filmopnamen
Films opnemen terwijl u op het LCD-scherm kijkt. 141
Opnamen weergeven
Foto's en films weergeven.
155
Sensorreiniging
Automatische reiniging, stofwisdata toevoegen en andere procedures.
183
Opnamen afdrukken
Afdrukken met PictBridge en DPOF gebruiken voor het opgeven van afdrukopties.
189
De camera aanpassen aan uw voorkeuren
Persoonlijke voorkeuzen (C.Fn) instellen, My Menu, etc.
203
Referentie 241
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11

6
2
1
Inleiding
Controlelijst onderdelen..................................................................................... 3
Symbolen en afspraken die in deze handleiding worden gebruikt .................... 4
Hoofdstukken .................................................................................................... 5
Functie-index................................................................................................... 10
Tips en waarschuwingen voor het gebruik ...................................................... 12
Verkorte Handleiding ....................................................................................... 14
Namen van onderdelen ................................................................................... 16
Aan de slag 27
De batterij opladen .......................................................................................... 28
De batterij plaatsen en verwijderen ................................................................. 32
Een gewoon stopcontact (afzonderlijk verkrijgbaar) gebruiken ....................... 33
De camera inschakelen ................................................................................... 34
De kaart plaatsen en verwijderen .................................................................... 36
Een objectief bevestigen en verwijderen ......................................................... 39
Basisbediening ................................................................................................ 40
Menugebruik.................................................................................................... 44
Menu-instellingen ............................................................................................ 46
Voordat u begint .............................................................................................. 49
De interfacetaal instellen .............................................................................. 49
De datum en tijd instellen ............................................................................. 49
De kaart formatteren .................................................................................... 50
De uitschakeltijd/automatisch uitschakelen instellen.................................... 52
De pieptoon uitzetten ................................................................................... 52
Kaartwaarschuwing ...................................................................................... 52
De standaardinstellingen van de camera herstellen .................................... 53
Opname-instellingen 55
De kaart selecteren voor opname of weergave............................................... 56
Opnamemethode met twee kaarten ............................................................. 57
De opnamekwaliteit instellen ........................................................................... 59
Het beeldformaat selecteren ........................................................................ 59
De JPEG-kwaliteit (compressie) instellen .................................................... 63
Z: De ISO-snelheid instellen....................................................................... 64
A Een beeldstijl selecteren ......................................................................... 66
A Een beeldstijl aanpassen ........................................................................ 68
Inhoud

7
Inhoud
4
3
A Een beeldstijl vastleggen .........................................................................70
De witbalans instellen ......................................................................................72
O Handmatige witbalans...............................................................................73
P De kleurtemperatuur instellen .....................................................................78
u Witbalanscorrectie ......................................................................................79
Reeksopnamen met automatische witbalans ...............................................80
Auto Lighting Optimizer (Auto Helderheid Optimalisatie) .................................81
Correctie voor belichting in het buitengebied ...................................................82
Een map maken en selecteren ........................................................................84
De bestandsnaam wijzigen ..............................................................................86
Methoden voor bestandsnummering................................................................88
Copyrightinformatie instellen............................................................................90
De kleurruimte instellen....................................................................................92
De AF- en transportmodi instellen 93
E: De AF-modus selecteren ..........................................................................94
S Het AF-punt selecteren ..............................................................................97
Wanneer niet automatisch kan worden scherpgesteld ..................................100
MF: handmatige focus ................................................................................100
R: De transportmodus selecteren ..........................................................101
j De zelfontspanner gebruiken ....................................................................102
Belichting 103
q De meetmethode selecteren ....................................................................104
d: Program AE ..............................................................................................106
s: Shutter priority AE...................................................................................108
f: Aperture priority AE................................................................................110
Scherptedieptecontrole ...............................................................................111
a: Manual Exposure.....................................................................................112
O Belichtingscompensatie ............................................................................113
h Reeksopnamen met automatische belichting (AEB) ................................114
A AE-vergrendeling......................................................................................115
Bulb-belichting................................................................................................116
2 Spiegel opklappen...................................................................................118
D Flitsfotografie .............................................................................................119
De flitser instellen...........................................................................................121

8
Inhoud
5
7
6
Live view-opnamen 125
z Live view-opnamen voorbereiden............................................................ 126
z Live view-opnamen.................................................................................. 127
Instellingen voor de opnamefunctie............................................................... 129
Menufunctie-instellingen................................................................................ 130
Automatisch scherpstellen............................................................................. 131
Handmatig scherpstellen ............................................................................... 138
Filmopnamen 141
k Filmopnamen voorbereiden..................................................................... 142
k Filmopnamen........................................................................................... 143
Opnamen maken met automatische belichting .......................................... 143
Opnamen maken met handmatige belichting............................................. 144
Instellingen voor de opnamefunctie............................................................... 150
Menufunctie-instellingen................................................................................ 151
Opnamen weergeven 155
x Opnamen weergeven.............................................................................. 156
B Weergave met opname-informatie .................................................. 157
x Snel opnamen zoeken ............................................................................ 159
y Meerdere opnamen weergeven op één scherm (indexweergave) ........ 159
I Door de opnamen navigeren (opnamesprong) ..................................... 160
u/y Vergrote weergave.............................................................................. 161
b De opname draaien.................................................................................. 162
k Genieten van films................................................................................... 163
k Films afspelen ......................................................................................... 165
X De eerste en laatste beelden van de film bewerken ................................ 167
Diavoorstelling (automatische weergave)...................................................... 168
Opnamen op de tv bekijken........................................................................... 170
J Opnamen beveiligen................................................................................ 172
K Spraakmemo's opnemen en afspelen....................................................... 174
a Opnamen kopiëren................................................................................... 176
L Opnamen wissen ...................................................................................... 179
De instellingen voor het weergeven van opnamen wijzigen.......................... 180
De helderheid van het LCD-scherm aanpassen ........................................ 180
De kijktijd instellen...................................................................................... 181
Verticale opnamen automatisch draaien .................................................... 182

9
Inhoud
10
11
8
9
Sensorreiniging 183
f Automatische sensorreiniging ................................................................184
Stofwisdata toevoegen...................................................................................185
Handmatige sensorreiniging ..........................................................................187
Opnamen afdrukken 189
Het afdrukken voorbereiden...........................................................................190
wAfdrukken..................................................................................................192
De opname bijsnijden .................................................................................197
W Digital Print Order Format (DPOF) ...........................................................199
Rechtstreeks afdrukken met DPOF ...............................................................202
De camera aanpassen aan uw voorkeuren 203
Persoonlijke voorkeuzen instellen..................................................................204
Persoonlijke voorkeuzen ................................................................................205
Persoonlijke voorkeuze-instellingen...............................................................208
C.Fn I: Belichting.........................................................................................208
C.Fn II: Beeld/Flitsbelichting/Weergave ......................................................214
C.Fn III: Autofocus/Drive .............................................................................218
C.Fn IV: Bediening/Overig ..........................................................................227
Persoonlijke voorkeuze-instellingen vastleggen en toepassen ......................235
My Menu vastleggen ......................................................................................237
Camera-instellingen opslaan en laden...........................................................238
Basisinstellingen van de camera vastleggen en toepassen...........................240
Referentie 241
Tabel met beschikbare functies .....................................................................242
Systeemoverzicht...........................................................................................244
B Camera-instellingen controleren .........................................................246
De batterijgegevens controleren ....................................................................247
De batterij voor datum/tijd vervangen ............................................................248
Problemen oplossen ......................................................................................249
Foutcodes ......................................................................................................256
Specificaties ...................................................................................................257
Veiligheidsmaatregelen..................................................................................266
Index ..............................................................................................................269

10
Voeding
Batterij
• Opladen Î
pag. 28
• Kalibratie Î
pag. 30
• Batterijniveau Î
pag. 35
• Batterijgegevens Î
pag. 247
Stopcontact ÃŽ
pag. 33
Automatisch uitschakelen
ÃŽ
pag. 52
Objectief
Bevestigen/verwijderen ÃŽ
pag. 39
Basisinstellingen
(menufuncties)
Menu's ÃŽ
pag. 46
Taal ÃŽ
pag. 49
Datum/tijd ÃŽ
pag. 49
De helderheid van het
LCD-scherm aanpassen
ÃŽ
pag. 180
Pieptoon ÃŽ
pag. 52
Ontspan sluiter zonder kaart
ÃŽ
pag. 52
Camera-instellingen wissen
ÃŽ
pag. 53
Opnamen vastleggen
Formatteren ÃŽ
pag. 50
Kaart selecteren ÃŽ
pag. 56
Opnemen op een kaart ÃŽ
pag. 57
Een map maken/selecteren
ÃŽ
pag. 84
Bestandsnaam ÃŽ
pag. 86
Bestandsnummer ÃŽ
pag. 88
Opnamekwaliteit
Beeldformaat ÃŽ
pag. 59
JPEG (compressie)
ÃŽ
pag. 63
ISO-snelheid ÃŽ
pag. 64
• ISO-snelheid verhogen Î
pag. 208
Beeldstijl ÃŽ
pag. 66
Kleurruimte ÃŽ
pag. 92
Functies voor kwaliteitsverbetering
•
Auto Lighting Optimizer (Auto
Helderheid Optimalisatie)
ÃŽ
pag. 81
• Correctie voor belichting
in het buitengebied ÃŽ
pag. 82
• Ruisreductie voor lange
belichtingstijden ÃŽ
pag. 214
• Ruisreductie voor hoge
ISO-snelheden ÃŽ
pag. 214
• Lichte tonen prioriteit Î
pag. 215
Witbalans
Witbalansinstelling ÃŽ
pag. 72
Handmatige witbalans ÃŽ
pag. 73
Kleurtemperatuurinstelling
ÃŽ
pag. 78
Witbalanscorrectie ÃŽ
pag. 79
Reeksopnamen met
automatische witbalans ÃŽ
pag. 80
Zoeker
Dioptrische aanpassing ÃŽ
pag. 40
Oculairafsluiter ÃŽ
pag. 117
Matglas verwisselen ÃŽ
pag. 232
AF
AF-modus ÃŽ
pag. 94
AF-puntselectie ÃŽ
pag. 97
Persoonlijke voorkeuzen voor
automatisch scherpstellen
• Aantal AF-punten Î
pag. 223
• AF-puntuitbreiding Î
pag. 222
•
AI Servo-trackinggevoeligheid
ÃŽ
pag. 218
•
AI Servo AF-trackingmethode
ÃŽ
pag. 219
• Werking AF Servo Î
pag. 218
•
Verticaal/horizontaal AF-punt
ÃŽ
pag. 226
• AF-fijnafstelling Î
pag. 221
Handmatig scherpstellen
ÃŽ
pag. 100
Lichtmeting
Meetmethode ÃŽ
pag. 104
Multi-spotmeting ÃŽ
pag. 105
Functie-index

11
Functie-index
Transport
Transportmodi ÃŽ
pag. 101
Maximale opnamereeks
ÃŽ
pag. 62
Zelfontspanner ÃŽ
pag. 102
Opnamen maken
Program AE ÃŽ
pag. 106
Shutter priority AE ÃŽ
pag. 108
Aperture priority AE ÃŽ
pag. 110
Manual exposure ÃŽ
pag. 112
Bulb ÃŽ
pag. 116
Spiegel opklappen ÃŽ
pag. 118
Scherptedieptecontrole
ÃŽ
pag. 111
Aanpassing van de belichting
Belichtingscompensatie
ÃŽ
pag. 113
AEB ÃŽ
pag. 114
AE-vergrendeling ÃŽ
pag. 115
Veiligheidsshift ÃŽ
pag. 210
Flitser
Externe flitser ÃŽ
pag. 119
Flitsbesturing ÃŽ
pag. 121
Persoonlijke voorkeuzen flitser
ÃŽ
pag. 124
Live view-opnamen
Foto's maken ÃŽ
pag. 126
• AF Î
pag. 131
•
Handmatig scherpstellen
ÃŽ
pag. 138
• Belichtingssimulatie Î
pag. 130
• Rasterweergave Î
pag. 130
Filmopnamen
Filmopnamen ÃŽ
pag. 142
• Opnamen maken met
automatische belichting ÃŽ
pag. 143
• Opnamen maken met
handmatige belichting ÃŽ
pag. 144
• Opnamegrootte Î
pag. 151
Opnamen weergeven
Kijktijd ÃŽ
pag. 181
Weergave van één opname
ÃŽ
pag. 156
Indexweergave ÃŽ
pag. 159
Door beelden navigeren
(opnamesprong) ÃŽ
pag. 160
Vergrote weergave ÃŽ
pag. 161
Opnamen roteren ÃŽ
pag. 162
Diavoorstelling ÃŽ
pag. 168
Filmweergave ÃŽ
pag. 165
De eerste en laatste
beelden van de film
bewerken ÃŽ
pag. 167
Opnamen op de
tv bekijken ÃŽ
pag. 170
Beveiligen ÃŽ
pag. 172
Spraakmemo ÃŽ
pag. 174
Opnamen kopiëren Î
pag. 176
Wissen ÃŽ
pag. 179
Afdrukken
PictBridge ÃŽ
pag. 190
Afdrukopties (DPOF) ÃŽ
pag. 199
Aanpassen
Persoonlijke
voorkeuzen (C.Fn) ÃŽ
pag. 204
Persoonlijke voorkeuze-
instellingen vastleggen ÃŽ
pag. 235
My Menu ÃŽ
pag. 237
Camera-instellingen
opslaan ÃŽ
pag. 238
Basisinstellingen van
de camera vastleggen ÃŽ
pag. 240
Sensorreiniging
Sensorreiniging ÃŽ
pag. 184
Stofwisdata toevoegen ÃŽ
pag. 185

12
Omgaan met de camera
Deze camera is een precisie-instrument. Laat de camera niet vallen en stel
deze niet bloot aan fysieke schokken.
De camera is niet waterdicht en kan niet onder water worden gebruikt. Neem
direct contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center als u de camera
per ongeluk in het water laat vallen. Droog de camera af met een droge doek als
er waterspatten op de camera zijn gekomen. Wrijf de camera grondig schoon
met een licht vochtige doek als deze in aanraking is gekomen met zoute lucht.
Houd de camera buiten het bereik van apparaten met sterke magnetische velden,
zoals magneten of elektrische motoren. Houd de camera eveneens uit de buurt van
apparaten die sterke radiogolven uitzenden, zoals grote antennes. Sterke magnetische
velden kunnen storingen veroorzaken en opnamegegevens beschadigen.
Laat de camera niet achter in een extreem warme omgeving, zoals in een auto die
in direct zonlicht staat. Door de hoge temperaturen kan de camera defect raken.
De camera bevat elektronische precisieschakelingen. Probeer nooit de
camera te demonteren of zelf reparaties of onderhoud uit te voeren.
Gebruik een blaasbuisje om stof van de lens, zoeker, reflexspiegel of het matglas te
blazen. Gebruik geen reinigingsmiddelen die organische oplosmiddelen bevatten
om de camerabehuizing of lens schoon te vegen. Neem voor het verwijderen van
hardnekkig vuil contact op met het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Raak de elektrische contactpunten van de camera nooit met uw vingers aan.
Als u dat wel doet, kunnen de contactpunten gaan roesten. Roest op de
contactpunten kan ertoe leiden dat de camera niet goed meer functioneert.
Als de camera plotseling van een koude in een warme omgeving
terechtkomt, kan zich condens vormen op de camera en op de inwendige
delen. Voorkom condensvorming door de camera eerst in een afgesloten
plastic tas te plaatsen. Zorg ervoor dat de camera is aangepast aan de
hogere temperatuur voordat u de camera uit de tas haalt.
Gebruik de camera niet als zich hierop condens heeft gevormd. Zo voorkomt
u beschadiging van de camera. Als zich condens heeft gevormd, verwijdert
u het objectief, de kaart en de batterij uit de camera. Wacht tot de condens is
verdampt voordat u de camera gebruikt.
Verwijder de batterij en berg de camera op een koele, droge en goed
geventileerde plaats op als u deze gedurende langere tijd niet gaat gebruiken.
Ook als de camera is opgeborgen, moet u de sluiter zo nu en dan enkele
malen bedienen om te controleren of de camera nog goed functioneert.
Vermijd opslag op plaatsen waar bijtende chemicaliën worden gebruikt,
zoals een donkere kamer of een laboratorium.
Als de camera langere tijd niet is gebruikt, test u alle functies voordat u de
camera weer gaat gebruiken. Als u de camera langere tijd niet hebt gebruikt
en opnamen wilt gaan maken van een belangrijke gebeurtenis, is het
raadzaam de camera te laten controleren door uw Canon-dealer of zelf te
controleren of de camera goed functioneert.
Tips en waarschuwingen voor het gebruik

13
Tips en waarschuwingen voor het gebruik
LCD-paneel en LCD-scherm
Hoewel het LCD-scherm is gefabriceerd met hogeprecisietechnologie en meer
dan 99,99% effectieve pixels heeft, kunnen er onder de 0,01% resterende
pixels enkele dode pixels voorkomen. Dode pixels hebben altijd dezelfde kleur,
bijvoorbeeld zwart of rood. Dit is geen defect. De dode pixels zijn ook niet van
invloed op de vastgelegde opnamen.
Als het LCD-scherm lange tijd aan blijft staan, kan het scherm inbranden en
zijn er restanten van de eerdere weergave te zien. Dit is echter een tijdelijk
effect dat verdwijnt als de camera enkele dagen niet wordt gebruikt.
Bij lage of hoge temperaturen kan het LCD-scherm langzamer reageren of er
zwart uitzien. Bij kamertemperatuur functioneert het scherm weer normaal.
Kaarten
Let op het volgende om de kaart en vastgelegde gegevens te beschermen:
Laat de kaart niet vallen of nat worden en buig de kaart niet. Oefen geen
druk op de kaart uit en stel deze niet bloot aan fysieke schokken en
trillingen.
Gebruik of bewaar de kaart niet in de buurt van voorwerpen met sterke
magnetische velden zoals tv's, luidsprekers en magneten. Mijd ook plaatsen
met statische elektriciteit.
Plaats de kaart niet in direct zonlicht of in de buurt van hittebronnen.
Bewaar de kaart in een houder.
Bewaar de kaart niet op hete, stoffige of vochtige plaatsen.
Objectief
Nadat u het objectief hebt losgedraaid van de camera,
bevestigt u de lensdoppen of plaatst u het objectief
met de achterkant naar boven om krassen op het
lensoppervlak en de elektrische contactpunten te
voorkomen.
Waarschuwingen bij langdurig gebruik
Als u lange tijd achtereen continu-opnamen, Live view-opnamen of filmopnamen
maakt, kan de camera heet worden. Dit is geen defect. Het langdurig
vasthouden van een hete camera kan echter wel een lichte verbranding van de
huid veroorzaken.
Contact-
punten

15
Verkorte Handleiding
6Stel de camera in op de
standaardinstellingen. (pag. 53)
In het menuscherm onder tabblad [
7
] selecteert
u [
Wis alle camera-instellingen
].
• Druk op de knop <
M
>, draai aan het
instelwiel <
6
> of <
5
> om de optie te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
• De modus Program AE <
d
> wordt ingesteld.
7Stel scherp op het onderwerp.
(pag. 41)
Richt het AF-kader op het onderwerp.
Druk de ontspanknop half in; de
camera stelt vervolgens scherp op het
onderwerp.
8Maak de opname. (pag. 41)
Druk de ontspanknop helemaal in om
een opname te maken.
9Bekijk de opname. (pag. 181)
De opname wordt ongeveer 2 seconden
op het LCD-scherm weergegeven.
Druk op de knop <
x
> om de opname
nogmaals weer te geven (pag. 156).
U kunt opnamen maken als er een CF-kaart of een SD-kaart in de camera is geplaatst.
Zie 'Opnamen weergeven' (pag. 156) voor het bekijken van de
opnamen die u tot nu toe hebt gemaakt.
Ga voor meer informatie over het verwijderen van een opname
naar 'Opnamen wissen' (pag. 179).

16
Namen van onderdelen
Lampje van de
zelfontspanner
(pag. 102)
Contactpunten
(pag. 13)
Objectief-
bevestiging
Objectief-
vergrendelingsstift
Greep
Hoofdinstelwiel bij
verticale opnamen
(pag. 42/43)
Ontspanknop bij verticale
opnamen (pag. 41/43)
Knop voor
scherptediepte-
controle (pag. 111)
Objectief-
ontgrendelings-
knop (pag. 39)
Objectiefbevestigingsmarkering
(pag. 39)
Spiegel (pag. 118/187)
Microfoon voor films
(pag. 143)
Bevestigingspunt
handriem (pag. 26)
Cameranummer
Statiefbevestigingspunt
<I>
Knop voor
FE-vergrendeling/
multi-spotmeting/filmopnamen
bij verticale opnamen
(pag. 43/105/119/143)
A
an-uitschakelaar bij
verticale opnamen
(pag. 43)
Ontspanknop
(pag. 41)
Cameradop (pag. 39)

17
Namen van onderdelen
Contactpunten voor
flitssynchronisatie
Flitserschoen
<6> Hoofdinstelwiel
(pag. 42)
<O> Knop voor belichtingscompensatie/
diafragma (pag. 113/112)
<U> Knop LCD-paneelverlichting
(pag. 116) <I> Knop voor
FE-vergrendeling/
multi-spotmeting/
filmopnamen
(pag. 105/119/143)
<Z>
Knop voor ISO-snelheid
(pag. 64/144)
Bevestigingspunt
draagriem
(pag. 26)
Aan-uitschakelaar/
snelinstelwiel (pag. 34)
<5>
Snelinstelwiel
(pag. 43)
<9> Multifunctionele
knop (pag. 42)
<p> AF-startknop
bij verticale opnamen
(pag. 41/43/95/96/127/147)
<S/u> Knop voor
AF-puntselectie/vergroten
bij verticale opnamen
(pag. 43/97/161/197)
<A/y>
Knop voor
AE-vergrendeling/verkleinen
bij verticale opnamen
(pag. 43/115/161,197)
<0> Instelknop/
knop voor Live
view-opnamen
(pag. 44/126)
Oogschelp
(pag. 40)
LCD-scherm
(pag. 44/180)

18
Namen van onderdelen
<Q> Knop voor
lichtmeetmethode/
flitsbelichtingscompensatie
(pag. 104/119)
<W> Knop voor
selectie opnamemodus
(pag. 106/127/143/144)
<o>
Knop voor selectie AF-
modus/transportmodus
(pag. 94/101)
<Y> Knop voor
A
EB-instelling
(pag. 114)
Batterij-
ontgrendelknop
(pag. 32/33)
Batterij (pag. 28)
Luidspreker (pag. 165/175)
<V> Scherpstelvlakmarkering
LCD-paneel aan de bovenzijde
(pag. 21)
<p>
AF-startknop
(pag. 41/95/96/127/147)
<A/y> Knop voor
AE-vergrendeling/
verkleinen
(pag. 115/161/197)
<S/u>
Knop voor
AF-puntselectie/
vergroten
(pag. 97/161/197)
Hendel
oculairafsluite
r
(pag. 117)
Zoekeroculair
Knop voor dioptrische aanpassing
(pag. 40)
Systeemuitbreidingsaansluiting
Bevestigingspunt
voor de Wireless
File Transmitter
Als u de Wireless File Transmitter WFT-E2 aansluit op de
systeemuitbreidingsaansluiting, moet u de firmware van de WFT-E2
bijwerken naar versie 2.0.0 of hoger.

20
Namen van onderdelen
Zoekerinformatie
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Centrale cirkel voor spotmeting
Matglas
<
q
>
Manual exposure
<w> AE-vergrendeling
AEB actief
Multi-spotmeting
<D> Flitser gereed
Waarschuwing voor onjuiste
FE-vergrendeling
<q> Meetmethode
<e> Snelle synchronisatie
(FP-flits)
<r> FE-vergrendeling
FEB actief
Sluitertijd
Bulb (buLb)
FE-vergrendeling
Bezig (buSY)
Diafragma
<y> Belichtingscompensatie
Flitsbelichtingscompensatie
<u> Witbalanscorrectie
<i>
Pictogram
ISO-snelheid
AF-kader
AF-punt
: Kruismeting
AF-punten
: AF-punten
Indicator
belichtingsniveau
Max.
opnamereeks
<p>
JPEG-pictogram
<1>
RAW-pictogram
<z> Batterijniveau
<o>
Focusbevestigingslampje
<H> Lichte tonen prioriteit
ISO-snelheid
Resterende opnamen
Opnamemedia vol (Full)
Standaardbelichtingsindex
Belichtingsniveauschaal
: 1 stop
: 1/3 stop
Overbelichting
Flitsoverbelichting
Belichtingsniveau
Flitsbelichtingsniveau
Flitsonderbelichting
Onderbelichting
AF-puntselectiemodus
( AF, SEL [ ], SEL AF)
Indicator opnamemedia (Card *)
AF-puntregistratie
( HP, SEL [ ], SEL HP)
[ ]
--
--
[ ]
--
--

21
Namen van onderdelen
LCD-paneel aan de bovenzijde
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Diafragma
Aantal reeksopnamen met
automatische belichting
Verwerving stofwisdata (
- -
)
Opname mode
d : Program AE
f : Aperture priority AE
a : Manual exposure
s : Shutter priority AE
Meetmethode
q
Meervlaks meting
w Deelmeting
r Spotmeting
e Centrum gew.
gemiddeld
Flitsbelichtingscompensatie
AEB
Indicator belichtingsniveau
Waarde belichtingscompensatie
AEB-bereik
Waarde flitsbelichtingscompensatie
Transportmodus
u Enkelbeeld
o Continu-opnamen met
hoge snelheid
p Continu-opnamen met
lage snelheid
k Zelfontspanner (10 sec.)
l Zelfontspanner (2 sec.)
6 Stille enkele opname
Belichtings-
niveauschaal
AF-modus
X:
1-beeld AF
Z:
AI Servo AF
Resterende opnamen
Timer zelfontspanner
Bulb-belichtingstijd (uur)
Opnamemedia vol (Full)
Foutcode
Resterende opnamen
Sluitertijd
Bulb (buLb)
Bulb-belichtingstijd (min.:sec.)
FE-vergrendeling (FEL)
Bezig (buSY)
Fout (Err)
Sensorreiniging (CLn)
Lichte tonen
prioriteit
ISO-snelheid
AF-puntselectiemodus
( AF, SEL [ ], SEL AF)
Indicator opnamemedia (Card *)
AF-puntregistratie
( HP, SEL [ ], SEL HP)
Batterijniveau
zxcm
bn
Spiegel opklappen
[ ]
--
--
[ ]
--
--
ISO-snelheid
Verwerving stofwisdata (
- - - -
)

22
Namen van onderdelen
LCD-paneel aan de achterzijde
*1:
wordt weergegeven wanneer de Wireless File Transmitter WFT-E2 II of WFT-E2 wordt
gebruikt.
*2:
dit pictogram wordt weergegeven wanneer de camera is aangesloten op een computer.
*3:
wordt weergegeven wanneer de WFT-E2 II of WFT-E2 en externe media worden gebruikt.
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Witbalans
Q Auto
W Daglicht
E Schaduw
R Bewolkt
Y Kunstlicht
U Wit TL licht
I Flitser
O Custom
P Kleurtemperatuur
Pictogram
CF-kaart-
selectie
Pictogram
SD-kaartselectie
Mapnummer
Indicator opnamemedia
(Full, Err)
Indicator SD-kaart
Indicator
CF-kaart
Bestandsnummer
Nummer handmatige
witbalans
Kleurtemperatuur
Nummer persoonlijke
witbalans
Handmatige witbalans,
verwervingsweergave
([ * ])
Pictogram gegevensoverdracht*2
Beeldformaat
3 Groot
4 Middelgroot1
5 Middelgroot2
6 Klein
1 RAW
K1 Middelgroot RAW
61 Klein RAW
Monochroomopnamen
Pictogram verbinding met externe media*3
Pictogram externe
mediaselectie*3
LAN-verbinding via kabel*1
Draadloze LAN-verbinding*1
Witbalanscorrectie

23
Namen van onderdelen
Scherm met opname-instellingen
Alleen de instellingen die momenteel zijn toegepast worden weergegeven.
Opname mode
d : Program AE
f : Aperture
priority AE
a : Manual
exposure
s : Shutter
priority AE
Meetmethode
q Meervlaks meting
w Deelmeting
r Spotmeting
e Centrum gew.
gemiddeld
<y> Flitsbelichtings-
compensatie
<Y> AEB
Indicator
belichtingsniveau
Transportmodus
u Enkelbeeld
o Continu-opnamen met
hoge snelheid
p Continu-opnamen met
lage snelheid
k
Zelfontspanner (10 sec.)
l Zelfontspanner (2 sec.)
6 Stille enkele opname
<A> AE-vergrendeling
AF-modus
X: 1-beeld AF
Z: AI Servo AF
Resterende opnamen
Sluitertijd
BULB: Bulb
<H> Lichte tonen
prioriteit
ISO-snelheid
Beeldstijl
P Standaard
Q Portret
R Landschap
S Neutraal
U Natuurlijk
V Monochroom
W Gebruiker 1-3
Batterijniveau
zxcm
b
n
<2> Spiegel opklappen
ISO-snelheid
<o> Focusbevestigings-
lampje
<D> Flitser gereed
<e> Snelle synchronisatie
(FP-flits)
<r> FE-vergrendeling/
FEB actief
Max. opnamereeks
Diafragma
Wanneer de camera wordt ingeschakeld en op de knop <
B
> wordt gedrukt terwijl niets
wordt weergegeven op het LCD-scherm, dan wordt standaard het scherm met opname-
instellingen weergegeven. Om de weergave uit te schakelen, drukt u nogmaals op de knop.
Voor de weergave van opname-instellingen, zie [8C.Fn II -10: INFO-
knop bij opname] op pagina 217.

24
Namen van onderdelen
Batterij LP-E4
Beschermdeksel
Batterijontgrendelknop
Contact-
punten
Ontgrendelknop
Uiteinde met
ontgrendelknop
Uiteinde met contactpunten

25
Namen van onderdelen
Batterijoplader LC-E4
Lader voor batterij LP-E4 (pag. 28).
Aansluiting voor auto-oplaadkabel
Knop voor kalibratie/controleren
resterende gebruiksduur
Oplaadlampje
Indicator voor batterijniveau/
kalibratiestatus (ontladen)/
lampje resterende gebruiksduur
Batterij-
compartiment
Netsnoeraansluiting
Netsnoer
Bescherm
klepjes (2)

26
Namen van onderdelen
Riem Kabelbescherming
Handriem (afzonderlijk verkrijgbaar)
De nekriem en de handriem bevestigen
De kabelbescherming gebruiken
De nekriem bevestigen
Systeemuitbreidingsaansluiting
Interfacekabel
HDMI-kabel (afzonderlijk verkrijgbaar)
123
456
Nadat u de riem hebt vastgemaakt, trekt u deze strak zodat deze niet uit de
gesp kan glijden.

27
1
Aan de slag
In dit hoofdstuk worden voorbereidende stappen en de
basisbediening van de camera uitgelegd.
Stof vermijden
Vervang objectieven zo snel mogelijk en op een plaats die zoveel
mogelijk stofvrij is.
Breng de cameradop aan op de camera wanneer u deze zonder
objectief bewaart.
Verwijder stof van de cameradop voordat u deze bevestigt.

28
1Sluit de oplader aan op een
stopcontact.
Sluit de stekker aan op een stopcontact
en het netsnoer op de oplader.
Wanneer er geen batterij is geplaatst,
zijn alle lampjes uit.
2Verwijder de beschermdeksels
van de oplader en de batterij.
Verwijder het beschermdeksel van
de oplader door het naar buiten te
schuiven.
3Laad de batterij op.
Schuif de batterij in de sleuf van de
oplader, zoals aangegeven door de
pijl, en zorg ervoor dat de batterij
stevig vastzit.
U kunt de batterij in sleuf A of B plaatsen.
XDe batterij begint met opladen en het
groene statuslampje gaat knipperen.
XWanneer de batterij volledig is
opgeladen, branden alle laadniveau-
indicators (50%/80%/100%).
Het duurt ongeveer 2 uur om een lege
batterij volledig op te laden.
Hoe lang het duurt om de batterij
op te laden, is afhankelijk van de
omgevingstemperatuur en het
laadniveau van de batterij.
De batterij opladen

29
De batterij opladen
Het verdient aanbeveling om de batterij op te laden op de dag
dat u deze gaat gebruiken of een dag ervoor.
Zelfs wanneer de camera is opgeborgen, raakt een opgeladen
batterij geleidelijk aan leeg.
Verwijder de batterij na het opladen en haal het netsnoer uit het stopcontact.
Bevestig de beschermdeksels wanneer de batterij en oplader niet worden gebruikt.
Gebruik de batterij bij een omgevingstemperatuur van 0 °C - 45 °C.
Voor een optimale prestatie van de batterij wordt een omgevingstemperatuur
van 10 °C - 30 °C aanbevolen. In een koude omgeving, bijvoorbeeld in de
sneeuw, kunnen de prestaties en werking van de batterij tijdelijk afnemen.
Verwijder de batterij wanneer u de camera niet gebruikt.
Als de batterij langere tijd in de camera blijft zitten, is er sprake van een
kleine lekstroom, waardoor de batterij verder wordt ontladen en minder lang
meegaat. Haal de batterij uit de camera en plaats het beschermdeksel
terug voordat u de batterij opbergt. Als u de batterij opbergt nadat u deze
volledig hebt opgeladen, kunnen de prestaties van de batterij teruglopen.
De batterijoplader kan ook in het buitenland worden gebruikt.
De batterijoplader is compatibel met een stroombron van 100 V AC t/m
240 V AC 50/60 Hz. Indien nodig kunt u een in de handel verkrijgbare
stekkeradapter voor het desbetreffende land of de desbetreffende
regio gebruiken. Sluit geen draagbare spanningsomvormer aan op de
batterijoplader. Dit kan de batterijoplader beschadigen.
Controleer de batterijprestaties.
Druk tijdens het opladen van de batterij op de knop
<
PERFORMANCE
> om het prestatieniveau van de
batterij te controleren. Het prestatieniveau wordt
aangegeven door de laadniveau-indicator.
(groen) : de batterijprestaties zijn in orde.
(groen):
de oplaadprestaties van de batterij zijn een beetje afgenomen.
(rood) : het wordt aanbevolen een nieuwe batterij te kopen.
Als de batterij snel leeg raakt, zelfs nadat deze volledig is
opgeladen, is de batterij uitgeput.
Controleer de laadprestatie van de batterij (pag. 247) en schaf een nieuwe batterij aan.
Tips voor het gebruik van de batterij en batterijoplader

30
De batterij opladen
Met oplaadkabel CB-570 voor in de auto (afzonderlijk verkrijgbaar)
kunt u de oplader via de aansluiting <DC IN> aansluiten op de
sigarettenaansteker van uw auto.
Wanneer u de batterij op deze manier oplaadt, moet u ervoor zorgen
dat de motor van de auto loopt. Verwijder de oplaadkabel uit de
sigarettenaansteker als de motor van de auto niet loopt. Als u de
oplaadkabel in de sigarettenaansteker laat zitten, wordt mogelijk
stroom onttrokken aan de accu van de auto.
Gebruik geen spanningsomvormer voor de auto met de batterijoplader.
De batterij kan alleen worden opgeladen met een accu van 12 V DC
of 24 V DC in een negatief geaarde auto. De vorm of afmetingen
van de sigarettenaansteker in bepaalde auto's zijn mogelijk
ongeschikt voor de oplaadkabel.
Dit geeft aan dat u de batterij moet kalibreren, zodat het juiste
batterijniveau wordt gedetecteerd en de batterijniveau-indicator van
de camera het juiste batterijniveau kan weergeven. Kalibreren is niet
verplicht. Als u de batterij alleen wilt opladen, kunt u de batterij na
ongeveer 10 seconden automatisch laten beginnen met opladen. Als
u de kalibratie wel wilt uitvoeren, drukt u op de knop <
CALIBRATE
>
terwijl het lampje <
CAL/CHARGE
> rood knippert. De laadniveau-
indicator knippert rood en de kalibratie (ontlading) wordt gestart.
Nadat de kalibratie is voltooid, wordt de batterij automatisch opnieuw
opgeladen. Hoe voller de batterij is, hoe langer de kalibratie duurt. De
aanduidingen <
2h
>, <
4h
>, en <
10h
> op de zijkant van de laadniveau-
indicator geven aan hoe lang het ongeveer zal duren om de kalibratie
(ontlading) te voltooien. Als het lampje <
10h
> rood knippert, duurt het
ongeveer tien uur.
Nadat de kalibratie is voltooid en de batterij helemaal leeg is, duurt
het vervolgens nog twee uur om de batterij volledig op te laden. Als
u de kalibratie voordat deze is voltooid wilt beëindigen en de batterij
wilt gaan opladen, verwijdert u de batterij uit de oplader en plaatst u
deze daarna weer terug.
De aansluiting voor de sigarettenaansteker in de auto gebruiken om de batterij op te laden
Het lampje <CAL/CHARGE> knippert rood

31
De batterij opladen
Wanneer alle drie de laadniveau-indicators groen knipperen, ligt de
interne temperatuur van de batterij niet tussen 0 °C en 40 °C.
Het opladen van de batterij begint wanneer de interne temperatuur
tussen 0 °C en 40 °C ligt.
Als alle kalibratiestatusindicators rood knipperen of als alle lampjes
(inclusief het lampje <CAL/CHARGE>) rood en groen knipperen,
verwijder dan de batterij uit de oplader en breng deze naar uw
dealer of het dichtstbijzijnde Canon Service Center.
Als een andere batterij dan de LP-E4 op de oplader wordt geplaatst,
knipperen de lampjes (inclusief het lampje <CAL/CHARGE>) ook
rood en groen; de batterij kan dan niet worden opgeladen.
Alle drie de laadniveau-indicators knipperen
De oplader kan geen andere batterijen opladen dan batterij LP-E4.
Batterij LP-E4 is uitsluitend geschikt voor producten van Canon.
Wanneer u deze oplaadt met een batterijoplader of een ander product
dat niet van Canon is, kunnen zich defecten of ongelukken voordoen
waarvoor Canon geen aansprakelijkheid aanvaardt.
Wanneer twee batterijen aan de oplader zijn gekoppeld, wordt de batterij
die als eerste werd aangesloten ook als eerste opgeladen. Daarna wordt
de andere batterij opgeladen.
Hoewel de ene batterij kan worden opgeladen terwijl de andere wordt
gekalibreerd, is het niet mogelijk om twee batterijen gelijktijdig op te laden
of te kalibreren.
Het kalibreren van een batterij kan het beste plaatsvinden wanneer de
batterij bijna leeg is. Als u de kalibratie uitvoert met een volledig
opgeladen batterij duurt het gehele kalibratie- en oplaadproces in totaal
ongeveer twaalf uur (het ontladen duurt ongeveer tien uur en het volledig
opladen ongeveer twee uur).

33
Met de AC-adapterset ACK-E4 (afzonderlijk verkrijgbaar) kunt u de
camera op een gewoon stopcontact aansluiten en hoeft u het
batterijniveau niet in de gaten te houden.
1Sluit de stekker van de
DC-koppeling aan.
Steek de stekker van de DC-
koppeling in de DC-aansluiting
van de AC-adapter.
2Sluit het netsnoer aan.
Steek de stekker in het stopcontact
en sluit het netsnoer aan op de
AC-adapter.
3Plaats de DC-koppeling.
Zorg ervoor dat de DC-koppeling
stevig vastzit en draai de
ontgrendelknop in de richting van
de pijl.
Verwijder na gebruik van de camera
het netsnoer uit het stopcontact.
Een gewoon stopcontact (afzonderlijk verkrijgbaar) gebruiken
De DC-koppeling is niet waterdicht; zorg dus dat deze niet nat wordt
wanneer u buiten werkt.
Sluit het netsnoer of de DC-koppeling nooit aan en koppel deze nooit los
terwijl de aan-uitschakelaar van de camera op <1> of <J> staat.

34
<2>:
De camera is uitgeschakeld en
werkt niet. Zet de aan-
uitschakelaar op deze positie
wanneer u de camera niet gebruikt.
<1> : De camera is ingeschakeld.
<J> : De camera en <5> werken
(pag. 43).
Wanneer u de aan-uitschakelaar instelt
op <
1/J
> of <
2
> wordt de
sensorreiniging automatisch uitgevoerd.
Tijdens het reinigen van de sensor wordt
<
f
> op het LCD-scherm weergegeven.
Zelfs tijdens het reinigen van de sensor kunt
u opnamen maken. Door de ontspanknop half
in te drukken (pag. 41), stopt u het reinigen
van de sensor en kunt u een opname maken.
Als u met de aan-uitschakelaar snel achter
elkaar tussen <
1/J
> en <
2
> wisselt,
wordt het pictogram <
f
> mogelijk niet
weergegeven. Dit is normaal en is geen defect.
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld
nadat deze ongeveer een minuut niet is gebruikt. Om de camera weer
in te schakelen, drukt u gewoon de ontspanknop half in (pag. 41).
U kunt de automatische uitschakeltijd wijzigen door middel van de
menu-instelling [5 Uitschakelen] (pag. 52).
De camera inschakelen
Aan-uitschakelaar/snelinstelwiel
De zelfreinigende sensor
Automatisch uitschakelen
Als u de aan-uitschakelaar op <2> zet terwijl een opname op de kaart
wordt opgeslagen, wordt [Opslaan...] weergegeven en wordt de camera
uitgeschakeld nadat de opname op de kaart is opgeslagen.

35
De camera inschakelen
Wanneer de aan-uitschakelaar op <1> staat, heeft het batterijniveau
een van de volgende zes niveaus.
Levensduur batterij
De bovenstaande cijfers zijn gebaseerd op een volledig opgeladen batterij LP-E4,
zonder Live view-opnamen, en de testcriteria van de CIPA (Camera & Imaging
Products Association).
Het batterijniveau controleren
Pictogram
Niveau
(%) Indicatie
z100 - 70
Batterijniveau is hoog genoeg
x69 - 50
Batterijniveau is hoger dan 50%
c49 - 20
Batterijniveau is lager dan 50%
m19 - 10 Batterijniveau is laag
b9 - 1
Batterij is bijna leeg
n0 Laad de batterij op
Temperatuur Bij 23 °C Bij 0 °C
Maximumaantal opnamen Circa 1500 Circa 1200
Het aantal mogelijke opnamen neemt af bij een van de volgende bewerkingen:
• De ontspanknop half ingedrukt houden.
• De AF vaak activeren zonder een foto te maken.
• Het LCD-scherm vaak gebruiken.
• De Image Stabilizer (beeldstabilisatie) van het objectief gebruiken.
Het werkelijke aantal opnamen kan lager zijn dan hierboven is
aangegeven, afhankelijk van de opnameomstandigheden.
Voor de bediening van het objectief wordt ook stroom van de batterij gebruikt.
Afhankelijk van het gebruikte objectief kan het maximumaantal opnamen lager zijn.
Zie pagina 129 voor informatie over de gebruiksduur van de batterij bij
het maken van Live view-opnamen.
Zie het menu [6 Accu info] om de status van de batterij verder te
controleren (pag. 247).

36
U kunt in de camera zowel een CF-kaart als een SD-kaart gebruiken.
Opnamen kunnen worden opgeslagen als er ten minste één kaart
in de camera is geplaatst.
Als in beide kaartsleuven een kaart is geplaatst, kunt u kiezen op welke
kaart opnamen worden opgeslagen, of dezelfde opnamen tegelijkertijd
op beide kaarten opslaan (pag. 56 en 57).
Als u een SD-kaart gebruikt, moet de schakelaar voor schrijfbeveiliging
van de kaart omhoog staan om schrijven/wissen toe te staan.
1Open het klepje.
Trek de ontgrendelknop van het
deksel uit en draai deze in de richting
van de pijl.
2Plaats de kaart.
De linkersleuf is voor een CF-kaart en
de rechtersleuf voor een SD-kaart.
Plaats de kant met de kleine
openingen in de camera met de
etiketzijde van de CF-kaart naar u toe,
zoals aangegeven in de illustratie
.
Als de CF-kaart verkeerd wordt geplaatst,
kan de camera beschadigd raken.
XDe uitwerpknop voor de CF-kaart
steekt naar buiten.
Plaats de SD-kaart met de etiketzijde
naar u toe. Druk de kaart in de sleuf
totdat deze vastklikt.
3Sluit het klepje.
Druk op het klepje totdat het
dichtklikt.
De kaart plaatsen en verwijderen
De kaart plaatsen
Schakelaar voor
schrijfbeveiliging

37
De kaart plaatsen en verwijderen
4Zet de aan-uitschakelaar
op <1>.
XHet aantal resterende opnamen
wordt weergegeven op het bovenste
LCD-paneel en in de zoeker.
XHet LCD-paneel aan de achterzijde
geeft aan welke kaarten zijn
geplaatst. De opnamen worden
opgeslagen op de kaart met de
pijl < > naast de indicator van de
betreffende kaart.
Indicator CF-kaart
Indicator SD-kaart
Pictogram kaartselectie
Resterende opnamen
U kunt ook SDHC-geheugenkaarten in de camera plaatsen.
Hoewel de dikte van de twee CF-kaarten (CompactFlash)
verschillend is, kunt u beide typen in de camera plaatsen.
Ultra DMA (UDMA) CF-kaarten en kaarten van het type harde schijf zijn
ook te gebruiken met de camera. Op CF-kaarten van het type Ultra DMA
(UDMA) worden de gegevens sneller geschreven.
Het aantal mogelijke opnamen is afhankelijk van de capaciteit van kaart,
de opnamekwaliteit, de ISO-snelheid, enzovoort.
Door de menuoptie [2 Ontspan sluiter zonder kaart] in te stellen
op [Uitschakelen], voorkomt u dat u vergeet een kaart te plaatsen
(pag. 52).

38
De kaart plaatsen en verwijderen
1Open het klepje.
Zet de aan-uitschakelaar op <2>.
Controleer of de lees-/schrijfindicator
uit is en open vervolgens het klepje.
2Verwijder de kaart.
Druk op de uitwerpknop om de
CF-kaart te verwijderen.
Als u de SD-kaart wilt verwijderen, drukt u
deze voorzichtig in en laat u de kaart weer
los. Trek de kaart vervolgens naar buiten.
Sluit het klepje.
De kaart verwijderen
De lees-/schrijfindicator brandt of knippert wanneer gegevens worden
overgebracht naar de kaart en wanneer gegevens worden opgeslagen op
of gelezen of gewist van de kaart. Wanneer de lees-/schrijfindicator brandt
of knippert, worden de volgende handelingen ten zeerste afgeraden. Als u
deze handelingen toch uitvoert, kunnen de opnamegegevens beschadigd
raken. Ook de kaart of de camera kunnen beschadigd raken.
• Het klepje van de kaartsleuf openen.
• De batterij verwijderen.
• De camera schudden of ergens tegenaan stoten.
Als er op de kaart al opnamen zijn opgeslagen, kan het zijn dat het
opnamenummer niet begint bij 0001 (pag. 88).
Als er een kaartfout op het LCD-scherm wordt weergegeven, verwijdert u de kaart en plaatst
u deze opnieuw. Gebruik een andere kaart als het probleem aanhoudt.
Als u alle opnamen op de kaart naar een computer kunt overbrengen, brengt u alle opnamen over
en formatteert u de kaart met de camera (pag. 50). De kaart functioneert dan wellicht weer normaal.
Als u een kaart van het type harde schijf vasthoudt, dient u deze altijd bij de zijden
vast te pakken. U kunt de kaart namelijk beschadigen wanneer u de platte
oppervlakken vastpakt. Kaarten van het type harde schijf zijn gevoeliger voor
trillingen en fysieke schokken dan andere geheugenkaarten. Als u een dergelijke
kaart gebruikt, dient u er op te letten dat de camera niet wordt blootgesteld aan
trillingen of fysieke schokken, vooral tijdens het opslaan of weergeven van opnamen.
Raak de contactpunten van de SD-kaart niet aan met uw vingers of met metalen voorwerpen.
Zelfs als de aan-uitschakelaar op <2> staat, is het mogelijk dat de lees-/
schrijfindicator knippert wanneer u een kaart plaatst of verwijdert.

39
1Verwijder de doppen.
Verwijder de achterste lensdop en
de cameradop door ze los te draaien
in de richting die door de pijl wordt
aangegeven.
2Bevestig het objectief.
Zorg ervoor dat de rode punt van het
objectief en de camera zich op gelijke
hoogte bevinden en draai het objectief
(zie pijl) totdat deze op zijn plaats klikt.
3Stel de focusinstellingsknop
op het objectief in op <f>
(automatisch scherpstellen).
Als de knop is ingesteld op <g>
(handmatig scherpstellen), kan niet
automatisch worden scherpgesteld.
4Verwijder de voorste lensdop.
Druk op de objectiefontgrendelings-
knop en draai het objectief in de
richting van de pijl.
Draai het objectief totdat dit niet meer
verder kan en koppel het objectief los.
Bevestig de achterste lensdop op het
losgekoppelde objectief.
Een objectief bevestigen en verwijderen
Een objectief bevestigen
Het objectief verwijderen
Kijk niet rechtstreeks naar de zon door een lens. Dit kan het
gezichtsvermogen beschadigen.
De camera kan niet worden gebruikt in combinatie met EF-S-objectieven.

41
Basisbediening
De ontspanknop heeft twee stappen. U kunt de ontspanknop half
indrukken. Vervolgens kunt u de ontspanknop helemaal indrukken.
Half indrukken
Hiermee activeert u de automatische
scherpstelling en de automatische
lichtmeting die de sluitertijd en het
diafragma instelt.
De belichtingsinstelling (sluitertijd en
diafragma) wordt weergegeven op het
bovenste LCD-paneel en in de zoeker (
9
).
Helemaal indrukken
De sluiter ontspant en de opname wordt
gemaakt.
Bewegingsonscherpte voorkomen
Het bewegen van de camera tijdens het belichtingsmoment wordt
bewegingsonscherpte genoemd. Bewegingsonscherpte kan onscherpe
opnamen veroorzaken. Let op het volgende om bewegingsonscherpte
te voorkomen:
•
Houd de camera goed vast zoals weergegeven op de vorige pagina.
• Druk de ontspanknop half in om automatisch scherp te stellen en
druk de ontspanknop vervolgens volledig in.
Ontspanknop
Het indrukken van de knop <p> heeft hetzelfde resultaat als het
half indrukken van de ontspanknop.
Als u de ontspanknop helemaal indrukt zonder deze eerst half in te
drukken of als u de ontspanknop half indrukt en direct daarna volledig,
zal de opname iets worden vertraagd.
Zelfs wanneer een menu of opname wordt weergegeven of wanneer u
een opname maakt, kunt u direct teruggaan naar de opnamemodus door
de ontspanknop half in te drukken.

43
Basisbediening
Voordat u het instelwiel <
5
> gebruikt, moet u de aan-uitschakelaar instellen op <
J
>.
(1)
Druk op een knop en draai aan het instelwiel <
5
>.
Wanneer u een knop indrukt, blijft de functie zes
seconden lang (
9
) geselecteerd. Tijdens deze zes
seconden kunt u de gewenste instelling maken met
het instelwiel <
5
>. Wanneer de functieselectie niet
meer actief is of als u de ontspanknop half indrukt, is
de camera klaar om een opname te maken.
Met het instelwiel kunt u een opnamemodus,
transportmodus, flitsbelichtingscompensatie, AF-punt,
ISO-snelheid, beeldstijl, belichtingscompensatie
(wanneer de knop <
O
> wordt ingedrukt), beeldformaat,
witbalans, enzovoort selecteren of instellen.
(2)
Draai alleen aan het instelwiel <
5
>.
Draai terwijl u in de zoeker of op het bovenste
LCD-paneel kijkt aan het instelwiel <
5
> om
de gewenste instelling te selecteren.
Met dit instelwiel kunt u een waarde voor de
belichtingscompensatie en het diafragma
voor handmatige belichting instellen, een
AF-punt selecteren, enzovoort.
Aan de onderkant van de camera bevinden zich een aantal knoppen en
een instelwiel voor verticaal fotograferen (pag. 16 en 17).
Voordat u de knoppen en het instelwiel voor verticaal
fotograferen gaat gebruiken, moet u de bijbehorende
aan-uitschakelaar instellen op <
1
>.
Wanneer u de bedieningselementen voor verticaal
fotograferen niet gebruikt, kunt u de schakelaar beter op
<
2
> zetten om onbedoeld gebruik te voorkomen.
5 Selecteren met het snelinstelwiel
Verticaal fotograferen
U kunt stap (1) zelfs uitvoeren als de aan-uitschakelaar op <1> staat.

44
Met de menu's kunt u verschillende functies instellen, zoals de pieptoon, datum/
tijd, enzovoort. Terwijl u naar het LCD-scherm kijkt, gebruikt u de knop
<
M
> op de achterkant van de camera en de instelwielen <
6
> en <
5
>.
Menugebruik
Pictogram Kleur Categorie Beschrijving
1/2Rood Opnamemenu Items m.b.t. het maken van opnamen
3/4Blauw Weergavemenu
Items m.b.t. het weergeven van opnamen
5/6/7Geel Instelmenu Functie-instellingen van de camera
8Oranje Persoonlijke voorkeuze-instellingen van de camera
9Groen Hiermee kunt u vaakgebruikte menuopties en
persoonlijke voorkeuzen vastleggen
<5>
Snelinstelwiel
Tab b l a d
Menu-items Menu-instellingen
1 Opname 1
4 Weergave 2
8
Persoonlijke voorkeuzen
Knop <M>
<6>
Hoofdinstelwiel
LCD-scherm
7 Instellingen 3
9 My Menu
Knop <0>
6 Instellingen 2
5 Instellingen 1
2 Opname 2
3 Weergave 1

45
Menugebruik
1Geef het menu weer.
Druk op de knop <M> om het
menu weer te geven.
2Selecteer een tabblad.
Draai aan het instelwiel <6> om
een tabblad te selecteren.
3Selecteer het gewenste item.
Draai aan het instelwiel <5> om het
item te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
4Selecteer de instelling.
Draai aan het instelwiel <5> om de
gewenste instelling te selecteren.
De huidige instelling wordt blauw
weergegeven.
5
Stel de geselecteerde instelling in.
Druk op <0> om de instelling vast
te leggen.
6Sluit het menu af.
Druk op de knop <M> om het
menu af te sluiten en terug te keren
naar de opnamemodus.
Procedure voor menu-instellingen
In de beschrijvingen van de menufuncties hieronder wordt er vanuit gegaan
dat u op de knop <
M
> hebt gedrukt om het menuscherm weer te geven.
U kunt <9> gebruiken om menuopties in te stellen (behalve [3 Wis
beelden] en [5 Formatteren]).

47
Menu-instellingen
4 Weergave 2 (blauw) pagina
5 Instellingen 1 (geel)
6 Instellingen 2 (geel)
Overbel. waarsch. Uitschakelen / Inschakelen 157
AF punt weerg. Uitschakelen / Inschakelen 158
Histogram Helderheid / RGB 158
Schermvergroting Vergroot vanuit beeldcentrum / Vergroot vanuit
gesel. AF punt 161
spring m/61 beeld / 10 beelden / 100 bldn / Datum / Folder /
Movie / Foto's 160
Diavoorstelling
De opnamen selecteren en de speeltijd en
instellingen voor herhalen instellen voor
automatische weergave
168
Uitschakelen
1 min. / 2 min. / 4 min. / 8 min. / 15 min. / 30 min. / Uit
52
Opn.functie+media/
folder sel.
[Opn. functie] Standaard / Auto media wissel /
Apart opslaan / Opsl. nr meerdere
[Opn./weerg.] [Weergave] / f / g / u
[Folder] Een map maken en selecteren
57
56
84
Bestandnr. Continu / Auto reset / M-reset 88
Bestndsnaam inst.
Bestandsnaam (unieke instelling) / User setting 1 /
User setting 2
86
Beeld omkeren Aan zD / Aan D / Uit 182
Formatteren Hiermee kunt u gegevens op de kaart
initialiseren en wissen 50
LCD helderheid
Aanpassing tot een van zeven helderheidsniveaus
180
Datum/Tijd
Stel de datum (jaar, maand, dag) en tijd (uur, min., sec.) in
49
TaalKSelecteerbare taal 49
Videosysteem NTSC / PAL 170
Accu info Type, resterende capaciteit, sluitertelling,
laadprestatiecontrole 247
Live view/
moviefunctie-inst.
LV z/k-inst. / AF mode / Rasterweergave /
Bel.simulatie / Meettimer / Movieopn.formaat /
Geluidsopname
126
130
142
151
(→ pag. 48 )

48
Menu-instellingen
7 Instellingen 3 (geel) pagina
8 Persoonlijke voorkeuzen (oranje)
9 My Menu (groen)
Opslaan/laden inst. op media
Camera-instellingen opslaan op of laden van de kaart
238
Opslaan/toepassen
basis inst.
De basisinstellingen van de camera worden
vastgelegd en toegepast op de camera 240
Wis alle camera-
instellingen
De camera wordt ingesteld op de
standaardinstellingen 53
Copyrightinformatie
Geef copyrightinformatie weer / Voer naam van auteur
in / Voer copyrightdetails in / Verwijder copyrightinfo
90
Sensorreiniging Auto. reiniging / Reinig nu / Reinig handmatig 184
Firmware versie Voor het bijwerken van de firmware -
WFT instellingen
Wordt weergegeven wanneer externe media
worden gebruikt via de WFT-E2 II of WFT-E2
(beide afzonderlijk verkrijgbaar)
-
C.Fn I: Belichting
Hiermee past u de camerafuncties aan uw
persoonlijke voorkeuren aan
208
C.Fn II:
Beeld/Flitsbelichting/
Weergave
214
C.Fn III:
Autofocus/Drive
218
C.Fn IV:
Bediening/Overig
227
Wis persoonlijke
voorkeuze (C.Fn) Wist alle persoonlijke voorkeuze-instellingen 204
C.Fn instellingen
Registreren/toepassen
Persoonlijke voorkeuze-instellingen worden
opgeslagen en toegepast op de camera 235
My Menu instellingen Hier kunt u vaakgebruikte menu-items en
persoonlijke voorkeuzen opslaan 237
Wat er in [2 Beeld formaat] wordt weergegeven, is afhankelijk van de
instelling [Opn.functie] (pag. 57) bij [5 Opn. functie+media/folder
sel.]. Als [Opn.functie] is ingesteld op [Apart opslaan], dient u het
beeldformaat voor de desbetreffende kaart te selecteren.
Wat wordt weergegeven voor [
LV z/k-inst.
] is afhankelijk van de instelling
[
6Live view/moviefunctie-inst.
]. Welke framesnelheid wordt weergegeven
voor [
Movieopn.formaat
] is afhankelijk van de instelling bij [
6
Videosysteem
].

49
1Selecteer [TaalK].
Selecteer op het tabblad [6] het item
[TaalK] (het derde item van boven)
en druk vervolgens op <0>.
2Stel de gewenste taal in.
Draai aan het instelwiel <5 om de
taal te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
XDe interfacetaal wordt gewijzigd.
Controleer of de datum en tijd correct zijn ingesteld op de camera.
Stel indien nodig de juiste datum en tijd in.
1Selecteer [Datum/Tijd].
Selecteer [
Datum/Tijd
] op het tabblad
[
6
] en druk vervolgens op <
0
>.
2
Stel de datum, tijd en datumnotatie in.
Draai aan het instelwiel <
5
> om het cijfer te selecteren.
Druk op <
0
> zodat wordt weergegeven.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de gewenste
instelling te selecteren en druk vervolgens op
<
0
>. (Hiermee gaat u terug naar .)
3Verlaat de instelling.
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
OK
] te
selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
XDe datum/tijd wordt ingesteld en het
menu verschijnt weer.
Voordat u begint
3 De interfacetaal instellen
3 De datum en tijd instellen
Het is belangrijk om de juiste datum en tijd in te stellen, omdat deze samen
met elke opname worden vastgelegd.

51
Voordat u begint
Low-level-formattering
Wanneer [g] is geselecteerd, is low-level-formattering mogelijk.
Als de schrijfsnelheid naar de SD-kaart lager is dan normaal of als
u de gegevens op de SD-kaart volledig wilt wissen, schakelt u het
selectievakje voor [Low level format] in en formatteert u de kaart.
Druk op de knop <L>.
Druk in stap 3 op de vorige pagina
op de knop <L>.
XHet selectievakje voor [Low level
format] wordt ingeschakeld <X>.
Wanneer <X> wordt weergegeven,
selecteert u [OK] om de low-level-
formattering te starten.
Wanneer de geheugenkaart wordt geformatteerd of wanneer gegevens
worden gewist, verandert alleen de bestandsbeheerinformatie. De eigenlijke
gegevens worden niet volledig gewist. Houd hier rekening mee wanneer u de
kaart verkoopt of weggooit. Als u de kaart weggooit, dient u een low-level-
formattering uit te voeren of de kaart fysiek onbruikbaar te maken om te
voorkomen dat persoonlijke gegevens in handen van derden kunnen komen.
De capaciteit van de geheugenkaart die in het formatteringsscherm wordt
weergegeven, kan lager zijn dan de capaciteit die op de kaart staat.
Aangezien bij het low-level-formatteringsproces alle sectoren op de SD-
kaart die opname-informatie kunnen bevatten, worden gewist, duurt het
formatteren langer dan het normale formatteringsproces.
U kunt de low-level-formattering stoppen door [Annuleer] te selecteren.
Ook in dat geval is de normale formatteerprocedure voltooid en kunt u de
SD-kaart gewoon gebruiken.

52
Voordat u begint
Om de batterij te sparen, wordt de camera automatisch uitgeschakeld nadat deze
een bepaalde tijd niet is gebruikt. U kunt de tijdsduur voor automatisch uitschakelen
wijzigen. Als u niet wilt dat de camera automatisch wordt uitgeschakeld, zet u deze
functie op [
Uit
]. Nadat de camera is uitgeschakeld, kunt u deze weer inschakelen
door op de ontspanknop of een andere knop te drukken.
1Selecteer [Uitschakelen].
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Uitschakelen] en druk vervolgens
op <0>.
2Stel de gewenste tijd in.
Draai aan het instelwiel <
5
> om de instelling
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
U kunt de pieptoon uitschakelen zodat deze niet piept wanneer op het
onderwerp is scherpgesteld.
1 Selecteer [Pieptoon].
Selecteer op het tabblad [
2
] de optie [
Pieptoon
] en druk vervolgens op <
0
>.
2 Selecteer [Uit].
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
Uit
] te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
Hiermee voorkomt u dat u opnamen maakt zonder dat er een kaart in de camera is geplaatst.
1 Selecteer [Ontspan sluiter zonder kaart].
Selecteer op het tabblad [
2
] [
Ontspan sluiter zonder kaart
] en druk op <
0
>.
2 Selecteer [Uitschakelen].
Draai aan het instelwiel <5> om [Uitschakelen] te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3
De uitschakeltijd/automatisch uitschakelen instellen
3 De pieptoon uitzetten
3 Kaartwaarschuwing
Zelfs wanneer [
Uit
] is ingesteld, wordt het LCD-scherm automatisch na 30 minuten
uitgeschakeld om stroom te besparen. (De camera zelf wordt niet uitgeschakeld.)

53
Voordat u begint
De opname-instellingen en menu-instellingen van de camera kunnen
worden teruggezet op de standaardinstellingen.
1
Selecteer [
Wis alle camera-instellingen
].
Selecteer op het tabblad [7] de optie
[Wis alle camera-instellingen] en
druk vervolgens op <0>.
2Selecteer [OK].
Draai aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
XHieronder vindt u de
standaardinstellingen van de camera.
3 De standaardinstellingen van de camera herstellen
Opname-instellingen
Instellingen voor opnamekwaliteit
Opname mode d (Program AE) Opn.functie Standaard
AF mode 1-beeld AF Beeld formaat 3 (Groot)
AF punt
Automatische selectie
JPEG kwaliteit 8
Meetmethode q
(Meervlaks meting)
ISO snelheid A (AUTO)
Beeldstijl P
(Standaard)
Transport mode u
(Enkelbeeld)
Correctie helderheid
randen
Inschakelen/
Correctiegegevens
blijven behouden
Belichtings-
compensatie 0 (Nul)
Kleurruimte sRGB
AEB Geannuleerd Witbalans Q (Auto)
Flitsbelichtings.
comp. 0 (Nul) Handmatige
witbalansgegevens
Vastgelegde
instelling behouden
Externe Speedlite
besturing
Ongewijzigd Persoonlijke
witbalans
Vastgelegde
instelling behouden
Witbalanscorrectie Geannuleerd
WB-BKT Geannuleerd
Bestandnr. Continu
Bestndsnaam inst. Preset code
Copyrightinformatie
Informatie behouden
Auto. reiniging Inschak.
Stofwisdata Gewist

54
Voordat u begint
Camera-instellingen
Instellingen voor Live view-/filmopnamen
Uitschakelen 1 min. LV z/k-inst. Uitschakelen
Pieptoon Aan AF mode Live mode
Ontspan sluiter
zonder kaart Inschakelen Rasterweergave Uit
Belichtings-
simulatie Inschakelen
Kijktijd 2 sec.
Overbel. waarsch. Uitschakelen Movieopn.
formaat 1920x1080
AF punt weerg. Uitschakelen
Ingesteld AF-punt Geannuleerd
(midden)
Geluidsopname Aan
Meettimer 16 sec.
Histogram Helderheid
Schermvergroting Centrum
spring m/610 beelden
Beeld omkeren AanzD
Diavoorstelling Alle bldn
LCD helderheid
Datum/Tijd Ongewijzigd
Taal Ongewijzigd
Videosysteem Ongewijzigd
Basis instell. Ongewijzigd
My Menu
instellingen Ongewijzigd
Weergave van
My Menu Uitschak.
Persoonlijke
voorkeuzen Ongewijzigd

55
2
Opname-instellingen
In dit hoofdstuk worden functie-instellingen voor
opnamen uitgelegd: opnamekwaliteit, ISO-snelheid,
Beeldstijl, witbalans, Auto Lighting Optimizer (Auto
Helderheid Optimalisatie), correctie voor belichting
in het buitengebied, enzovoort.

57
De kaart selecteren voor opname of weergave
Als zowel de CF-kaart als de SD-kaart in de camera is geplaatst,
kunt u de opnamemethode instellen voor de kaarten.
1Selecteer [Opn.functie+media/
folder sel.].
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Opn.functie+media/folder sel.] en
druk vervolgens op <0>.
2Selecteer [Opn.functie].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Opn.functie] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
3Selecteer de opslagmethode.
Draai aan het instelwiel <5> om de
opslagmethode te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Standaard
De opnamen worden opgeslagen op de kaart die werd geselecteerd
met de procedure op de vorige pagina.
Auto media wissel
Hetzelfde als bij de instelling [Standaard], maar als op een gegeven
moment de kaart vol is, zal de camera automatisch overschakelen
naar de andere kaart voor het opslaan van de opnamen.
Apart opslaan
U kunt het beeldformaat voor opnamen voor elke kaart afzonderlijk
instellen (pag. 59). Elke opname wordt op zowel de CF-kaart als de SD-
kaart met het ingestelde beeldformaat opgeslagen. Het beeldformaat
kan vrij worden ingesteld op bijvoorbeeld
3
en
5
of
1
en
K1
.
Opsl. nr meerdere
Elke opname wordt gelijktijdig op zowel de CF-kaart als de SD-kaart met
hetzelfde beeldformaat opgeslagen. U kunt ook RAW+JPEG selecteren.
3 Opnamemethode met twee kaarten

58
De kaart selecteren voor opname of weergave
Wanneer [Auto media wissel] is ingesteld, wisselt de kaart waarop
opnamen worden opgeslagen van f naar g en naar u.
Wanneer [Apart opslaan] of [Opsl. nr meerdere] is ingesteld, wordt de
opname onder hetzelfde bestandsnummer op zowel de CF-kaart als de
SD-kaart opgeslagen. Bovendien wordt op het LCD-paneel aan de
bovenzijde en in de zoeker het aantal mogelijke opnamen van de kaart
met het laagste aantal weergegeven. Als een van de kaarten vol raakt,
wordt [Kaart* vol] weergegeven en kunnen er geen opnamen meer
worden gemaakt. Als dat gebeurt, kunt u de kaart vervangen of de
opslagmethode op [Standaard] of [Auto media wissel] instellen. U kunt
vervolgens de kaart selecteren waarop nog ruimte is en doorgaan met
het maken van opnamen.

59
U kunt het beeldformaat (vastgelegde pixels), het afbeeldingstype
(JPEG of RAW) en de JPEG-kwaliteit (compressie) instellen.
Met 3/4/5/6 wordt het beeld als JPEG-afbeelding opgenomen.
In de modi 1/K1/61 moet de opname worden bewerkt met de
meegeleverde software.
U kunt het beelformaat op een van de twee onderstaande manieren instellen.
Het LCD-paneel aan de achterzijde gebruiken om het
beeldformaat in te stellen
1Druk op de knop <B>. (9)
Druk één of twee keer op de knop
<B> om de kaart en het
beeldformaat weer te geven op het
LCD-paneel aan de achterzijde.
2Selecteer het beeldformaat.
Draai aan het instelwiel <5> om het
beeldformaat te selecteren.
Als 1/K1/61 en 3/4/5/6
tegelijkertijd worden weergegeven,
worden er tegelijkertijd een RAW- en
een JPEG-afbeelding op de kaart
opgeslagen.
Draai aan het instelwiel <
6
> om de kaart
te selecteren waarop opnamen moeten
worden opgeslagen of waarvan opnamen
moeten worden weergegeven (pag. 56).
De opnamekwaliteit instellen
Het beeldformaat selecteren
Beeldformaat/kaart z WB
Als [Opn.functie] is ingesteld op [Apart opslaan] (pag. 57), draait u aan het
instelwiel <6> om de kaart te selecteren en het beeldformaat voor de
betreffende kaart in te stellen.

60
De opnamekwaliteit instellen
Het menuscherm gebruiken om het beeldformaat in te stellen
1 Selecteer [Beeld formaat].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [Beeld formaat] en druk
vervolgens op <0>.
2 Stel het beeldformaat in.
Draai aan het instelwiel <
6
> om een RAW-
beeldformaat te selecteren. Draai aan het instelwiel
<
5
> om een JPEG-beeldformaat te selecteren.
In het scherm geeft het getal '
***M
(megapixels)
**** x ****
' het aantal
opgeslagen pixels aan. [
****
] staat
voor het aantal mogelijke opnamen.
Druk op <
0
> om de instelling vast te leggen.
Voorbeelden van instellingen voor het beeldformaat
Alleen 361+5
Alleen 1
Als [–] is ingesteld voor zowel RAW als JPEG, wordt 3 ingesteld.
Als [
Opn.functie
] is ingesteld op [
Apart opslaan
] (pag. 57), wijkt het
instellingenscherm af. U kunt het beeldformaat voor elke kaart afzonderlijk instellen.
Overeenkomstig het geselecteerde beeldformaat wordt het pictogram
<p> of <1> rechts in de zoeker weergegeven.
De pictogrammen voor het beeldformaat geven het volgende aan:
1 (RAW), K1 (Middelgroot RAW), 61 (Klein RAW), JPEG,
3 (Groot), 4 (Middelgroot 1), 5 (Middelgroot 2), 6 (Klein).

63
De opnamekwaliteit instellen
De opnamekwaliteit (compressie) kan voor elk beeldformaat,
3/4/5/6, worden ingesteld.
1Selecteer [JPEG kwaliteit].
Selecteer op het tabblad [2] de
optie [JPEG kwaliteit] en druk
vervolgens op <0>.
2 Selecteer het beeldformaat.
Draai aan het instelwiel <5> om het
gewenste beeldformaat te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
3Stel de gewenste kwaliteit
(compressie) in.
Draai aan het instelwiel <5> om de
instelling te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
Hoe hoger het getal, des te hoger de
kwaliteit (en lager de compressie).
Voor 6 - 10 wordt <i> weergegeven.
Voor 1 - 5 wordt <o> weergegeven.
3 De JPEG-kwaliteit (compressie) instellen
Bij een hogere opnamekwaliteit wordt het aantal mogelijke opnamen kleiner.
Bij een lagere opnamekwaliteit wordt het aantal mogelijke opnamen juist
groter.

65
Z: De ISO-snelheid instellen
Als u de ISO-snelheid instelt op 'A',
wordt de werkelijk in te stellen ISO-
snelheid weergegeven wanneer u de
ontspanknop half indrukt. Zoals
hieronder wordt aangegeven, wordt de
ISO-snelheid automatisch aangepast
aan de opnamemodus.
Standaard-ISO-snelheid
* Als de opnamemodus <d> is en u een externe Speedlite gebruikt voor
reflectieflitsen, wordt ISO 400-1600 automatisch ingesteld.
*
Indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt ISO 100 of een hogere ISO-snelheid ingesteld.
Over ISO-snelheid 'A' (Auto)
Opnamemodus Instelling ISO-snelheid
d/s/f/aISO 100 - 12800
Bulb Vastgezet op ISO 400
Met flitser Vastgezet op ISO 400*
Wanneer [8C.Fn I -3: Instellen ISO-snelheidsrange] (pag. 208) wordt
gekozen, zijn de instellingen voor de boven- en ondergrens en de
automatische ISO-instelling als volgt.
In de opnamemodi d/s/f/a
Zelfs wanneer de bovengrens wordt ingesteld op H1, H2, of H3 en de
ondergrens op L, wordt ISO 100-12800 automatisch ingesteld.
Als u de boven- en ondergrens beperkt ten opzichte van de standaardinstelling,
wordt de ISO-snelheid automatisch ingesteld binnen het ingestelde bereik.
Bij bulb-belichting en flitsfotografie
Als ISO 400 niet binnen de boven- en ondergrens valt, wordt de ISO-
snelheid zo dicht mogelijk bij 400 ingesteld.
Zelfs als [
8C.Fn I -3: Instellen ISO-snelheidsrange
], [
8C.Fn I -12:
Instellen sluitertijdbereik
] (pag .211) of [
8C.Fn I -13: Instellen
diafragmabereik
] (pag. 211) is ingesteld om het instelbare bereik te beperken, kan
als [
8C.Fn I -8: Veiligheidsshift
] (pag. 210) is ingesteld op [
1: Inschakelen
(Tv/Av)
] of [
2: Inschakelen(ISO snelheid)
], een instelling buiten het beperkte
bereik worden opgegeven om een correcte belichting te verkrijgen.

66
Door een beeldstijl te selecteren, kunt u opname-effecten verkrijgen
die passen bij uw fotografische expressie of bij het onderwerp.
1Druk op de knop <A>.
Wanneer de camera gereed is om
opnamen te maken, drukt u op de
knop <A>.
XHet scherm Beeldstijl verschijnt.
2Selecteer een beeldstijl.
Draai aan het instelwiel <6> of
<5> om een beeldstijl te selecteren
en druk vervolgens op <0>.
XDe beeldstijl wordt ingesteld en de
camera is gereed om opnamen te
maken.
P Standaard
Het beeld ziet er levendig, scherp en helder uit. Dit is een algemene
beeldstijl die in de meeste omstandigheden geschikt is.
Q Portret
Voor mooie huidskleurtinten. De opname heeft zachtere kleuren.
Gebruik deze instelling voor close-ups van vrouwen en kinderen.
Door de [Kleurtoon] te wijzigen (pag. 68), kunt u de huidskleurtint
aanpassen.
R Landschap
Voor levendige blauwe en groene tinten en zeer scherpe en heldere
beelden. Gebruik deze instelling voor indrukwekkende
landschappen.
A
Een beeldstijl selecteren
Beeldstijleffecten
U kunt ook het menu [1 Beeldstijl] gebruiken om de beeldstijl te
selecteren.

67
A Een beeldstijl selecteren
S Neutraal
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan
geven om opnamen met de computer te bewerken. Voor natuurlijke
kleuren en ingetogen opnamen.
U Natuurlijk
Deze beeldstijl is geschikt voor gebruikers die er de voorkeur aan geven om
opnamen met de computer te bewerken. Wanneer het onderwerp wordt vastgelegd
bij een daglichtkleurtemperatuur van 5200 K, wordt de kleur colorimetrisch
aangepast aan de kleur van het onderwerp. De foto is mat en ingetogen.
V Monochroom
Voor zwart-witopnamen.
W Gebruiker 1-3
U kunt een basisbeeldstijl selecteren, zoals [
Portret
] of [
Landschap
],
of een beeldstijlbestand selecteren en dit vervolgens naar wens aanpassen
en vastleggen onder [
Gebruiker *
] (pag. 70). Een niet-aangepaste beeldstijl
onder Gebruiker 1, 2 of 3 heeft dezelfde instellingen als de beeldstijl Standaard.
De symbolen boven in het scherm waarin de beeldstijl kan worden gekozen,
hebben betrekking op parameters zoals [
Scherpte
] en [
Contrast
]. De cijfers geven
de parameterinstellingen voor iedere beeldstijl aan, zoals [
Scherpte
] en [
Contrast
].
Symbolen
De symbolen
Monochrome JPEG-opnamen kunnen niet worden omgezet naar kleurenopnamen.
Als u later opnamen in kleur wilt maken, dient u ervoor te zorgen dat de instelling
[
Monochroom
] is geannuleerd. Wanneer [
Monochroom
] is geselecteerd,
wordt <
0
> weergegeven in de zoeker en op het LCD-paneel aan de achterzijde.
gScherpte
hContrast
iVerzadiging
jKleurtoon
kFiltereffect (monochroom)
lToningeffect (monochroom)

68
U kunt de beeldstijl naar wens aanpassen door individuele parameters te wijzigen,
bijvoorbeeld [
Scherpte
] en [
Contrast
]. Maak proefopnamen om het resultaat te
bekijken. Zie de volgende pagina voor het aanpassen van [
Monochroom
].
1Druk op de knop <A>.
2Selecteer een beeldstijl.
Draai aan het instelwiel <
6
> of <
5
>
om een beeldstijl te selecteren en druk
vervolgens op de knop <
B
>.
3Selecteer een parameter.
Draai aan het instelwiel <5> om
de parameter te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
4Stel de parameter in.
Draai aan het instelwiel <5> om de
parameter naar wens in te stellen en
druk vervolgens op <0>.
Druk op de knop <M> om de
aangepaste parameters op te slaan.
Het scherm voor het selecteren van
een beeldstijl verschijnt weer.
XInstellingen die afwijken van de
standaardinstelling worden blauw
weergegeven.
Parameterinstellingen en -effecten
A
Een beeldstijl aanpassen
g Scherpte 0: minder scherpe contouren +7: scherpe contouren
h Contrast -4: laag contrast +4: hoog contrast
i Verzadiging -4: lage verzadiging +4: hoge verzadiging
j Kleurtoon -4: roodachtige huidskleur +4: geelachtige huidskleur

69
A Een beeldstijl aanpassen
Voor Monochroom kunt u [Filtereffect] en [Toningeffect] instellen,
evenals [Scherpte] en [Contrast].
kFiltereffect
U kunt op een monochrome opname
witte wolken of groene bomen meer
laten afsteken door een filtereffect toe
te passen.
lToningeffect
Door een toningeffect toe te passen kunt
u een monochrome opname in de
desbetreffende kleur maken. Hierdoor kan
de opname er indrukwekkender uitzien.
U kunt de volgende opties selecteren: [
N:Geen
]
[
S:Sepia
] [
B:Blauw
] [
P:Paars
] [
G:Groen
].
Monochroom aanpassen
Door [Stand.inst.] te selecteren in stap 3, kunt u de standaard-
parameterinstellingen van de respectieve beeldstijl herstellen.
Als u opnamen wilt maken met de gewijzigde beeldstijl, volgt u stap 2 op de
voorgaande pagina om de beeldstijl te selecteren en opnamen te maken.
Filter Voorbeeldeffecten
N: Geen Normale zwart-witopname zonder filtereffecten.
Ye: Geel
De blauwe lucht ziet er natuurlijker uit en witte wolken lijken scherper.
Or: Oranje
De blauwe lucht ziet er iets donkerder uit. De zonsondergang ziet er stralender uit.
R: Rood
De blauwe lucht ziet er behoorlijk donker uit. Herfstbladeren zien er
scherper en helderder uit.
G: Groen Huidskleur en lippen zien er goed uit. Boombladeren zien er
scherper en helderder uit.
Wanneer u het [Contrast] aanpast, wordt het filtereffect duidelijker.

72
Witbalans (WB) zorgt ervoor dat witte gebieden er wit uitzien. Bij de instelling
<
Q
> (Auto) zal doorgaans automatisch de juiste witbalans worden ingesteld.
Als u met de instelling <
Q
> geen natuurlijke kleuren krijgt, kunt u de
witbalans handmatig aanpassen aan de lichtomstandigheden van dat moment.
1Druk op de knop <B>. (9)
Druk één of twee keer op de knop <
B
>
om de witbalans rechtsboven in het LCD-
paneel aan de achterzijde weer te geven.
2Selecteer de witbalans.
Draai aan het instelwiel <5> om de
witbalans te selecteren.
Het menselijk oog ziet elk wit object altijd als wit, ongeacht het soort licht. Bij een
digitale camera wordt de kleurtemperatuur softwarematig aangepast om de witte
gebieden er ook daadwerkelijk wit te laten uitzien. Deze aanpassing is de basis
voor de kleurcorrectie. Het resultaat is een foto met natuurlijk ogende kleuren.
De witbalans instellen
WB z Kaart/beeldformaat
Weergave
Modus
Kleurtemperatuur (ongeveer, in K: Kelvin)
QAuto 3000-7000
WDaglicht 5200
ESchaduw 7000
R
Bewolkt, schemer, zonsondergang
6000
YKunstlicht 3200
UWit TL licht 4000
IFlitser 6000
OCustom (pag. 73) 2000-10.000
PKleurtemp. (pag. 78) 2500-10.000
Witbalans
U kunt ook het menu [
1
Witbalans
] gebruiken om de witbalans in te stellen.
Om de persoonlijke witbalans in te stellen, selecteert u [
PC-*
]. Gebruik de
meegeleverde software om de persoonlijke witbalans op de camera op te slaan.
Als er geen persoonlijke witbalans is opgeslagen, wordt [
PC-*
] niet weergegeven.

79
U kunt de ingestelde witbalans corrigeren. Deze correctie heeft
hetzelfde effect als het gebruik van een in de handel verkrijgbaar
kleurtemperatuurconversiefilter of kleurcompensatiefilter. Elke kleur
kan in negen niveaus worden gecorrigeerd.
Deze functie is voor geavanceerde gebruikers die bekend zijn met het
gebruik van kleurtemperatuurconversie- of kleurcompensatiefilters.
1Selecteer [WB SHIFT/BKT].
Selecteer op het tabblad [1] de
optie [WB SHIFT/BKT] en druk
vervolgens op <0>.
2Stel de witbalanscorrectie in.
Gebruik <
9
> om het symbool ' ' naar
de gewenste positie te verplaatsen.
B staat voor blauw, A voor amber, M voor
magenta en G voor groen. De kleur in de
desbetreffende richting wordt gecorrigeerd.
Rechtsboven in het scherm wordt
onder 'SHIFT' de richting en de mate
van correctie aangegeven.
Als u op de knop <B> drukt,
worden alle [WB SHIFT/BKT]-
instellingen geannuleerd.
Druk op <
0
> om de instelling af te
sluiten en terug te keren naar het menu.
u Witbalanscorrectie
Witbalanscorrectie
Voorbeeldinstelling: A2, G1
Tijdens de witbalanscorrectie wordt <u> weergegeven in de zoeker
en op het LCD-paneel aan de achterzijde.
Eén correctieniveau voor blauw/amber is gelijk aan 5 mireds van een
kleurtemperatuurconversiefilter. (Mired: een maateenheid voor de
dichtheid van een kleurtemperatuurconversiefilter.)

81
Als de opname te donker wordt of als het contrast te laag is, kunnen de
helderheid en het contrast van de opname automatisch worden verbeterd. Bij
JPEG-opnamen wordt de correctie uitgevoerd wanneer de opname is gemaakt.
Instellingsinformatie wordt toegevoegd aan RAW-opnamen en automatische
correctie is mogelijk met Digital Photo Professional (meegeleverde software).
Standaard is [Standaard] ingesteld. Met [8C.Fn II -4: Auto Lighting
Optimizer/Auto Helderheid Optimalisatie], kunt u de mate van
correctie echter aanpassen (pag. 215).
1Stel [8C.Fn II -4: Auto Lighting
Optimizer/Auto Helderheid
Optimalisatie] in.
Stel de mate van correctie in.
Zie pagina 204 voor informatie over het
instellen van een persoonlijke voorkeuze.
2Maak de opname.
De opname wordt indien nodig
vastgelegd met gecorrigeerd(e)
helderheid en contrast.
Auto Lighting Optimizer (Auto Helderheid Optimalisatie)
Voorbeeld van gecorrigeerde helderheid
ÃŽ
Als [
8C.Fn II -4: Auto Lighting Optimizer/Auto Helderheid
Optimalisatie
] wordt ingesteld op een andere instelling dan [
3: Deactiveren
],
kan de opname nog steeds helder zijn, zelfs wanneer handmatige belichting,
belichtingscompensatie, of flitsbelichtingscompensatie is ingesteld om de belichting
donkerder te maken. Als u donkerdere belichting wilt, stelt u Auto Lighting Optimizer
(Auto Helderheid Optimalisatie) eerst in op [
3: Deactiveren
] (pag. 215).
Afhankelijk van de opnameomstandigheden kan beeldruis toenemen.

82
Als gevolg van fysieke eigenschappen van de lens lijken de vier hoeken
van de opname mogelijk donkerder. Dit wordt verval van het lenslicht of
verminderde belichting van de buitenste gebieden genoemd. Bij JPEG-
opnamen wordt de correctie uitgevoerd wanneer de opname is gemaakt.
Instellingsinformatie wordt toegevoegd aan RAW-opnamen en automatische
correctie is mogelijk met Digital Photo Professional (meegeleverde software).
De standaardinstelling is [Inschakelen].
1Selecteer [Correctie helderheid
randen].
Selecteer op het tabblad [1]
[Correctie helderheid randen] en
druk vervolgens op <0>.
2
Configureer de correctie-instelling.
Controleer op het scherm of [
Correctie-
gegevens beschikbaar
] wordt
weergegeven voor het gebruikte objectief.
Als [
Correctiegeg.niet beschikbaar
]
wordt weergegeven, raadpleegt u 'Correctiegegevens
voor het objectief' op de volgende pagina.
Draai aan het instelwiel <
5
> om [
Inschakelen
]
te selecteren en druk vervolgens op <
0
>.
3Maak de opname.
De opname wordt vastgelegd met de
gecorrigeerde belichting van het buitengebied.
3
Correctie voor belichting in het buitengebied
Correctie ingeschakeld Correctie uitgeschakeld

83
3 Correctie voor belichting in het buitengebied
De camera bevat reeds correctiegegevens voor belichting in het
buitengebied voor ongeveer 25 objectieven. Als u in stap 2
[Inschakelen] selecteert, worden de correctiegegevens voor belichting
in het buitengebied automatisch toegepast voor elk objectief waarvoor
correctiegegevens in de camera zijn vastgelegd.
U kunt met EOS Utility (meegeleverde software) controleren voor welke
objectieven correctiegegevens zijn vastgelegd in de camera. U kunt ook
correctiegegevens voor niet-geregistreerde objectieven vastleggen.
Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding (pdf op de cd-rom) voor
meer informatie.
Correctiegegevens voor het objectief
Voor JPEG-opnamen die al zijn vastgelegd, kan de correctie voor
belichting in het buitengebied niet worden toegepast.
Afhankelijk van de opnameomstandigheden treedt mogelijk ruis op in
het buitengebied van een opname.
Wanneer u een objectief van een ander merk dan Canon gebruikt,
wordt aanbevolen de correctie in te stellen op [Uitschakelen], zelfs
als [Correctiegegevens beschikbaar] wordt weergegeven.
Correctie voor belichting in het buitengebied wordt toegepast, zelfs
wanneer er een extender is geplaatst.
Als de correctiegegevens voor het bevestigde objectief niet zijn
vastgelegd in de camera, geeft dit hetzelfde resultaat als wanneer de
correctie is ingesteld op [Uitschakelen].
De toegepaste mate van correctie is iets lager dan de maximale correctie
die kan worden ingesteld met Digital Photo Professional (meegeleverde
software).
Wanneer geen informatie over de opnameafstand voor het objectief
beschikbaar is, is de mate van correctie lager.
Hoe hoger de ISO-snelheid, hoe lager de mate van correctie.

84
U kunt naar wens mappen maken en selecteren waarin de gemaakte
opnamen worden opgeslagen.
Dit is niet verplicht aangezien automatisch een map wordt gemaakt
voor het opslaan van opnamen.
1Selecteer [Opn.functie+media/
folder sel.].
Selecteer op het tabblad [5] de optie
[Opn.functie+media/folder sel.] en
druk vervolgens op <0>.
2Selecteer [Folder].
Selecteer [Folder] en druk
vervolgens op <0>.
3Selecteer [Maak folder].
Draai aan het instelwiel <5> om
[Maak folder] te selecteren en druk
vervolgens op <0>.
4Selecteer [OK].
Draai aan het instelwiel <5> om
[OK] te selecteren en druk vervolgens
op <0>.
XEr wordt een nieuwe map met een
hoger mapnummer gemaakt.
3 Een map maken en selecteren
Een map maken
Produktspezifikationen
Marke: | Canon |
Kategorie: | Digitalkamera |
Modell: | Canon1DmkIV |
Brauchst du Hilfe?
Wenn Sie Hilfe mit Canon Canon1DmkIV benötigen, stellen Sie unten eine Frage und andere Benutzer werden Ihnen antworten
Bedienungsanleitung Digitalkamera Canon

7 Juli 2024

7 Juli 2024

7 Juli 2024

7 Juli 2024

7 Juli 2024

6 Juli 2024

6 Juli 2024

6 Juli 2024

6 Juli 2024

6 Juli 2024
Bedienungsanleitung Digitalkamera
- Digitalkamera Samsung
- Digitalkamera BenQ
- Digitalkamera Gembird
- Digitalkamera Genius
- Digitalkamera HP
- Digitalkamera Lexibook
- Digitalkamera Medion
- Digitalkamera Sony
- Digitalkamera Tevion
- Digitalkamera Trust
- Digitalkamera Panasonic
- Digitalkamera Bosch
- Digitalkamera Powerfix
- Digitalkamera Maginon
- Digitalkamera Technaxx
- Digitalkamera Denver
- Digitalkamera Renkforce
- Digitalkamera GE
- Digitalkamera Aiptek
- Digitalkamera Ingo
- Digitalkamera ODYS
- Digitalkamera Polaroid
- Digitalkamera JVC
- Digitalkamera Motorola
- Digitalkamera Xiaomi
- Digitalkamera Toshiba
- Digitalkamera Olympus
- Digitalkamera GOCLEVER
- Digitalkamera Lamax
- Digitalkamera Bushnell
- Digitalkamera Casio
- Digitalkamera A-rival
- Digitalkamera Epson
- Digitalkamera Fujifilm
- Digitalkamera MINOX
- Digitalkamera Nikon
- Digitalkamera Ricoh
- Digitalkamera Sigma
- Digitalkamera Targa
- Digitalkamera BML
- Digitalkamera Guardo
- Digitalkamera EnVivo
- Digitalkamera Vtech
- Digitalkamera Kodak
- Digitalkamera Agfa
- Digitalkamera Easypix
- Digitalkamera Leica
- Digitalkamera Minolta
- Digitalkamera Nytech
- Digitalkamera Pentax
- Digitalkamera Praktica
- Digitalkamera Revue
- Digitalkamera Rollei
- Digitalkamera SeaLife
- Digitalkamera Traveler
- Digitalkamera Geonaute
- Digitalkamera Duramaxx
- Digitalkamera Fuji
- Digitalkamera Konica
- Digitalkamera Umax
- Digitalkamera Jobo
- Digitalkamera Somikon
- Digitalkamera TomTom
- Digitalkamera Kyocera
- Digitalkamera AEE
- Digitalkamera GoPro
- Digitalkamera Quintezz
- Digitalkamera ION
- Digitalkamera Pulsar
- Digitalkamera DNT
- Digitalkamera RadioShack
- Digitalkamera FLIR
- Digitalkamera Oregon Scientific
- Digitalkamera General Electric
- Digitalkamera Insta360
- Digitalkamera Digital Blue
- Digitalkamera Drift
- Digitalkamera Ematic
- Digitalkamera Guide
- Digitalkamera Kompernass - Lidl
- Digitalkamera Konig Electronic
- Digitalkamera Liquid Image
- Digitalkamera Magpix
- Digitalkamera Mustek
- Digitalkamera Plawa
- Digitalkamera Qware
- Digitalkamera Red
- Digitalkamera Sakar
- Digitalkamera Sipix
- Digitalkamera Spypoint
- Digitalkamera Storex
- Digitalkamera Veho
- Digitalkamera Vivitar
- Digitalkamera Voigtlaender
- Digitalkamera Wanscam
- Digitalkamera WASPcam
- Digitalkamera Yakumo
- Digitalkamera AgfaPhoto
- Digitalkamera Beha-Amprobe
- Digitalkamera Argus
- Digitalkamera BlackVue
- Digitalkamera Brinno
- Digitalkamera Apeman
- Digitalkamera Bolyguard
Neueste Bedienungsanleitung für -Kategorien-

23 September 2024

23 September 2024

22 September 2024

19 September 2024

18 September 2024

17 September 2024

17 September 2024

17 September 2024

17 September 2024

27 August 2024